Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdtoriEtym: Sranantongo verhaal, vertelling, relaas, verslag. Een tori is een verhaal of vertelling, van oorsprong in Surinaams-Creoolse context; de term wordt vooral gebruikt voor de aanduiding van orale vertellingen (orale literatuur), maar later evengoed voor geschreven teksten. In het Nederlands blijft de meervoudsvorm onveranderd: tori. De meervoudsvorm in het Surinaams-Nederlands is tori’s. In combinatie met een prefix kunnen met het woord specifieke genres worden aangeduid. Een uitgebreid genre vormen de Anansitori: verhalen over de spin Anansi. Fostentori of fositentori zijn verhalen van vroeger, soms ook: legenden. Onder die fostentori is een specifiek naar tijd afgebakende groep van srafutentori (letterlijk: slaventijdverhalen): verhalen die zich afspelen in de eeuwen dat de slavernij nog bestond. Agersitori zijn gelijkenissen of parabels. Ondrofenitori zijn ondervindings- of zedenverhalen, dus vertellingen over het alledaagse leven, vaak met een heldere moraal. Een subgenre daarvan zijn de ontitori, de jachtverhalen. Naar believen worden ondrofenitori uitgebreid naar gelang van het onderwerp, bijv. lobitori (liefdesverhalen) of lafutori (lachverhalen, humoristische verhalen). Ook populair in de vertelcultuur zijn de genres van de yorkatori (verhalen over geesten van overledenen) en didibritori (verhalen over de duivel). Trudi Guda publiceerde het door hemzelf vertelde levensverhaal van de verteller en theaterman Aleks de Drie als Wan tori fu mi eygi srefi (een verhaal over mijzelf) (1984), wat dan in de buurt komt van de autobiografie. De opvattingen over het categoriseren van creoolse volksverhalen zijn in de loop der tijd aan verandering onderhevig geweest. In de eerste helft van de 20ste eeuw werden alle volksvertellingen van de Afro-Surinamers Anansitori (of Anansitori’s) genoemd, zelfs die verhalen waarin de spin zelf in het geheel niet voorkwam. In recentere tijden wordt een onderscheid gemaakt tussen Anansitori en ondrofenitori. Onder de eerste categorie vallen dan alle verhalen ter verpozing van de toehoorders (al of niet met de spin Anansi als hoofd- of bijfiguur), onder de tweede alle verhalen die op levensondervinding berusten en een boodschap willen uitdragen. Overigens blijkt het arbitraire karakter van ook deze tweedeling snel genoeg bij veel Anansi-verhalen waarin vermakelijkheid en expliciete moraal samengaan. De toewijzing aan de ene of de andere categorie hangt dan af van welk aspect de toehoorder of lezer benadrukt. Tori van allerlei aard komen voor in praktisch alle bloemlezingen van Surinaamse verhalen, waaronder Mythen en sagen uit West-Indië (1926) van H. van Cappelle, Kri, kra! (1972) en de Volksverhalen uit kleurrijk Nederland (1990-1991) van T. Doelwijt, Creole Drum (1975) van J. Voorhoeve en U. Lichtveld, Verhalen van Surinaamse schrijvers (1989), Hoor die tori! (1990), Sirito (1993) en Mama Sranan (1999) van M. van Kempen. Yorkatori werden verzameld door A. de Groot in Jorka-Tori (1971). Didibritori verzamelde A. de Groot in Didibri-Torie (1970). Een van de belangrijkste collecties creoolse verhalen in het Sranantongo is Sye! Arki tori! (1985) van A. de Drie. H. Jong Loy publiceerde Fosten tori (1987) met Nederlandse vertaling van Ch. Fernald. Ondrofenitori van bijna alle categorieën werden verzameld in twee deeltjes Ondrofeni sa leri ju (De ervaring zal het je leren), samengesteld en vertaald door A. de Groot & A. Donicie (1956) en door W. Ahlbrinck & A. Donicie (1958). Josephine Redan legde humorverhalen vast in Lafu tori (1985). SIL International (Zomerinstituut voor Taalwetenschap) gaf een reeks creoolse vertellingen uit met traditionele en nieuwe verhaalstof. Het aantal uitgaven van Anansitori, gaande van traditioneel, bewerkt tot geheel nieuw, is inmiddels onuitputtelijk. Noni Lichtveld en Johan Ferrier hebben verschillende uitgaven gemaakt en voor kinderen deed dat o.m. Iven Cudogham. In de literatuur zijn er verder aardig wat auteurs die met hun boektitels gevarieerd hebben op de tori, zoals Tori-boto (Verhalenboot) (1976) van R. Dobru, Friktie tories (Gevlochten verhalen) (1980) van Rappa, en Tori (2017) van Br. Elstak en K. Amatmoekrim. In sommige marrontalen (d.w.z. talen van de marrons: afstammelingen van Afrikaanse slaven die tijdens de koloniale periode wisten te ontsnappen uit de plantages en zich in het binnenland van Suriname vestigden) zijn woorden gangbaar die veel op ‘tori’ lijken, zoals in het Aukaans (Ndyuka) tóli. Het misschien belangrijkste genre van de Aukaanse tóli zijn de fositentoli of gaansamatoli (letterlijk: vroegere tijd-verhalen, resp. oudere mensen-verhalen): verhalen over de geschiedenis van de voorouders, van de verwantschapsgroep of de stam, van de vroegste, mythische tijden tot nu. Bij de Saramakaners heten deze verhalen festitentoli. ‘Tori’ kan overigens ook de algemenere betekenis hebben van ‘praat’. ‘Tori praten’ betekent dan: iets vertellen, babbelen, wat praten met elkaar. Via het Surinaams-Nederlands is het in deze vorm ook doorgedrongen tot het populairdere taalgebruik in vooral urbane omgevingen in Nederland. Een ‘toriman’ is een verteller, maar kan in het alledaagse taalgebruik ook een kletsmajoor of een verklikker zijn. Lit: H.U.E. Thoden van Velzen & W. van Wetering, The great father and the danger: Religious cults, material forces, and collective fantasies in the world of the Surinamese Maroons (1988) R. & S. Price, Two evenings in Saramaka (1991) M. van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur (2002).
|