Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon–mystiek, mystieke literatuurEtym: Gr. mustikos = geheim < muein = (de ogen of lippen) sluiten. Term ter aanduiding van een ervaring op religieus gebied die een eenwording tussen de mens (de ziel) en God nastreeft en zo het onderscheid tussen mens en God (of de als goddelijk opgevatte wereld) probeert op te heffen. In ruimere zin staat de term ook voor elke ervaring van de mens waarbij de eigen beperktheid opgaat in of versmelt met ‘het totaal andere’. In een niet-religieuze context kan men dan denken aan het levensbeginsel, de natuur (natuurmystiek), e.d. Wezenlijk in de mystieke ervaring is de bijzondere bewustzijnstoestand waarin de mens terechtkomt en die telkens omschreven wordt als ‘eenheid’ of ‘eenwording’ en gepaard gaat met een gevoel van tijdeloosheid. Tegelijkertijd is er een grote helderheid, een intuïtief weten, een ‘disclosure’. Dat weten verschilt echter duidelijk van het discursieve denken. In religieuze context wordt dat een sterke ervaring van Gods tegenwoordigheid. De mystieke ervaring wordt verder gekenmerkt door een grote passiviteit: de mens wordt er a.h.w. door overvallen. Ten slotte heeft de mystieke ervaring iets onuitsprekelijks, ze overtreft de menselijke verwoordingskracht. Vaak volgt er op deze bijzondere beleving een vorm van depressie. Juist omdat de mystieke ervaring zo overweldigend is, hebben mensen in alle tijden en culturen getracht hun mystieke beleving te beschrijven, te verwoorden. Daarbij valt een grote gelijkenis op in beeldkeuze en gebruikte procedés. In het neoplatonisme, de overheersende filosofie van de 3de tot de 6de eeuw, is het streven naar de vereniging van de menselijke, onsterfelijke geest met het goddelijke wezen van groot belang. Door een ascetisch leven en door de geest steeds meer op de eeuwigheid te richten, tracht men die eenheid te verwezenlijken. Daar het goddelijke echter niet te kennen is, moet men zijn toevlucht nemen tot negaties om het mysterieuze wezen ervan te bepalen. Het neoplatonisme heeft grote invloed gehad op de middeleeuwse mystiek: de drang tot verinnerlijking beantwoordde aan het laatantieke, in het monachale leven wakker gebleven besef dat de wereld vergankelijk was en dat men de eeuwigheid moest zoeken. In het christendom heeft men echter de identificatie van de menselijke geest met het goddelijke wezen verworpen: de grens tussen het schepsel en de Schepper valt niet te overschrijden; God is alleen in relatie te kennen, namelijk in Jezus Christus. De moeilijkheid dat een ultieme identificatie van God en mens onaanvaardbaar was, heeft men wel door het analogiebegrip trachten te overwinnen: ons zijn is niet identiek met, maar wel in zekere mate analoog aan het zijn van God. Reeds bij Augustinus (354-430) treffen we deze denkbeelden aan, en later ook bij Bernardus van Clairvaux (1096-1153). Sinds de 12de eeuw heeft de mystiek in het Westen zich geuit in de opbouw van een strenge systematiek, die met de toenmalige wetenschappelijke middelen der scholastiek werd opgezet. Hoogtepunt in dit opzicht is de mystiek van Bonaventura (ca. 1217-1274), maar ook bij Jan van Ruusbroec (1293-1381) komen we deze strenge systematiek tegen. De mystieke teksten van Hadewijch (rond 1240) en Beatrijs van Nazareth (1200-1268) zijn de oudste prozateksten die in het Middelnederlands zijn bewaard. In hun werk staat de ‘minne’ (de liefde van de mens tot God) centraal. Van Beatrijs van Nazareth is het traktaat Van seven manieren van heileger minnen (ed. Vekeman en Tersteeg, 1971) overgeleverd, waarin deze ‘minne’ nauwgezet gedefinieerd wordt: de liefde van de mens tot God is een geschenk van God; deze liefde heeft zeven aspecten en heeft alleen God als einddoel. Voor een fragment beluistere men de opname in de website Vogala. In het werk van Hadewijch (Het visioenenboek van Hadewijch, ed. Vekeman, 1980; De brieven van Hadewijch, ed. Mommaers, 1990) krijgt het inzicht van de onbereikbaarheid van de identificatie met het goddelijke de lyrische trekken van de smart van een minnares, wier ‘orewoet’ (extase, vervoering, letterlijk ‘drift’, ‘vurigheid’) uiteindelijk vastloopt op de afwezigheid van haar bruidegom Jezus Christus. Dit geeft haar werk een grote emotionaliteit. Hadewijchs Strofische gedichten (ed. De Paepe, 1983) vormen de oudste mystieke lyriek in de volkstaal. Andere grote mystici die ook op de literatuur hun invloed hebben uitgeoefend zijn Jan van Ruusbroec (ed. L. Moereels, Ruusbroec hertaald, 10 dln, 1975-1983), Teresa van Avila (1515-1582) en Johannes van het Kruis (1542-1591). Ook in het protestantisme heeft de mystiek geleefd, bijv. in het piëtisme in de tweede helft van de 17de en in de 18de eeuw (piëtistische literatuur). In reactie op het opkomende materialisme, dat in de kunst tot uiting kwam in het naturalisme en op politiek gebied in socialisme en marxisme, ontstaat aan het einde van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw een hernieuwde belangstelling voor de mystiek. Zo is bij Lodewijk van Deyssel een relatie te leggen tussen het laatste deel van zijn opklimmende reeks ‘impressie - sensatie - extase’ met de mystiek: de fase waarin het ‘ik’ in aanraking komt met het allerhoogste of het sublieme. Ook bij Paul van Ostaijen zijn mystieke elementen aan te wijzen in zijn literatuuropvatting: in zijn manifest Et Voilà vergelijkt hij het bereiken van de hoogste kunstvorm met de ‘unio mystica’. Bij poëzie gaat het volgens hem net als bij de mystiek om het uitspreken van het ‘onzegbare’. Daarbij beroept hij zich op mystici als Hadewijch, Meester Eckhardt en Katharina Emmerich. Frans Kellendonk toont zijn fascinatie voor religie en mystiek in zijn Verwey-lezing over Vondels Altaergeheimenissen, opgenomen in Geschilderd eten (1988). Tegenwoordig oefent ook de oosterse mystiek (boeddhisme, zenboeddhisme) veel invloed uit op de westerse cultuur. Lit: C. Wilson, Poetry and mysticism (1970) H. Vekeman, ‘Van seuen manieren van heiliger minnen. Extase en traditie in een cultus van de minne’ in Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 88 (1972), p. 178-199 Projectgroep Nederlands KU-Nijmegen, Van minne spreken...: Nederlandse mystieke teksten uit de 13de eeuw (1976) P. Mommaers, Wat is mystiek? (1977) J. Reynaert, De beeldspraak van Hadewijch (1981) P.E. Szarmach (red.), An Introduction to the medieval mystics of Europe (1984) J. Bel, ‘De mystiek in de Nederlandse letterkunde rond de eeuwwisseling’ in Forum der letteren 25 (1986), p. 81-92 O. Davies, God within: the mystical tradition of Northern Europe (1988) P. Mommaers, Hadewijch, schrijfster, begijn, mystica (1989) B. Borchert, Mystiek. Geschiedenis en uitdaging (1989) G.J.M. Bartelink, De bloeiende woestijn. De wereld van het vroege monachisme (1993) Th. Mertens e.a., Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza (1993) W.J.H. Vekeman, Hoezeer heeft God mij bemind. Beatrijs van Nazareth (1200-1268) (1993) P. Mommaers & J. van Bragt, Mysticism, Buddhist and Christian: encounters with Jan van Ruusbroec (1995) G. de Baere, De Middelnederlandse mystieke literatuur en de moderne devotie (1997) P. Verdeyen, Jan van Ruusbroec: mystiek licht uit de Middeleeuwen (20033) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 6 (2003), kol. 50-80 H. Blommestijn e.a., Seeing the seeker: explorations in the discipline of spirituality (2008) V. Fraeters & Fr. Willaert (tekstuitgave), Hadewijch. Liederen (2009) (te beluisteren op de site van het Antwerpse Ruusbroecgenootschap: https://www.uantwerpen.be) F. van Oostrom, Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400 (2013), p. 242-281.
|