Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdlaiEtym: Oud-Fr. lai = middeleeuws gedicht (in verhalende of lyrische vorm). Een 12de- of 13de-eeuws Oudfrans verhaal in paarsgewijs rijmende verzen van acht lettergrepen. De vraag wat een lai precies is, is nog nooit tot ieders tevredenheid beantwoord. Het onderscheid tussen lai en fabliau is niet volkomen duidelijk, omdat dit laatste genre ook gedefinieerd wordt als een 13de-eeuws verhaal in paarsgewijs rijmende achtlettergrepige verzen. Om dit probleem te omzeilen, betrekt men de inhoud bij de definitie: lais zijn hoofs en sprookjesachtig, fabliaux zijn eerder grofkomisch en boertig. In middeleeuwse handschriften komen beide genres regelmatig naast elkaar voor. De bekendste lais zijn de twaalf verhalen die rond 1170 geschreven zijn door Marie de France. Daarnaast is er nog een aantal lais van andere auteurs overgeleverd. In de lais van Marie de France is er sprake van twee soorten: ten eerste de geschreven, ons overgeleverde verhalen in het Oudfrans (ook lais narratifs genoemd), ten tweede de gezongen, lyrische teksten van ‘Bretonse’, d.w.z. Keltische oorsprong, waarop de auteur het verhaal gebaseerd zegt te hebben. Het is onbekend of deze orale bronnen werkelijk bestaan hebben: voor veel 12de-eeuwse auteurs was het een retorische topos om zich te beroepen op een oude, dus goede traditie. Men zocht naar een autoriteit om het eigen werk meer gewicht te geven. Anderzijds is er ook een ‘lai lyrique’, een dichtvorm uit de middeleeuwse Franse literatuur die ontstaan zou zijn uit de Latijnse sequentia. Het betreft meestal gedichten met formeel van elkaar verschillende strofen die elk op een andere melodie werden gezongen, bijv. de Lais et Descorts uit de 13de eeuw. In de 14de eeuw ten slotte wordt de naam lai ook gebruikt voor twaalf-strofische gedichten waarvan elke strofe op twee rijmen is gebouwd en die uit twee delen met een gelijk rijm- en metrumschema bestaan, bijv. de Lais van Guillaume de Machault (vóór 1377). De auteurs van verhalende lais hadden de gewoonte om te verwijzen naar de matière de Bretagne (= Frans Bretagne, Cornwall en Wales). Dit betekent meestal dat het verhaal zich afspeelt in een sprookjesachtige, van oorsprong Keltische wereld (Brits-Keltische roman), met dolende ridders, feeën, reuzen, dwergen, magische bronnen, betoverde kastelen enz. Deze wereld wordt vaak in verband gebracht met koning Arthur (Arthurepiek), hoewel deze slechts in enkele verhalen een rol speelt. Lit: J. Frappier, ‘Remarques sur la structure du lai’ in La littérature narrative d’imagination. Colloque de Strasbourg 1959 (1961), p. 23-38 Marie de France: Lais. Twaalf liefdessprookjes uit de twaalfde eeuw, met een Nederlandse vert. door C. Kisling en P. Verhuyck [z.j.] De achterkant van de Ronde Tafel. De anonieme Oudfranse lais uit de 12e en de 13e eeuw, vert. en toegel. door L. Jongen en P. Verhuyck (1985) H. Baader, Die Lais (1966) L. Wolff, The implied author in the Lais of Marie de France (1989).
|