Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdMariaklachtGenre uit de geestelijke letterkunde waarin Maria haar smart om het lijden en sterven van Christus onder woorden brengt. De oudst bekende vertegenwoordiger van het genre is de Mariaklacht van Efrem de Syriër (373). In de 12de eeuw, gelijktijdig met de opkomst van de Mariadevotie en een toenemende aandacht voor het lijden van Christus, verschijnt de Mariaklacht in West-Europa. De oudste en belangrijkste vertegenwoordigers zijn de Planctus ante nescia van Godfried van Breteuil (± 1180) en de zgn. Planctus van pseudo-Bernardus van Ogirius (vóór 1205). Vooral de laatste is tot na de 16de eeuw van grote invloed geweest. Het precieze ontstaan van de Mariaklacht is niet duidelijk. Wel is bekend dat men al eerder aandacht had voor het lijden en de droefheid van Maria (o.a. Augustinus). Invloed uit de byzantijns-christelijke kerk is waarschijnlijk, maar niet bewezen. Evenmin is aangetoond dat het genre rechtstreeks beïnvloed is door de liturgie of het paasspel. Wel is het zeker dat er in de voorchristelijke dodencultus een voedingsbodem aanwezig was waaruit de Mariaklacht kon opbloeien: de Mariaklacht is in feite een gesublimeerde dodenklacht. De betekenis ervan was voor de middeleeuwse mens van een heel andere aard dan voor ons; de klacht is geen uiting van alleen droefheid zoals wij die omschrijven: in haar oorsprong heidens bevat de Mariaklacht nog veel heidense elementen. Een daarvan is mogelijk dat Christus beklaagd moet worden om te kunnen herrijzen. Een Middelnederlandse vertegenwoordiger van het genre is Jacob van Maerlants Ener disputacie van onser vrouwen ende van den heiligen cruce (Strophische Gedichten, ed. Verdam en Leendertz Jr., 1918, p. 90, vs. 14-65). Een bijzondere, oorspronkelijk Middelnederlandse Mariaklacht staat in Vanden Levene ons Heren (ed. Beuken, 1968, dl. 1, p. 112-123, vs. 3267-3514). Van deze klacht zijn geen Latijnse bronnen bekend. In de 17de eeuw beleefde de Mariaklacht nog een nabloei in de Zuidelijke Nederlanden. Een voorbeeld hiervan is de Clachte van Maria beneven het cruys van Justus de Harduyn (Goddelicke Lofsanghen, ed. Dambre, 1933, p. 109-111). Lit: K.C.J.W. de Vries, De Mariaklachten (1964) R. Lievens, 'De Mariaklacht 'Quis dabit capiti meo aquam' van Oglerius van Trino in het Middelnederlands' in Verslagen en meded. Kon. academie van Nederlandse taal- en letterkunde 112 (2002), p. 83-126 F. van Oostrom, Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400 (2013), p. 298-320.
|