Kompleete dichtwerken. Deel 2
(1862)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij
[pagina 288]
| |
Kerst- en nieuwjaarsintreêzangen.aant.Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven. Wat heerlijkheid straalde over Bethlehems velden!
Wat hemelsche tonen doorgolven den trans!
In de eenzame nachtwaak der kudden ontstelden
De herders, omschenen van Godlijken glans!
De boodschap des heils wordt aan armen gezonden,
Die waken by 't sluim'ren der dartelende aard!
En juublende heiren van Seraphs verkonden
De Godspraak der eeuwen: De Maagd heeft gebaard!
Maar niemand vernam het, in Israëls Grooten,
Geen Wijze vermoedt het, volleerd in de Wet,
Wat wonderbedeeling zich hier heeft ontsloten,
Wat wondergeboorte hier Englen ontzet!
Alleen in de verte der Oosterluchtkimmen,
| |
[pagina 289]
| |
Zien Wijzen van vreemden, van onjoodschen stam,
De sterre des Konings uit Jacob ontglimmenGa naar voetnoot1 -
Ja! de eeuwlang Gewenschte der Heidenen kwam!Ga naar voetnoot2
De Zoon werd gegeven, het Kind werd geboren,
En de Opgang van Boven sproot uit, en verscheen!Ga naar voetnoot3
En herders! o gy, tot Zijn schapen verkoren,
Wat hoordet, wat zaagt ge, waar spoeddet gy heen?
Naar Bethlehem Ephrata, de erflijke woning
Van Boöz, en Jesse, en Davids geslacht!
Aldáár is geboren de Herder, de Koning,
Te Bethlem, in Juda de minste geacht!
Dáár zaagt gy het Kindeke, in doeken gewonden,
Een kribbe, Zijn leger, - Zijn woning, een schuur!
(Daar was op heel de aarde geen andre gevonden
Voor de Erfdochter Davids in 't barensnoodsuur!)Ga naar voetnoot*
Maar daarom vernamen Uw vreedzame velden
Die hemelsche stemmen, by d' afloop der nacht,
Die Isrel de komst des Gezegenden meldden,
En 't heil, door God zelven op aarde gebracht!
| |
[pagina 290]
| |
Zy loven den Heiland, den Christus, den Heere,
Den Zoon zonder aanvang, den Hemelschen Spruit!
Zy brengen den Vader aanbidding en eere!
Zy roepen den raad van Zijn Vreêverbond uit:
Genade voor zondaars, in afval verloren,
Behagen in 't schepsel, dat weêrkeert tot stof!
Het Woord openbaart zich! het Kind is geboren!
Het Zaad is voldragen, voorzegd in den hof!
Gaat uit dan, o gy, de allereerste getuigen
Der zaligheid Gods, die in 't vleesch is gezien, -
Die 't eerst voor dat Kindeke uw knieën mocht buigen,
Die 't eerst dien Emmanuël hulde mocht biên!
Gy allen, tot trouw- en genadebetooning
Van God, tot dien heildag verwachtend bewaard!
Verkondigt aan Sion: uw God is uw Koning!
Uw glorie, o Isrel! uw heillicht, o Aard!
Getuigt het, gy volken! van 't uiterst der aarde,
En brengt dien Verwinnaar uw schatten ten buit!
Gy, Wijzen van Oosten, wien 't God openbaarde!
Zijn sterre geleidt U, spoedt henen, trekt uit!
Belijdt hem te Salem, in spijt der Heroden!
Aanbidt hem te Bethlem, met wierook en goud!
Aanbidt den geborenen Koning der Joden,
Die de einden des Heidendoms roept tot behoud!
| |
[pagina 291]
| |
En gy, kleine lamm'ren, ten bloeddoop verkoren,
Waar Rachels gebeente zoo klaaglijk om treurt!Ga naar voetnoot1
In plaats van dat Kind, u ten Losser geboren,
Aan 't moederlijk harte ter slachting ontscheurd!
Getuige ook dat bloed, door den Vreemdling vergoten,
Dat de Overste Leidsman uit Vorstlijken stam,
De Herder der schapen, uit David gesproten,
Naar 't woord der Propheten, uit Bethlehem kwam.
Hy komt, om Zijn Isrel voor eeuwig te troosten!
Springt op, o gy volken! met Jacob te zaam!
Gy Noorden en Zuiden, gy Westen en Oosten,
Roept uit dien Ontzag-, dien Genâvollen Naam!
Een Kind, ons geboren! een Zoon, ons gegeven!
God zelve ons verschenen in 't zichtbare stof!
Verheerlijkt dien heildag, zoo schoon, zoo verheven,
Met immer vernieuwde verrukking van lof!
Met duizend gemengelde klanken en galmen
Van cymbel en orgel, en trommel en fluit!
Van Sions zich telkens vervullende psalmen,
Ter eere van Bethlems gezegenden Spruit!
En gy, o gy zoetste, gy schoonste der nachten,
Veel schooner dan de ochtendstond zelve der aard!
| |
[pagina 292]
| |
O Kerstnacht! verwachting der vroegste geslachten,
By 't rijpen der eeuwen in vreugde gebaard!
By 't smeltende licht van uw sterrengewemel
Ontwake de Kerkbruid met Hallelujah!
En zegge: Hosanna zij Gode in den hemel!
En Vrede over de aarde! door vrije Genâ!
En men noemt zijnen naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der Eeuwigheid, Vredevorst. (Stem: Ps. CXLVI.) Op 't geluid der hemelchoren,
Op 't gelei van Jacobs ster,
Dat wy 't Kindeke, ons geboren,
Biddend naadren, schoon van verr'!
Gods- en Menschenzoon te zaam,
Wonderlijk! dat is Zijn naam!
| |
[pagina 293]
| |
In die nederige woning
Ligt, van zichtbren glans ontbloot,
Gods Gezalfde, Sions Koning,
De Ééngeboorne in 's Vaders schoot!
Die van ouds genaamd werd raad,
't Woord, door Wien de wereld staat!
Laat ons blijde, maar met beven,
Lof, en prijs, en hulde biên
Aan dien Zoon, van God gegeven,
Arm en klein, op moeders kniên! -
Want Zijn hand bestiert ons lot,
En Zijn Naam is sterke god!
In den tijd werd Hy geboren,
Aan Zijn eigen woord getrouw;
De Eerstgeboren, de Uitverkoren,
Als 't beloofde Zaad der Vrouw
Aan de Vaadren toegezeid,
Vader, zelf, der eeuwigheid.
| |
[pagina 294]
| |
Eeuwig moet dat Kind regeeren,
Spruit en Hoofd van Davids Huis!
Alles zal Hy overheeren,
Door de zwakheid van een kruis!
Schoon Hy aanstoot brengt, en 't zwaard,Ga naar voetnoot1
Vredekoning toch op de aard!
Wonderlijke! Raad! Almachtig!
Eeuwenvader! Vredeheer!
Aan den nacht des heils gedachtig,
Vallen we in aanbidding neêr
Voor den Meester van 't heelal
In den Bethlehemschen stal!
Ja! 't betaamt ons dáár te aanbidden
Gods in 't vleesch gezienen Zoon!
In der arme herdren midden
D' Erfgenaam van Davids troon!
Op Maria's moederschoot,
D' Overwinnaar van den Dood!
| |
[pagina 295]
| |
Die, na drie en dertig jaren,
Aan een vloekpaal vastgehecht,
Zich ook dáár zal openbaren,
Zoon van God, in macht en recht!
Van de kribbe tot aan 't kruis,
Volgt en looft Hem, Jacobs huis!
Doch, wie zal Zijn woord gelooven!
Dit verstaat geen vleesch en bloed,
Dat de Levensvorst van boven
Voor verloren zondaars boet,
Mensch, ja! kind wordt, lijdt, en sterft,
En ons met Zijn bloed verwerft!
Maar Gods Englen in den hoogen,
Die hem dienen dag en nacht,
Steeds vervuld van mededogen,
Over Adams nageslacht,
Zien het wonder, roepen 't uit,
En aanbidden 't Godsbesluit!
| |
[pagina 296]
| |
Maar het kuddeken op aarde,
't Israël van God bemind,
Dat Zijn woord in 't hart bewaarde,
Heeft, in 't pasgeboren Kind,
Zijn Verlosser in de ellend,
Zijn verborgen God herkend!
Een verborgen God, een Heiland,
Is de God van Israël!Ga naar voetnoot1
't Heilgeloove, nimmer feilend,
Merkt Zijn wonderbaar bestel!
Dat heel 't schepsel tuige zij:
Een verborgen God is hij!
Tuigt het, heemlen! tuig het, aarde!
Uit het niet hervoortgebracht!
Sints het Godsbesluit U baarde,
Onderhouden door Zijn kracht!
Doch de hand, die 't alles werkt,
Blijft bedekt, en onbemerkt!
| |
[pagina 297]
| |
Tuig het in Uw wisselingen,
O der eeuwen wentlend lot,
Wiens door één gevlochten kringen
U zijn afgeperkt van God!
Maar Zijn wegen Zijn beleid,
Zijn omhuld in donkerheid!
Tuig het, Isrel! wien Hy stelde
Tot een toonbeeld van genâ!
Wien Zijn aangezicht verzelde,
Dien Hy weidde, vroeg of spâ!
Ge ondervondt Zijn heilgebied,
Maar het Wezen zaagt gy niet!
En gy, voorwerp Zijner zorgen,
Godskerk, over de aard verspreid!
In Uw Heer en Hoofd verborgen,
Spreidt ook gy geen heerlijkheid,
Aardschen glans, noch macht ten toon! -
Gantsch inwendig zijt gy schoon!Ga naar voetnoot1
| |
[pagina 298]
| |
Kleinste van Judéa's steden!
Ja, ook gy getuigt hiervan!
Want uit U is voortgetreden,
Die alléén verlossen kan!
Die van ouds is uitgegaan,
Die nooit aanving te bestaan!Ga naar voetnoot1
Loof dien Spruit, gy uitverkoren,
Gy verborgen Bethlehem!
Looft dien Heerscher, U geboren,
Burgers van Jerusalem!
Looft gy, heemlen! loof gy, aard!
God in 't vleesch geopenbaard!
| |
[pagina 299]
| |
Lofzegging.(Stem: Ps. LXXXIX.) Wy loven U, o God! o Vader ! Gy, wiens schoot,
Den Raad des Vreêverbonds van eeuwigheid besloot!
Gy geeft Uw eigen Zoon, ten Vorst en Eerstgeboren
Van 't volk, door smaad en kruis, tot zaligheid verkoren!
Op dat aan 's hemels lof 't gebed der Kerk zich huwe:
Het koninkrijk, de kracht, de heerlijkheid, is uwe!
Ook Uwe, o eeuwig Woord, Zijn uitgedrukte Beeld!
Verlosser, Schepper, Heer! en God uit God geteeld!
Ja, Uwe is 't Koninkrijk, Gy Bouwheer zelf des huises!
Uw Kracht verheerlijkt zich in 't smaadlijk zwak' des kruises!
En 's Vaders Heerlijkheid, uit U gestraald, U eigen,
Doet voor Uw Bethlehem zich alle heemlen neigen!
U mede aanbidden wy, der Kerke onzichtbaar Hoofd,
Gy Zalver van dien Heer, door wien Gy werdt beloofd!
't Is in Uw nederkomst, dat ons de Godheid nadert!
Het Koninkrijk des Zoons wordt door Uw wil vergaderd!
Gy zijt des Vaders Kracht, o Geest en Bron des levens!
En beider Heerlijkheid woont in Uw volheid tevens!
| |
[pagina 300]
| |
Wy loven U, o Heer! en God des heilverbonds!
o Vader van genade, o Koning God met ons!
o Trooster vol van liefde! o trouwe God der vaadren,
Die ook de kinderen vergunt tot U te naadren!
U, Vader, Zoon, en Geest, God, Drie en Één te zamen,
Zij 't rijk, de kracht, en de eer, tot in geslachten, Amen.
| |
Slotzang.(Stem: Ps. CL.) Looft den Vader, looft den Zoon,
Looft den Geest, op Englentoon!
Dat de stem der Bruid zich paar'
Aan 't gejuich der Geestenschaar!
Laat de Kerk alom gewagen
Van 't Besluit, aan haar verklaard!
Eere aan God, en vrede op aard,
En in menschen Welbehagen!
| |
[pagina 301]
| |
Nieuwjaarsboet- en bedezang.Mijne dagen zijn als eene afgaande schaduw, en ik verdor als gras. Maar gy, Heere! blijft in eeuwigheid: en uwe gedachtenis van geslachte tot geslachte. Gy zult opstaan, Gy zult u ontfermen over Sion: Want de tijd, om haar genadig te zijn, want de bestemde tijd is gekomen. Want uwe knechten hebben een welgevallen aan hare steenen, en hebben medelijden met haar gruis. Dan zullen de heidenen den naam des Heeren vreezen, en alle koningen der aarde uwe heerlijkheid. Als de Heer Zion zal opgebouwd hebben, in zijne heerlijkheid zal verschenen zijn, zich gewend zal hebben tot het gebed des genen, die gansch ontbloot is, en niet versmaad hebben hunlieder gebed. (Stem: Ps. XLVI.) O God, ontzachlijk Alvermogen,
Die, met in 't binnenst vlammende oogen,
By 't henenwentlen van den Tijd,
Terwijl Gy steeds Dezelfde zijt,
Ver boven alle hemelkringen,
Den keer en weêrkeer aller dingen,
Naar 't plan bewogen van Uw Raad,
Met heil'gen lankmoed gadeslaat!
| |
[pagina 302]
| |
By U, wiens wegen nooit doorgrondde,
Noch wie op aard Uw heil verkondde,
Noch die 't daarboven kennen mag,
Zijn duizen jaren als één dag,
By U, één dag als duizend jaren,
Terwijl zy zwanger gaan, en baren
De volle ontwikkling van dat woord,
Dat van den aanvang werd gehoord!
Hebt Gy, geduchte God der goden!
In heilbeloften en geboden!
Alzoo bekend gemaakt Uw lof
Aan broos, en zwak, en zondig stof?
Zie met ontfermende ingewanden
Op 't maaksel neder Uwer handen,
Daar 't als het gras des velds verkwijnt,
Daar 't als een schaduwbeeld verdwijnt!
Want ach! onze ongerechtigheden,
Ach! ons gestadig overtreden,
Wat ooit verschijne, wat verga,
Vervolgt en drukt ons, vroeg en spâ,
| |
[pagina 303]
| |
En onze dagen smelten henen
In zondeschuld- op schuld-beweenen,
Die Ge ons ontdekt, o God! by 't licht
Van Uw verbolgen aangezicht!
Ja! dit betuige, dit belijde,
Van jaar tot jaar, by elk getijde,
Op ieder dag, en telken stond,
Eenstemmig hart, en ziel, en mond!
Wy zijn strafschuldig, zwaar misdadig -
Maar Gy, o Heer! Gy zijt genadig!
Gy hebt ontferming toegezeid,
O Koning der gerechtigheid!
O God! Gy hebt een woord gesproken,
En 't hart, van zondesmert verbroken,
Vernam, ontfangt het, en geneest,
Daar 't U aanbidt, en dankend vreest!
Daar is, daar is by U vergeving,
Daar is uit zonde en dood herleving;
En meer dan Edens zaligheid
Is thands den boetling toebereid!
| |
[pagina 304]
| |
Daar is behoudnis in de wonden
Van 't Offerlam, door U gezonden,
Van dien Emmanuël, gebaard
Tot vreugd van hemel beide en aard!
Die, op den achtsten dag besneden,
Aan 't kruishout bloedig heeft geleden!
En voor de schuld, door ons begaan,
Den laatsten penning heeft voldaan!
Ja! 't volk, dat Gy, o Heer! bevrijddet,
Dat Gy vernieuwdet, en verblijddet
Met onvergankelijke hoop,
Sla, by der tijden snellen loop,
In die ontfangen heilgenade
De naadring, zonder angst meer, gade
Diens jongsten dags, die aan 't heelal
Den toorn des Lams betuigen zal!Ga naar voetnoot1
Doch, o rechtvaardig, heilig Vader!
Schoon thands dat volk vrijmoedig nader'
| |
[pagina 305]
| |
Tot Uw verborgen hemeltroon,
Op de offerhande van Uw Zoon!
Schoon van den doodvrees vrijgevochten,
Van hel en wereld vrijgekochten,
Nog is er jammer en geklag,
Voor Uw verlosten, dag aan dag!
Van droefheid is ons hart verbroken,
Van smert ons ingewand doorstoken,
Om Sion, onder 't vloekgeschreeuw
Van een van God afvallige eeuw,
Om Sion, onder 't Babelbouwen
Van Gode en Heiland snood ontrouwen,
Door Antichristisch aartsgeweld
Verdrukt, en schier ter dood bekneld!
Om die bevoorrechtsten der landen,
Waar de Evangeliekandlaars brandden,
Uit Babylon te rug gebracht!
Die landen, ach! in eenen nacht
Van schrikbrer duister weêr gedompeld,
Door helscher afgoôn overrompeld,
| |
[pagina 306]
| |
Verwaten Wan- en Ongeloof,
Voor al wat Gods is blind en doof!
Om Neêrland, Neêrland boven allen,
Het land, eens, van Uw welgevallen,
Alwaar Ge Uw volk zoo schoon een stad,
O Jacobs God! gegrondvest hadt!
Alwaar Uw Kerk zoo heerlijk bloeide,
En 't land met zegen oversproeide,
Op wiens van God gewijden grond
De kruisvaan triumfeerend stond!
Toen Uw propheten propheteerden,
Toen Uw getrouwen 't land regeerden,
Naar de uitspraak van Uw Woord en Wet;
Toen voor der Kerken smeekgebed
De vijand met verschrikking vluchtte,
En Neêrlands vastendagen duchtte,
Meer dan de scherpte van het zwaard,
Gevoerd voor 't dierbaarst goed op aard!
| |
[pagina 307]
| |
Toen de achtbre Raadsvergaderingen
Met Isrels God te rade gingen,
En 't heil van stad en vaderland
Verbeidden uit eens Heilands hand!
Toen 't dankbre volk Gods ordning eerde,
De jeugd geen andre wijsheid leerde,
Dan die in 't Woord haar oorsprong nam -
En 't land ten top van welvaart kwam!
Toen boven al die keurgeslachten,
Die in Gods huis hun offers brachten,
De Oranjestam de kruin op stak
In weelderigen tak op tak,
Met hemeldaauw en vruchtbren regen
Besproeid, heel Nederland ten zegen,
Dat in zijn schaduw heil genoot,
De Kerken voedstrend in zijn schoot!
Gedenk, o God! aan 't welbehagen,
Betoond aan Neêrlands jonglingsdagen!
Gedenk, o Heer! aan Nassaus huis,
Dat voor de smaadheid van Uw kruis
| |
[pagina 308]
| |
Des werelds heerlijkheid verzaakte,
Van liefde voor Uw heilwoord blaakte,
Voor de eere van Uw Naam en Kerk,
En van 't door U gewrochte werk!
Gedenk aan Willem van Oranje,
Den schrik van 't oppermachtig Spanje,
Niet in zijn eigen kracht, o Heer!
Gedenk die meer dan Vorstlijke eer,
Die hem Uw heilgunst deed verwerven!
Gedenk den dood, dien hy mocht sterven,
Het volk, waarvoor hy stervend bad,
Zijn stam, dien Gy geheiligd hadt!
Helaas! hoe is het goud verdonkerd!
Hoe heeft die glorie uitgeflonkerd,
Die 't needrig Nederland omscheen!
Waar ging de hoop der Vaadren heen!
Is dit dat Volk, weleer verkoren,
Een Israël in 't West herboren,
Verlost met krachten van omhoog,
Ten wonder in der volken oog?
| |
[pagina 309]
| |
Helaas! de Heidnen zijn gekomen,
Zy hebben 't Heilige ingenomen!
De tempel van Gods heiligheid
Werd door hun woede in asch geleid!
O dochter Sions, wreed gevangen!
Met klagelijke boetgezangen
Meld de overtreding van Uw stad,
Hoe ze Isrels Bondsgod snood vergat!
De altaren liggen neêrgesmeten!
De aloude Godsdienst is vergeten!
Het land, door Christus groot gemaakt,
Heeft Zijn gezegend juk geslaakt!
Gy zaagt, o droeve Christenscharen!
Na drie en dertig jubeljaren,Ga naar voetnoot1
De zon van Neêrland ondergaan! -
En wie in Neêrland trekt zich 't aan!
Gy echter weet ze, o Hartdoorgronder!
Gy kent ze, die Gy tot een wonder,
| |
[pagina 310]
| |
By d' afval van geheel een aard,
Door Uw genade hebt bewaard!
Gy weet het, of er, schoon zy zwijgen,
Nog tranen vloeien, zuchten stijgen,
Voor Kerk en Vaderland te zaam,
En voor d' Oranjeheldennaam!
O! mag die hoop ons hart verblijden,
En naderen wellicht de tijden,
Dat Uw genadig machtbevel
Uw Sion wederom herstell'?
Leer slechts Uw knechten om haar steenen
Met smertlijk welgevallen weenen!
Geef medelijden met haar gruis! -
Zoo is er hoop door Christus kruis!
Ach! om die Vaadren, by 't verduren
Van plondring, dood, en martelvuren,
In onophoudlijke gebeên,
Door Uw ontferming vrijgestreên!
Zoo immers Uw getrouwigheden,
Naar 't Woord, met bloed door hun beleden,
| |
[pagina 311]
| |
Ook aan hun zaad zijn toegedacht
Tot in het duizendste geslacht!
Ach, om die tranen, om die zuchten,
Toen 't huis van David, sints, moest vluchten,
Toen de Arke Gods genomen werd,
Geslaakt in overmaat van smert;
Ach! om dien dag der slavernije,
Dien donkren nacht der dwinglandije,
Van uitheemsch wettelooze macht,
Waaruit Gy zelf ons wederbracht;
Zie in ontferming op ons neder!
Keer tot Uw volk, Uw erfdeel weder,
Dat Gy niet overgaaft ter dood,
Maar zelfs in d' allerergsten nood
Ontfermend gadesloegt, bewaardet,
En (mooglijk zelfs!) tot beter spaardet,
Dan zoo Gy op Uws volks gebed
't Land op dat tijdstip hadt gered!
| |
[pagina 312]
| |
Of zou 't vergeefsch zijn, dat na jaren
Van vrees en schrik en zielsbezwaren,
Uw hand op nieuw verlossing wrocht,
En Nederland heraadmen mocht?
Ja! verre boven 't vurigst bidden
Oranje weêrkeerde in ons midden,
En 't veld besproeide met dat bloed,
Dat Neêrland steeds herbloeien doet!
Helaas! hoe hebben onze zonden,
Na zoo veel redding, ondervonden,
Na zoo veel zegen, snood verbeurd,
Op nieuw ons van U afgescheurd!
Hoe heeft dit volk, door U beveiligd,
't Verbond zijns Gods terstond ontheiligd,
(Door vrees noch liefde in 't hart geraakt!)
En 't schepsel zich ten God gemaakt!
En daarom steeg zelfs uit haar kolken,
Ten oordeel over Neêrlands volken,
De door Gods stem bewogen zee!
En ziekte en pest getuigden 't meê,
| |
[pagina 313]
| |
Op 't volk in gramschap uitgegoten,
Dat zich van God heeft afgesloten,
En, van het zoenbloed afgekeerd,
Nog steeds zijn blinden Eeuwgod eert.
Ja! daarom zijn van deze streken
De aloude zeegningen geweken,
En al haar bronnen dorren op -
Om dat de wrevel rees ten top!
In hun ontwerpen blaast de Heere,
Door eigen kracht, tot eigen eere
Met ijdelspreking opgericht,
Terwijl Zijn huis in woestheid ligt.Ga naar voetnoot1
Verwacht, o Neêrland! geen herstelling,
Maar dreiging, schrik, en oordeelvelling,
Zoo lang ge u zelf en heel uw lot
Niet opgeeft in de hand van God!
Van God, den God van Uwe Vaadren,
Die mooglijk zich van ons liet naadren,
| |
[pagina 314]
| |
(Na zoo veel afval, nog!) op grond
Van 't met hun opgericht verbond!
Ja! om Uws zelfs wil, Heer der Heeren!
Bekeer ons, dat we ons tot U keeren!
Ach! is er voor dat Israël
Nog redding mooglijk, en herstel,
't Zal zijn door kracht, noch machtberoeming,
En (weg onzaalge schuldverbloeming!)
Door werken, noch gerechtigheên,
Maar door Uw Heil'gen Geest alleen!Ga naar voetnoot1
Op dat de vijand niet meer roeme,
Noch 't wormken Jacobs stout verdoeme!
Sta op, o Heere! richt Uw zaak!
Verwar der torenbouwren spraak!
Beschaam den raad der goddeloozen!
Verijdel 't vloekverbond der boozen!
En handhaaf zelf Uw woord en werk
In Uw met bloed gekochte Kerk!
| |
[pagina 315]
| |
Vervul weêr Priesters en Levieten,
En 't gansche heir der Isrellieten
Met Christen heldenijvergloed
In 't tot U weêrgebracht gemoed!
Om Sions muren op te richten,
En 't tweede tempelhuis te stichten,
Met aan hun hoofd den Koningsspruit,
Aan 't zuchtend Godsvolk voorgeduid!Ga naar voetnoot1
Dan zullen, by het tempelrijzen,
De volken Neêrland zalig prijzen,
Aan wien zich God op nieuw betuigt,
Zoo dra 't voor Hem de knieën buigt,
In zegeningen, afgegoten
Uit 's hemels venstren, wijd ontsloten!
In zegenstroomen, thands ontzegd,
Omdat die steen niet werd gelegd!Ga naar voetnoot2
Dan zullen alle volksgeslachten,
Ja! Koningen en Oppermachten,
| |
[pagina 316]
| |
Verblijd zijn in de heerlijkheid,
Den wederopbouw toebereid!
o God! verhoor ons, als wy bidden
In aller donkerheden midden:
Zend uit het Woord! de Geest daal' neêr!
En kome Uw koninkrijk, o Heer!
1829. Ja, komen zullen deze tijden
Van licht en heerlijkheid na lijden, -
Doch by geen eenig volk bepaald, -
Als 't heil op nieuw uit Sion straalt,
Gods kennis 't aardrijk overdekken
Zijn stem de dooden op zal wekken.
Waak op, gy wereld! Christnen, waakt!
Want ziet! de Koning zelf genaakt.
1858. |
|