Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdmonorijmEtym: Gr. monos = alleen, enig. Term uit de prosodie voor die vorm van slagrijm die gedurende een lange passage of zelfs een heel gedicht consequent wordt volgehouden. Een bekend voorbeeld is te vinden in Nijhoffs gedicht ‘Awater’, waar de regeleinden van elke strofe op een bepaalde klinker (assonantie in eindrijm) zijn gebouwd, namelijk achtereenvolgens ee, aa, oo, ij, oe, ie, ou, uu. Zo hoort men het monorijm van de eerste strofe in de herhaalde ‘ee’ van de slotwoorden: Wees hier aanwezig, allereerste geest, Bij uitbreiding is de term toepasbaar op iedere tekst waarin één klank herhaald wordt. Bekend is de A-saga van J. Bosscha, uitsluitend op de klinker a gebouwd. Soortgelijke teksten schreven ook J. van Lennep, A. des Amorie van der Hoeven Jr. en andere 19de-eeuwers. Menige allusie op hun werk vindt men in het rijmproza van Gerrit Komrij zoals ‘A-drama, E-tweegevecht, I-crisis, O-droom, U-tumult’, dat aldus begint: Ach, wat staat Sarah braaf naast haar man! Sarah draaft, bakt, braadt
|
|