Kompleete dichtwerken. Deel 3
(1863)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij
[pagina 261]
| |
Uit Homerus Ilias. Het afscheid van Hector.Zy klemt zijn handen in de hare, en smeekt en spreekt:
‘Ach overmoedige, wien haast die heldenmoed
Gaat voeren in den dood! ge ontziet daarby geen kind
Dat nog niet spreken kan, geene egâ die weldra
Uw weduw wezen zal. Der Grieken overmacht,
U overweldigend met zaamvereende kracht,
Zal meester blijven; ach! my arme ware 't beter
De eerste onder de aard te zijn. Voor my bestaat geen troost,
Geen heul meer, als gy sneeft! 'k Heb vader meer noch moeder.
Mijn vader vond den dood in 't zwaard van Peleus zoon,
Die evenwel met eer zijn wapenrusting spaarde,
En 't lijk den vlammen gaf in vollen krijgsmansdosch.
Mijn zeven broeders, met my opgevoed in 't huis,
Zijn allen op één dag gevallen, door de hand
Van d' eigen Peleuszoon, in 't midden van de kudden
| |
[pagina 262]
| |
Der ossen breed van voet en lamm'ren zilverwit.
Mijn moeder, nog gespaard en voor een grooten schat
Ten losprijs vrij gemaakt, deed straks Diana vallen
Met een dier pijlen, die zy afzendt ongezien.
Gy, Hector! zijt my nu èn vader beide èn moeder,
En broeder, gy mijn teedre en zielsgeliefde gâ.
o! Heb dan deernis, en begeef u niet in 't veld,
En maak uw kind geen wees, uw echtgenoot geen weduw!
Maar geef veeleer bevel aan Trojes oorlogsvolk
Dien post te sterken by den vijgeboom, alwaar
De wal het zwakste en onze stad beklimbaar is.
'k Zag derwaart Ajax reeds en d' andren Ajax naadren,
Met Atreus zonen, Diomeed, Idomeneus,
Het zij een godheid hun dien raad gaf, of zy zelf
Het merkten, dat aldaar de kans hun 't schoonste staat.’
Haar antwoordt Hector: ‘Ach, ik weet het, dierbre vrouw!
En my ook gaat uw vrees ter harte! maar wat zou
Heel Troje zeggen van uw gade, wen hy laf
Het slagveld schuwde? hy, gewend aan 't hoofd te zijn
Der dappren, tot een roem voor 't huis mijns vaders en
My zelv'! En toch! ik weet, ik weet het al te wel,
Daar komt, helaas! daar komt een dag, dat Troje zal
Bezwijken, en het huis van Priam moet vergaan.
| |
[pagina 263]
| |
Maar wat is my die ramp, hoe fel ook? wat de smart,
Hoe grievend, van den Vorst mijn vader, en zijn gade
Mijn moeder Hecuba, en heel mijn broedertal,
Geliefdste! by uw leed, als een dier wreede Grieken
U schreiend voeren zal naar 't land der slavernij,
En gy in Argos wal aan 't weefgetouw zult zitten,
Of water dragen uit de bron voor Griekens vrouwen,
Slavin? - En als gy dan in tranen weg zult smelten,
Dan hoort gy licht een stem: ‘zie daar de vrouw van Hector,
Die aan der strijdren hoofd voor Troje heeft gestaan,
Toen 't door het Grieksche heir belegerd werd.’ Ja, dus
Zal 't woord zijn, dat gy hoort, en 't zal u versche smart zijn
By 't missen van den man, die dit uw lot nog weerde!
Maar eerder moet my de aard verbergen in haar schoot,
Dan ik uw' jammer zie, en deez uw' kreet verneem.’
Zoo sprekend nam de held het kind op in zijn armen,
Dat krijtende zich buigt naar zijner voedster schoot,
Bevreesd voor d' aanblik van zijn lieven vader, om
Het glinstren van den helm en om de paardenmanen
Die van de helmkuif langs zijn schouders schrikbaar golfden.
Het perst den vader en de diep bedroefde moeder
Een lach af, daar zy 't zien. En Hector zet zijn helm
Vast naast zich op den grond, en kust en koost den jongen,
| |
[pagina 264]
| |
De goden biddend, dat van hem nog word' gezegd:
‘Hier ziet gy Hectors zoon, nog dapprer dan zijn vader.’
Zoo sprekend, gaf hy 't kind der moeder weêr in de armen,
En zy ontfangt het aan haar boezem, met een glimlach
In tranenGa naar voetnoot1. Diep begaan zag Hector hoe zy leed,
En strookt haar met de hand, en spreekt op nieuw haar aan.
| |
De klacht van Helena bij Hectors lijk.Hector, o mijner zwaagren de liefste, de trouwste, de braafste!
Ja, tot mijn schand heeft my Paris (o! waar ik veel vroeger gestorven!)
Herwaart geschaakt en gevoerd reeds voor twintig rampvolle jaren.
Ach! had een onweêr dien dag, toen mijn moeder my, heillooze, baarde,
Weg naar de bergen gevoerd, of gejaagd in de diepte der waatren!
Maar uit uw mond heb ik nimmer een woord van verwijting vernomen.
Neen! maar zoo iemand der zusters, of Hecuba zelve by wijlen
(Priam was altijd voor my in sparende goedheid een vader!)
Bittere woorden deed hooren, dan was het uw mond, die my troostte.
Daarom betreur ik in u ook my zelve, treurig verstootne!
Want in heel Troje voortaan zal niemand meer worden gevonden
Vriend'lijk welwillend voor my! - van my hebben ze allen een afschuw.
|