Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdjargonEtym: Fr. eigenaardige taal van een bepaalde groep, vaktaal < Oudfrans gargon, jargoun = gesjilp. Taalgebruik binnen een bepaalde sociale kring (sociolect, argot, slang) dat voor oningewijden vaak moeilijk verstaanbaar is. Die sociale kring kan bestaan uit leden van een bepaalde culturele of beroepsgroep, zoals militairen, politici, wetenschappers, medisch personeel, bouwvakkers, sporters of werknemers in de IT-sector. Soms wordt dat type taalgebruik geïnventariseerd in een glossarium. Voorbeelden daarvan zijn die van de oude Nederlandse rechtsterminologie door R. Reinsma (19693) of van het ‘polderlands’ door H.S. Danner (2009). De term heeft vaak een negatieve connotatie; in dat opzicht verschilt hij van het neutrale 'vaktaal'. In de literatuur kan jargon een rol spelen om een realistische typering van personages of een milieu te bewerkstelligen. Anders dan Bargoens vindt men jargon in vrijwel alle lagen van een taalgemeenschap. Bekend is het studentenjargon, zoals dat bijv. door Kneppelhout in Studententypen (1841) wordt gebruikt: ‘ploert’ voor hospita, ‘kast’ voor studentenkamer. Kees van Kooten maakt gebruik van jargon met satirische bedoelingen in bijv. De ergste treitertrends (1976). Gerrit Komrij laat in Averechts (1980) zien hoezeer jargon gebrek aan inhoud kan verdoezelen. Lit: M. de Coster, Woordenboek van jargon en slang (1992) J. Kuitenbrouwer, Turbotaal (199235) C. Joosten, N. Kuit & T. van der Maas, Politieke woorden: termen en begrippen (1997) Ch. den Tex, Van aai-instrument tot zwaluwstaarten: het jargon van adviseurs (2000) A. Kantelberg, Voetbaltaal: van aanspeelpunt tot zwabberbal (20082) V. Bathia, P. Sánchez Hernandez & P. Pérez-Paredes (red.), Researching specialized languages (2011).
|
|