Stop je hoofd nooit in een spinnenweb
(2006)–Thea Doelwijt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
3 Of de aap huilt of lacht, je hoort geen verschil‘Hé boerin!’ galmde het over de Beterwonenstraat. ‘Boeroe*.’ Nou ja! Isolde had gedacht dat ze nooit meer zou worden uitgescholden. ‘Hé witje, bakra!’ Het was een jongensstem. Vrij hoog. Jochie, wilde ze hem zeggen, hou je mond. Ik ben wit en in Nederland geboren, het land van de bakra's, maar ik heb krullen en een Surinaams gezicht: kijk naar mijn neus, kijk naar mijn lippen. Die dingen heb ik dankzij mijn vader die hier is geboren. Dus ik hoor hier thuis, ik ben Surinaamse, al woon ik hier pas een maand. ‘Hé, bakra, lig je lekker?’ Wat zou zij graag terugschreeuwen, maar zij maakte geen geluid, zat alleen maar rechtovereind, schopte tegen de touwen van de hangmat die wild bewoog onder haar bewegingen. Aan mooie dingen denken, droeg ze zichzelf op, aan die prachtige oranjerode bloemen daar, die een heerlijke geur gaven en aan... Bah. Een vieze lucht drong haar neus binnen. Ergens lag een dode rat of erger nog, een dode hond. | |
[pagina 20]
| |
Opeens ontdekte zij dat iemand naar haar loerde. Daar in de manjaboom zat iemand... Kleine, zwarte oogjes zag zij. Die waren natuurlijk niet van een mens, die waren van een... Logisch, dat kon je hier verwachten: hier zaten tijgers, slangen, luiaards, apen. Dit was een aap, nou ja, aapje, een stinkend aapje. Ze maakte lokgeluidjes: ‘Tjoetjoetjoetjoe, kom eens bij me. Heb je manja's gegeten?’ Het aapje kroop weg in de donkergroene bladeren van de boom. Isolde kwam de hangmat uit en keek weer omhoog. Daar, daar ging hij! Hij sprong op het dak van de buren en weg was ie. Waar zou hij wonen...? Niet in het oerwoud, dat was te ver, minstens een half uur met de auto. Het moest een tam aapje zijn. Isolde liep de trap op van hun huis op neuten. Raar woord was dat: neuten. Haar vader had haar verteld dat in Nederland neutjes worden gedronken, borreltjes, vooral jenever, maar hier waren het palen waarop een huis werd gebouwd. Je had lage huizen, villa's eigenlijk, en houten krotjes die soms op korte pootjes stonden en dan waren er de hoge huizen, geen flatgebouwen, maar huizen op een soort stelten. Hoge neuten, lage neuten. In de voorkamer... pardon, voorzaal, dat zeiden ze hier, liep zij naar de boekenkast. Ergens stond een boekje van de dierentuin in Paramaribo. Daar, ja. Ze pakte het en bladerde erin. Was het aapje een kwatta-aap of een... ‘Isolde!’ | |
[pagina 21]
| |
Haar moeder. ‘Isolde!’ ‘Ja, mama!’ Ze liep naar de keuken. ‘Ik heb een aapje gezien.’ ‘Wat leuk. Wil je iets voor me doen?’ Haar moeder stond voor het fornuis en had het zichtbaar warm. Rond twaalf uur 's middags stond de zon altijd op springen van de hitte. Zweetdruppels stonden op haar moeders gezicht en kropen van haar voorhoofd naar haar wangen, soms via haar neus, soms via haar ogen, af en toe via een omweg, haar oren. ‘Wat moet ik doen?’ ‘Wie riep daar boeroe?’ ‘Ik weet het niet.’ ‘Je moet het je niet aantrekken. Straks zijn ze aan je gewend en houdt het vanzelf op. Sommige mensen noemen mij ook om de haverklap Hollander en bakra. Dan leg ik ze uit dat het woord bakra vroeger werd gebruikt voor voorname personen en ik vraag of ze denken dat ik zo belangrijk ben. Dan moet je hun gezichten zien.’ Isolde haalde haar schouders op. Haar moeder was honderd procent Hollands, maar haar overgrootvader kwam uit Frankrijk en had joods bloed. Toch zei ze dat ze voor het volle pond Nederlandse was. Ze had nog een dikke huid ook, ze trok zich van niets iets aan, ze zong altijd: Schelden doet geen zeer
Slaan veel meer!
| |
[pagina 22]
| |
‘Je weet toch dat een boeroe ook een Surinamer is,’ ging haar moeder nog door. ‘Ja mam, dat heeft papa verteld.’ Isolde zuchtte. Je kreeg hier constant les. ‘De boeren kwamen hier zo'n tweehonderd jaar geleden aan, uit Nederland, in wollen kleren, met kachels op de rug. Wisten zij veel.’ ‘Je hebt goed geluisterd.’ Haar moeder pakte haar portemonnee en vroeg: ‘Wil je even naar de winkel op de hoek? Ik ben vergeten maggiblokjes te kopen en je weet dat je vader niet eet als het niet naar maggi smaakt. Hier is geld, koop maar meteen een heel blik.’ Isolde pakte het geld aan, liep naar de voordeur en sprong de veertien treden van de trap af.
De winkel was van een meneer uit China. De ruimte was vrij groot, met aan de linkerkant de hoek waar mannen uit de buurt hun drankjes dronken, rum of whisky. Rechts konden vrouwen naaigerei en stofjes vinden. De toonbank lag achter tralies die de levensmiddelen bewaakten. Daar moest je je boodschappen roepen. ‘Omoe, geef me een cola, omoe, een maggiblok, omoe, een pak zoutjes, omoe, bubblegum...’ Van haar vader had Isolde gehoord dat omoe oom betekent. Meestal sprak omoe geen woord Nederlands, maar hij verstond je wel. En omdat je er dagelijks kwam, noemde je hem oom. En een vrouw die je elke dag zag, zoals je buurvrouw, werd je tante. En tegen iemand die een bedrijf had, moest je baas zeggen. | |
[pagina 23]
| |
Je bleef hier leren! ‘Meneer...’ zei zij, expres met een overdreven Nederlands accent, ze had even geen zin om zich aan te passen, ‘meneer, heeft u een blik maggiblokjes voor me.’ Niet dus, hij verstond haar niet. Hij zette wel een blik maggiblokjes op de toonbank, maar pakte er slechts eentje uit. Daarna sprak hij Chinees. ‘No, no, ik wil alles, ala,’ zei Isolde in haar beste Surinaams. ‘Hij begrijpt je niet,’ klonk naast haar een jongensstem. Daar begon de ellende weer, naast haar stond een bemoeizuchtige betweter. Ze keek even opzij - mm, wel een leuke jongen om te zien, oranje pet achterstevoren op zijn hoofd - en richtte daarna haar aandacht weer op de winkelier. Hoe moest zij hem aan het verstand brengen dat zij het hele blik wilde? ‘A meisje wani ala, na her’ blik*,’ zei de jongen tegen oom winkelier. En aan haar legde hij uit: ‘De meeste mensen kopen hier geen blikken, maar een of twee blokjes. Voor een blik moet je naar de supermarkt verderop gaan. Je bent zeker nog niet zo lang hier.’ ‘Je weet veel, hoor,’ zong Isolde op overdreven toon, met Surinaamse muziek in haar stem. ‘Ik heb een paar keer boodschappen in Frankrijk gedaan, dat is pas moeilijk, daar sta je echt met een mond vol tanden.’ Nou ja, boodschappen in Frankrijk! Wat een opschepper. De winkelier gaf haar door de tralies het blik met de blokjes, | |
[pagina 24]
| |
Isolde schoof haar geld onder het traliewerk, kreeg wisselgeld en wilde weglopen. ‘Ik heet Martin,’ zei de jongen, ‘Martin Plaat. We zijn net verhuisd, ik woon in de Nepveustraat.’ ‘Kijk, kijk, twee boeren,’ klonk het door de winkel. Martin draaide zich met een ruk om. ‘Waar zie je boeren?’ siste hij tegen de uitschelder, maar die was er meteen vandoor gegaan. ‘Lafaard!’ En tegen Isolde: ‘Als je even wacht, loop ik met je mee. Hoe heet je eigenlijk?’ ‘Isolde Lemmer. Wij zijn geëmigreerd.’ ‘Isolde?’ Martin lachte. ‘Dat is toch een naam uit een verhaal van de Middeleeuwen? Ze heeft samen met Tristan een liefdesdrank gedronken. Er is een opera van gemaakt.’ Nou ja, dat wisten niet veel kinderen. Ze zei weer: ‘Je weet veel, hoor. Mijn vader houdt van opera, vooral van Wagner.’ ‘Mijn oma ook. Daarom weet ik het. Tristan en Isolde! Maar het liep niet goed met ze af, ze mochten niet met elkaar trouwen, zoiets.’ Isolde reageerde niet, dat wist ze nu wel, ze had geen zin om over haar naam te praten. Soms dacht ze erover een andere naam te nemen, Renata of Peggy of Madonna. Martin vroeg omoe om een kilo rijst, betaalde, pakte de plastic zak en liep met Isolde de winkel uit. ‘Waar woon je?’ ‘Hier verderop, in de Beterwonenstraat, dat huis op neuten.’ Ze waren er bijna, toen de schreeuwlelijk zich weer liet horen: | |
[pagina 25]
| |
‘Boeren, boeroe! Twee boeren!’ Achter welke boom hield die jongen zich schuil, vroeg Isolde zich af. Of lag hij tussen de rode mieren en zandluizen in het hete gras langs de weg? Martin lachte. ‘Die man is echt niet te geloven,’ en hij riep terug: ‘Laat je zien als je zoveel van boeroes houdt.’ Ik haat die jongen, wilde Isolde zeggen, waarom laat hij me niet met rust? Maar zij zei het niet, ze had geen zin haar hart uit te storten bij wildvreemde Martin. ‘Op een dag...’ begon ze, ‘op een dag...’ Maar ze kon er niet opkomen wat ze op een dag wilde doen. ‘Weet je,’ zei Martin, ‘hij is zielig. Mensen die schelden zijn altijd zielig.’ Weer een schreeuw: ‘Riddimoesoe*!’ Het gezicht van Martin kleurde lichtrood, zijn onderlip stak boos naar voren. Isolde keek naar hem. Zo, hij was ook niet onkwetsbaar. ‘Wat zegt hij?’ ‘Laat maar,’ klonk het kwaad. ‘Ik zie je nog,’ en Martin schoot weg. ‘Mama,’ vroeg Isolde toen ze thuiskwam, ‘wat betekent riddimoesoe?’ ‘Riddimoesoe,’ proefde haar moeder het woord. ‘Dat heeft iets met de slaventijd te maken. Vraag het aan je vader als hij thuiskomt.’ aant. |
|