Kompleete dichtwerken. Deel 2
(1862)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij
[pagina 242]
| |
Aan Ds. L.H. Bähler.aant.Getrouwe, wien geen eeuw van ongeloof en laster
In d' ijver voor Gods Kerk geschokt heeft, of ontzet,
Maar die, in 't heilgeloof van 't Godlijk woord steeds vaster,
Zijn vijand weer boodt met de waapnen van 't gebed!
Hoe doet Gy 's jonglings hart, aan 's Heilands dienst geheiligd,
Door 't voorbeeld, dat Gy geeft, van krijgsdrift opengaan!
Wanneer 't Uw achtbre kruin, steeds door Zijn hand beveiligd,
Nog onbezweken ziet in Zijn geleedren staan.
Ja! menig vuur'gen strijd hebt Ge in Zijn kracht gestreden,
Van dat Uw eerste jeugd zich op dien baan begaf!
Maar immer was Hy trouw, wiens Naam Gy hebt beleden;
De vuurpijl van de hel stuit op 't geloofsschild af!
| |
[pagina 243]
| |
Uw leeftijd zag d' orkaan zich over de aard vergâren,
Die mensch- en duivlendom door één verwarren moest;
Uw leeftijd zag den val van troonen en altaren,
En Kerk en Vaderland in 't stormgeweld verwoest!
Door de Almacht dier Genâ, wier eer Gy mocht verkonden,
Bleeft Gy voor d' ijdlen klank dier Alverdraagzaamheid,
Die niets wil dulden, dan den gruweldwang der zonden,
By d' afval om U heen, verzekerd, onverleid!
In tranen by 't geweld der Kruisverloochenaren,
Maar moedig in de hoop op 't eeuwig levend Woord,
Bleeft Ge op de onfeilbre Ster van Judaas Koning staren,
En wandeldet Uw weg in 's harten eenvoud voort!
O! hebt Ge ook jaar aan jaar op 't pad door U verkoren,
Van d' ochtend tot de nacht bevochtigd en gezaaid,
Geen arbeid op dit veld gaat immermeer verloren -
De vrucht wordt eens wellicht nog door Uw kroost gemaaid!
Ja! meer nog! uit dien vloed van gruwelen en logen,
Die 't ondergaand geslacht zal storten op 't heelal,
Ontwikkelt zich een plek, reeds zichtbaar voor onze oogen,
Dien 's hemels reine daauw op nieuw bevruchten zal.
| |
[pagina 244]
| |
Neen! Vroomen! wanhoopt niet, om dat die velden dorden,
Die 't dankbaar voorgeslacht zoo heerlijk bloeien zag!
Hy leeft, die aarde en zee en hemelen deed worden,
Hy schept uit jammer heil; Hy uit den duister, dag!
Hy doet de levenden ter helle nederdalen!
Hy roept de dooden, dat zy leven - 't is volbracht!
Hy, laat Hy op Zijn Kerk een blik van zegen stralen,
Geeft duizendvoudig weêr wat ge onherstelbaar acht!
Elia bad tot Hem: de regen daalde neder
Op d' uitgeblaakten grond van Achabs schendig rijk:
Elia's kracht, o Heer! keere in Uw kindren weder,
En, ja! de Godsrivier stort over dam en dijk!
Ziet daar! een kleine wolk is uit de zee gestegen,
Nog door geen oog gezien, nog door geen hoop vermoed!
Weldra! en heel de lucht giet plassen uit van regen,
Van regen, die het zaad der Godskerk rijpen doet!
Geloovigen, grijpt moed! met wierook van gebeden
Den wederkeer verhaast van d' onweêrstaanbren Geest!
Met d' ijver voor Gods eer den Baälsdienst bestreden!
En 't hemeltergend juk van d' Eeuwgeest zij geweest!
| |
[pagina 245]
| |
Spreekt, predikt, dondert! rukt den afgod van zijn zetel,
Die 't afgekeerd verstand van Neêrlands volk verblindt!
Geen trouw aan Christus naam was ooit voor God vermetel;
Laat smalen, wie Hem haat! Gy! strijdt en overwint!
Getrouwe dienstknecht Gods! wellicht!.... en ook Uwe oogen,
Voor dat hun 't morgenrood der Eeuwigheid bestraal',
Aanschouwen den triomf van Jesus Alvermogen,
In de aldoordringbre kracht der heil'ge Pinkstertaal!
Verkondig, sterk in Hem, Zijne eeuwig rechte wegen!
In spijt van hel en haat en laffe spotternij!
Op 't Herdersampt verblijft Gods steeds vernieuwde zegen,
Waar niet des Schepsels naam verheerlijkt wordt, maar Hy!
1826. |
|