Kompleete dichtwerken. Deel 3(1863)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 273] [p. 273] Uit Goethes Iphigenia in Tauris. De goden der Grieken. Ontzie toch de goden, Gy menschengeslacht. Zy houden het noodlot In de ijzeren hand, En stieren 't vrijmachtig Naar eigene keus. Wien ze eenmaal verhieven, Die vreeze vooral! Op rotsen en wolken Zijn zetels geplaatst Voor sterflijke menschen Ten disch van de goôn. Maar rijzen er twisten, 't Is uit met dien glans. [pagina 274] [p. 274] Daar storten de gasten, Gesmaad en gehoond, In diepten des afgronds! En wachten vergeefs In duistere kerkers Een rechtdoend gericht. De machtige goden Verblijven intusschen Gerust aan hun disch, Of laten van boven Langs bergen op bergen Grootmachtig zich af. - Daar stijgt uit de diepte Der vijanden klacht Als offerandswierook Hun walmende toe.... Maar blikken die zeegnen Wendt immer hun oog Van alle geslachten Dier vijanden af, Als vreesden ze in 't kroost Een trek te hervinden Van wien zy beminden In vroegeren tijd. [pagina 275] [p. 275] Zoo zongen de Parken. - In nachtlijke diepte Hoort Tantalus toe. En denkt over kindren En kindren van kindren Hoofdschuddende na! Vorige Volgende