Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
aant.Maandag, 1 November 1897, ochtendGa naar margenoot+Den voorlaatsten nacht had het zeer gevroren. De grond glinsterde toen de zon opging. De zon ging op in winternevelen. Gister-avond was er een aar dig klein maantje in den lagen hemel. Aan den anderen kant waren de sparreheesters zoo zwart als houtskool. Tusschen de ochtend- en de avondschemering is geen verschil. De maan en de zomerkleuren zijn er te gelijk. Zelfde schaduwen, zelfde ròze schijn, zelfde vergulding. - Van-ochtend was alles veranderd. De mooye dagenreeks schijnt voorbij te zijn: grijze lucht, motregen. Toch heerlijk om buiten te komen. * Ga naar margenoot+Ik heb niet Berouw. Ik heb in het tegenwoordige tijdperk wel dadelijk berouw over het minste niet-mooye, het minste ‘harde’ woord; maar dit wijl het strijdt tegen mijn thands bestreefde Levens-Schoonheid. Berouw wijl het anderen leed doet en wijl anderen leed te doen strijdt tegen mijn Levens- Schoonheid. Maar ik heb niet Berouw over vroegere levens-richting. Ik heb niet Berouw over de wonden, die ik toebracht in den veldslag, waarin het Heroïke door mij werd bevochten. Ik weet, dat ik toen, binnen de grenzen mijner persoonlijkheid, opperst was, dat ik leefde in mijn Fantazie, dat is: in mijn Ideaal, en dat het mij geöorloofd was niet om te zien of mijn geliefden werden gewond door de steenen die ik los-trapte bij het bestijgen van den bergtop, waar ik God zoû zien. Ik aarzel het op te schrijven, wijl het thands mijn Ideaal niet meer is, wijl het kwetst het Gevoel, waarin ik thands leef. Maar ik mag het, want ik wéet dat het de waarheid is. Ik weet dat ik thands mijn vroeger leven niet afkeuren kan. Want ik kan het niet volkomen beöordeelen. Op een verwijderde hoogvlakte geplaatst, kan ik het landschap niet meer naauwkeurig beöordeelen, dat ik op die verre bergtoppen zag. Drie Zekerheden heb ik gekend. En het is míjne schuld niet | |
[pagina 69]
| |
aant. indien ik, gestegen in de eene, soms een atmosfeer herken, die ik reeds in de andere had opgesnoven. * Indien onder Hoogmoed te verstaan is een gevoel van eigenwaarde dat in wan-verhouding is met de werkelijkheid, ben ik niet hoogmoedig. Heb ik mij méer geacht dan mij achtte degene, die het meest met mij was ingenomen, - zoo heb ik mij ook dieper geminacht dan mijn ergste minachter deed; en het gemiddelde mijner zelfwaardeering komt vermoedelijk naauwkeurig met de werkelijkheid over-een. * |
|