Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdchansonEtym: Fr. lied. Uit het Frans overgenomen algemene verzamelnaam voor (literaire) liederen. Tot aan het einde van de 13de eeuw gaat eigenlijk de hele middeleeuwse literatuur, zowel lyriek als epiek, terug op het chanson: tekst en zang, literatuur en muziek zijn er onlosmakelijk verbonden. Terwijl de canso en het troubadourslied geleerde vormen zijn, bestond er ook een populaire variant met een 6/8 ritme, zoals men dat terugvindt in vele oude Franse volksliederen (zie chanson de femme). De oudste Nederlandse verzameling chansons vindt men in het laat-14de-eeuwse Brugse Gruuthuse-handschrift (ed. Heeroma & Lindenburg, 1966). Later werd de benaming ook gebruikt voor teksten die niet bestemd zijn om gezongen te worden, maar die enkele traditionele kenmerken van het vroegere chanson hebben behouden: korte verzen en sterk geritmeerde strofen (bijv. V. Hugo, Chansons des rues et des bois; Verlaine, La bonne chanson; Apollinaire, La chanson du mal aimé). In zijn huidige betekenis en verschijningsvorm is het chanson een luisterlied dat zich in de sfeer van de kleinkunst en het cabaret bevindt. In tegenstelling tot meer populaire muzikale genres als de smartlap en de schlager wordt bij het chanson aandacht gevraagd voor de inhoudelijke en vormelijke aspecten van de liedtekst. In deze zin spreekt men in het Franse taalgebied wat pleonastisch van chanson artistique of chanson littéraire. Als gezongen gedicht of poëtisch lied bedient het chanson zich van literaire technieken als strofenbouw, refrein, rijm, beeldspraak. De tekst beoogt duidelijk ‘poëtisch’ te functioneren. Inhoudelijk is er geen enkele beperking. Het chanson kan lichtvoetig en levenslustig zijn, een weemoedig, intimistisch verhaal brengen of een satirisch-politieke stellingname bevatten. Het genre heeft vooral in het Franse taalgebied opgang gemaakt en kent daar een grote traditie met chansonniers als M. Chevalier, Ch. Trenet, G. Bécaud, J. Brel, G. Brassens, L. Ferré en chansonnières als E. Piaf en J. Gréco. Bekende chansondichters zijn B. Vian en J. Prévert. In het Nederlandse taalgebied zijn vooral cabaretiers en kleinkunstenaars beoefenaars van het genre, bijv. Herman van Veen, Ramses Shaffy, Johan Verminnen, Stef Bos, Robert Long. Ernst van Altena heeft vele chansonteksten geschreven en vertaald. Lit: R. Dragonetti, La technique poétique des trouvères dans la chanson courtoise (1960) P. van Mossevelde, Het chanson in Vlaanderen (1976) F. Schmidt, Das Chanson (19822) J. Gruber, Die Dialektik des Trobar. Untersuchungen zur Struktur und Entwicklung des occitanischen und französischen Minnesangs des 12. Jahrhunderts (1983) J. Reynaert, ‘Aspecten van de dichtvorm in het Gruuthuse-liedboek’ in Spiegel der letteren 29 (1987), p. 165-195 E. van Altena, Daar ik tot zang word aangespoord. Occitaanse troubadours 1100-1300 (1987) Cl. Duneton, Histoire de la chanson française (1998) P. Hawkins, Chanson. The French singer-songwriter from Aristide Bruant to the present day (2000) B. Buffard-Moret, La chanson poétique du XIXe siècle: origine, statut et formes (2006) J. Alden, Songs, scribes, and society. The history and reception of the Loire Valley chansonniers (2011).
|