Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdleugenliteratuurSubgenre van de fantastische literatuur waaronder teksten worden gerangschikt, waarin de werkelijkheid opzettelijk geweld wordt aangedaan. Het gaat daarbij niet om het oproepen van een ander soort werkelijkheid dan de gewone, zoals bijv. in het sprookje of in science fiction, maar om het onware en onmogelijke. De wijze waarop de werkelijkheid verdraaid wordt, kan variëren van liegen, meestal met een komische werking, zoals Baron Münchhausen's narrative of his marvellous travels and campaigns in Russia van R.E. Raspe (1785), dat in de Duitse vertaling van G.A. Bürger (1786) beroemd werd, of Carlo Collodi’s verhaal voor de jeugd over Pinocchio (Pinokkio) dat vanaf 1880 in afleveringen verscheen, tot het chargeren van de werkelijkheid tot in het groteske of karikaturale zoals in G. van de Lindes gedicht ‘De schipbreuk’ (in: De gedichten, ed. Van Deel & Mathijsen-Verkooijen, 19762, p. 15-23). Gedurende de rederijkerstijd beleefde het genre een grote bloei als refrein-2 in het zot. Leugenrefreinen bleven bewaard in de Veelderhande geneuchlijcke dichten (1600) en in het werk van Eduard de Dene, Cornelis Everaert, Jan van Doesborch en Matthijs de Castelein. Soms werden pseudo- of leugenheiligen opgevoerd, zoals in het lofdicht op Sinte Aelwaer (16de eeuw), patrones van de twistzucht. De zin van de onwaarheid en de overdrijving is gelegen in het komische ervan dat de gevreesde melancholie moest verdrijven. Daarnaast wordt de leugen ook als middel gehanteerd om indirect de waarheid te verkondigen (mundus inversus). Ook in de 17de en 18de eeuw is het genre populair. O.m. bij Aernout van Overbeke (De rymwercken, 1678) en in het liedboekje De roemrugtige Haagsche faam (1721) komen leugenliederen voor. In de 19de eeuw zijn voorbeelden te vinden bij A.C.W. Staring (bijv. ‘Het hondengevecht’ in Gedichten, ed. De Vries, 1940, p. 287) en in de knittelverzen van De Schoolmeester. J.J.A. Goeverneur herdichtte de Reizen en avonturen van Mijnheer Prikkebeen (1858), oorspronkelijk geschreven door de Zwitser Rodolphe Töpffer. In de 20ste eeuw toont Gerrit Komrij zijn voorliefde voor het genre met de vertaling van Töpffers Reizen en avonturen van Dr. Festus (1969). Dat ook de omkering nog steeds geliefd is, blijkt uit het werk van Raoul Chapkis: De reizen van pater Key (1966). Lit: P. de Keyser, ‘Het liegen in de folklore’ in Album Prof. Dr. Paul de Keyser (1951), p. 53-91 C. Kruyskamp, ‘Het Nederlandse leugendicht’ in Volkskunde 63 (1962), p. 97-123, 145-157 S.J. van der Molen, ‘Het schip van Sint Reinuit’ in Neerlands volksleven 13 (1962-1963) 4, p. 479-488 D. Coigneau, ‘Het leugenrefrein bij de rederijkers’ in Studia Germania Gandensia 20 (1979), p. 31-74 Fantastische literatuur, speciaal nummer van De Revisor 8 (1981) 5 D. Coigneau, Refreinen in het zotte bij de rederijkers, 3 dln (1980-1982) H. Pleij, Het Gilde van de Blauwe Schuit (19832; reprint 2009) J. van der Kooi, ‘Burleske satire en leugenverhaal: een Lyste van Rariteiten’ in Driemaandelijkse bladen 38 (1986) 3-4, p. 99-130.
|