Zedekunst dat is wellevenskunste
(1942)–D.V. Coornhert– Auteursrecht onbekendSevenste hoofdstuck
| |
[pagina 239]
| |
ghezien hebbende, daar by den afghemaalden mensche ten eersten anzien zoude kennen, al waart oock zo dat hy den zelven noyt te voren en hadde ghezien. 6. Maar in hare wercking teghen anderen is de waarheyd een daadvaardighe oprechticheydaant. in ghelaat, in woorden ende in wercken. 7. Met dat woord daadvaardigh versta ick in beyden dat de menschen, hebbende waarheyd eenigher dinghen, desselvens ghedaante ghereedelyck magh doen verschynen inden spieghel zynre ghedachten, zo wanneer het hem ghelieft daar op te dencken ofte af te spreken. 8. Hier na ist een dueghde, als door stadighe oeffening met verzochtheydaant. inden mensche zo wezende, dat hy een lust heeft int dencken der dinghen die waarheyd zyn. 9.Ga naar voetnoot§9Ga naar voetnoot9 Maar na d'oprechticheydaant. de zelvens verbeelding, zo dat het den ding ghelyck is, maghmens niet onrechtelyckaant. rechtvaardicheyd noemen, die het verbeelde ding het zyne gheeft, zonder meer of min, daar inne dan die ghelyckheyd des inbeeldings bestaat metten verbeelden dinghen. 10. Ende want zulck mensche int handelen met ander menschen stadelyck deze ghelyckheyd hanteert, zo zeytmen hem oock te wezen een warachtigh mensche, die met zyne woorden ende wercken zo weynigh zyn dueghde als iet anders meerder of minder dan die is en doet schynen voor den menschen, ende die ter liefde vande waarheyd niet anders en spreeckt van eenighe dinghen dan zyn verstand daar af is. 11.Ga naar voetnoot§11 Want de woorden van zodanighen mensche zulcke ghelyck- | |
[pagina 240]
| |
vormighe schilderije zyn van zyne meyninghe, dat iemand hem ghehoort hebbende, 'tzelve ghelyck alzo zien zoude in zyn herte, indien hy (als God doet) daar inne zien mochte. 12. Dat zyn luyden die oprechtaant., eenvuldigh ende ghetrouw zyn, zo oock de waarheyd zelve is, die zy uyt liefden zulx ghehanteert ende anghewent hebben, dat zy nauwelyck eenighe woorden met minder omzichticheyd en spreken dan of zy de zelve met eenen dieren eed voor den Rechter zwoeren. Van zulcke zeyt het spreeck-woord datmen een Koe grypt byden hoornen, maar een mensch by zyn woord. 13. Maar ghelyck een zwaluwe gheen zomer, alzo en maackt oock eens de waarheyd spreken gheen warachtigh mensche, maar wel het hanteren des waarheyds met zo lustighen ende krachtighen ghewoonte, dat hy niet om bate loghen spreken, ja oock niet de waarheyd verzwyghen en zoude konnen, daar 'tspreken van dien niemand schadelyck, maar iemand nut zoude moghen zyn. 14. Wat? Maghmen dan immermeeraant. de waarheyd wettelyck heelen?aant. Ismen niet ghehouden waarheyd te spreken totten naasten? Ja men, voorwaar, indien 'tzelve den hoorder nut is ende stichtelyck, maar niet zo zy hem om te weten schadelyck waar, of hinderlyck ter dueghden. 15. Maar want hier af meer ghehandelt zal werden in des waarheyds jeghendeel, te weten inde loghen, daar uyt dan zulx als hier is ghezeyt ende des ghelyx meer licht zal moghen verstaan worden, zo wil ick hier nu af ophouden, ende kome weder op de ghedaante ende wercking der waarheyd. 16. Zodanigh van aard maackt door haar by woning inden menschen de waarheyd, te weten haars ghelyck. Want zy zelve is oprechtaant., eenvuldigh, ghetrouw ende naackt, ende daar by oock klaar, eendrachtigh ende almoghende. 17. Zy gheeft elck dat zy belooft, zy neemt twyfelinghen wegh, zy verlaat huere dienaren nemmermeer ende en schaamt haar gheen ding anders dan verborghen ghehouden te werden uyt schaamte of angste. 18. Want haar klaarheyd toont haar zelve zo zy is, ende hare almoghentheyd beschermt haar zelve lichtelyck zonder al der menschen hulpe teghen alle gheweld der menschen ende valscheyd des | |
[pagina 241]
| |
loghens, zo dat zy onder 'tverdrucken hogher opryst ende door des loghens anvechtinghen des te doorluchtigher verschynt ende te breder werdt bekent. 19.Ga naar voetnoot19 Zo werdt zy wel dickmaal ghedruckt, maar nemmermeer verdruckt. Want gheen stalen zwaerd en magh haar raken, ende de duystere loghen magh haar licht niet van by ghenaken. Des loghens Nevel verdwynt, zo waar des waarheyds glants verschynt. 20. Ende zeker nadien elck ghaarne ten eersten zal toestaan dat de waarheyd machtigh ende de loghen kranckaant., ja ydelaant. is, zo magh oock niemand wederspreken dat de waarheyd machtigher is dan de loghen, om haar zelve te beschermen tegen aller tyrannen macht. 21. Wat nu de loghen heeft vermoghen om haar zelve staande te houden, voormaals by den Heydenschen secten, huer zelf met gheen uyterlycke zwaerden, maar alleen met een waarschynende loghen verwerende, hebben ons de Historien ontwyfelycken betoont, te weten dat zy vervolght zynde metten uyterlycken zwaerde, zich dan eerst veel wyder verspreyt ende vermeerdert heeft ghehad dan te voren. 22. Zalmen dan oock anders moghen zegghen dan dat zy de waarheyd zelve noch hare almoghende krachte int minste niet en kennen die uyt een schyn-yver totte waarheyd, vreezende dat zy vande loghen ghants verdruckt zoude werden, zo zorghvuldelyck arbeyden om de waarheyd met d'overheyds macht jeghen de loghen te beschermen ende staande te houden? 23.Ga naar voetnoot23 Datmen gheen mensch 'tleven en behoort te nemen om een zake die twyfelyck is, zullen niet alleen alle redelycke menschen, maar alle rechtsgheleerden ghaarne bekennen, alzo mede dat ghelyck onder alle gheslachten van menschen de meesten hoop onvroom is, maar de minste hoop vroom, zulx ghevalt oock onder de Overheyden, zo wel te deghen blyckt in alle Boecken der gheschiedenissen. 24. Ghelyck nu de pluymstryckerighe loghen voor haren dienaren jonste behaalt by allen onvromen overheyden doort valsch loftuyten ende verschonen van huere onvroomheyd, zo is des eenvuldighen | |
[pagina 242]
| |
waarheyds aard vyandschap te baren teghen huer dienaren by allen onvromen, overmidsaant. haar vrymoedigh berispen int ontdecken ende beschamen van huere boosheyd. 25. Hier uyt moet volghen, ghelyck de meeste tyd de meeste Overheyd onvroom is, dat d'overheyd, onder den schyn van behoorlyckheyd, int vervolghen der verdoolden vander waarheyd, doorghaansaant. meest zal vervolghen niet zyne vrienden, die hem naden monde kallen ende pryzen, maar zyne vyanden, die hem berispen ende beschamen. 26.Ga naar voetnoot26 Wat is dan uyt dit mesverstandaant. vande waarheyd met gheweld te willen voorstaan, den meesten tyd doch anders te verwachten dan dat verde het meerdeel vande Overheyd haren macht, van Gode ontfanghen tot bescherming der ghoeden ende straffing der quaden, zal laten mesbruycken int straffen vande vrome dienaren des waarheyds ende int beschermen vande valsche loghensprekers? 27.Ga naar voetnoot27 Dit heeftmen mede wel treflyck ghezien inde Boecken der martelaren van allen ouden tyden, ghave God dat wyt niet zelf in deze onze tyden en zaghen. My is onverholen dat niet alle martelije of lyden, maar voorneemlyck de zake vandien den martelaar maackt. Zo gheloove ick mede datter wel onwyze menschen zyn gheweest die ter liefden vande loghen, by henluyden waarheyd ghewaant, zich zelf daar voor willigh begheven hebben inden dood. 28. Niemand en magh oock over d'ander zyde lochenen datter menschen zyn gheweest die de waarheyd recht ghekent ende zulx boven huer leven lief hebben ghehat, dat zy om des waarheyds tuychnisse huer bloed vromelyckaant. ghestort hebben. 29. Alzo is nu onlochbaar datmen zo wel menschen heeft vervolght om des waarheyds, als om des loghens wille. Laat ons toegheven dat des loghens dienaren rechtelyck vervolght zyn, wie magh zulx toestemmen van den waarheyds dienaren? 30. Hier blyckt dan zo groten onzekerheyd in dit werck van vervolghen om Religions zaken, datmen dickmaal (ja oock meest), meynende Gode eenen anghenamen dienst te doen int vervolghen | |
[pagina 243]
| |
van verleyders, des waarheyds dienaren vervolghet. Behoort deze zo zekere onzekerheyd in zodanighen groten ende zorghlyckenaant. zake niet meer dan ghenoeg te zyn om 'tzwaerd eens te steken inde scheyde? 31. Zo daar noch maar zo vele ghewisheyd in dit stuck ware dat niet de loghen, maar alleen de waarheyd hueren dienaren mochte verstercken om de willighe dood ter liefden van haar te ghedoghen, men zoude int ondervinden vant willigh of onwilligh lyden des doods moghen zekerlyck weten dat alle die uyt vreze vander dood willigh waren om haar meyning te verzaken, verleyde loghendienaars waren. 32. Maar nadien deze niet min hartneckelyck voor hare valsche wane dan des waarheyds dienaren stantvastelyck voor hare zekere waarheyd den dood anghaan, zo en maghmen doort willigh lyden des doods gheen verzekertheyd altoosaant. bekomen, welck van allen verleyd of een verleyder is dan niet. 33. Zo ist dan voorwaar nemmermeer te pryzen datmen in zo hooghwichtighen handel zo lichtvaardelycken handelt, ende datmen zich zelf in zo openbare ghevaarlyckheyd stelle van des waarheyds dienaren te dooden in plaatse vande dienaren des loghens. 34.Ga naar voetnoot34 Dit zoude dan noch gheschieden (dat doch openbare onwysheyd is) uyt vrezen van dat de duystere, nietighe, vluchtighe ende zwacke loghen verwinnen, vertreden ende vernielen zoude de klare, wezentlycke, eeuwighe ende Almoghende waarheyd, by aldien menschen die meest zelf de loghen voor waarheyd anziende de waarheyd niet en kennen, haar niet en onderstutteden ende beschermden met hueren vleeschelycken arme ende stalen zwaerde. 35. O onwyze, onnodighe ende verderflycke zorghe! Wat gheefdy doch anders wel naacktelyckaant. te kennen dan dat ghy, u onwaarheyd zelf mestrouwende, meer machts toeschryft om loghen te verwinnen het stalen zichtbaar zwaerd, dant onzienlycke zwaerd des onverwinnelycken waarheyds? 36.Ga naar voetnoot36 Zo vele hebbe ick hier maar moeten zegghen tot vermaan dat | |
[pagina 244]
| |
dit een zake is wel waardigh om naarder bedacht te worden. Die meer hier af begheert te ziene, die leze de twee Boexkens, ghenaamt Synodus of Balance. 37. Mocht de waarheyd wederom hier zelve met menschelycken stemme ghehoort werden, zy zoude moghen roepen alzo: O, ghy onwyze menschen, waarom bruyckt ghy vreemde wapenen tot mynre beschermenissen? Waar hebbe ick u zulx bevolen? Nochtans doedyt ende (dat noch argher is) meer teghen my zelve dan teghen myne vyanden, als beyde u luyden meest onbekent wezende. 38. Waart u niet nutter in zulcken blinden ghevecht, u niet bevolen zynde, te rusten? Myne wapenen en zyn niet zwaerden, vlammen, noch bastenaant.. O neen, maar onwedersprekelycke bewyzinghen, lieflycke anlockinghen ter dueghden door ghetrouwe beloften, angstighe afschrickingen van zonden door vervaarlycke dreyghementen, klare vertoninghen zo vander dueghden waardicheyd als vander zonden snoodicheyd. 39. Dit zyn myne rechte wapenen; insghelyx mede vertroostinghe in droefheyd, vermaninghen tot lydzaamheyd, tot een wandel myne woorden ghelyck-vormigh zynde, tot boosheyd te vermyden, totter quaden mesdaad te lyden ende tot gheduld om ten bloede toe te stryden. 40. Dits myn gheweeraant., dits myn wyze van stryden, ende dit doet my altyd verwinnen, niet met een bloedighe, maar met een langmoedighe ende ghoedighe zeghe teghen alle dienaren des loghens, die wel my vyand zyn, maar ick niet henluyder vyand. 41. Neen, de loghen ben ick vyand, maar niet den bedroghen menschen; henluyder verlossing benaarstigheaant. ick vande verderflycke loghen tot huerluyder heyl ende niet tot huer verderven. Daarom ghebruycke ick oock myne wapenen, by my nu verhaalt, ende gheenssins die voors. vreemde ende bloedighe wapenen. 42. Die mesbruyckt myn vyand de loghen om menschen te dooden met lyf ende ziele teffensaant. in onverstandighe boosheyd, om landen ende luyden in roer te stellen, ende om Keyzeren ende Koninghen als grimmighe leeuwen teghen malkanderen te hissenaant.. 43. Zo weynigh als u myne wapenen kondaant. zyn, zo weynigh is u oock kond myn vyand. Ick stryde zelf niet jeghen, maar voor de | |
[pagina 245]
| |
menschen, teghen henluyder ende myn hoofdvyand, dats de valsche loghen. 44. Deze heeft haar ryck in alle verdoolde menschen, ende arbeyde haar te verdryven uyt allen die my eenigh ghehoor verleenen. Dit vermagh ick licht in alle zodanighe, zonder alle menschen hulpe. Want myn viand is maar een zwacke schaduwe, daar teghen ben ick een almachtigh wezen in Gode zelve. 45. Wildy weten hoe dat te wercke ghaat, laat het my in u bezoeckenaant. ende ghy zult het te recht weten. Maar tot dit bezoecken behoeft gheloof, dat ziet op een woord of toezegghen. Zo hoort nu myn woord, o ghy alle die noch ter liefden van myn viandinne de loghen uwe beyde ooren niet heel partydelyck voor my en hebt ghesloten. 46. Het ghaat te wercke vermidsaant. uwe opmercking metter tyd in ondervinding. Door dit middel bewyze ick den menschen dat zy bedroghen zyn vande loghen. Die beloofde henluyden d'alderbeste dinghen te doen hebben, indien zy haren raad gheloofden ende volghden; dat hebdy (zegghe Ick) ghedaan. Wat hebdy verkreghen? Zynt niet d'alderquaatste dinghen? Blyckt hier niet des loghens ontrouw, valscheyd ende bedrogh? Mueghdy nu oock noch langher deze bekende bedrieghstere ghelooven? 47. Wel an, laat my de moeyte nemen, tot uwer nut, om dit myn zegghen int alghemeen u int byzonder voor oghen te stellen tot naackter verklaringhe. U neme ick nu voorhanden, ghy die voormaals waart een ghierigheaant., maar nu daar af zyt ghevryt. 48. Hadde de loghen u niet vroed ghemaackt datmen doort begheren van vele ghelds komt tot ware ryckdomme, dat is tot volkomen ghenoeghen ende zalicheyd? Ghy weet wel ja, als die bevonden hebt dat de ghiericheydaant. met haar godloos ghezelschappe daar door ghestelt was in u herte binnen dat vastschynende bolwerck des loghens op zulck vroedmaken ghevest zynde. 49.Ga naar voetnoot49 Die mesbruyckte u tot een slave des ghelds, twelck ghy zo on- | |
[pagina 246]
| |
ophoudelyck pooghde te dienen ende te vermeeren, dat ghy om 'tgheld te winnen u ziele met bedrogh ende valscheyd doodlycken wonde, ende om dat ghewonnen door sparen te vermeeren u arme ezel des lichaams veronghelyckte met onthoudinghe van zyn noodurftigh voedsel ende dexelaant.. Dat dit aldus is gheschiet ende ghy zo ellendighen slave des ghiericheyds waart doort bedrieghlyck voorgheven vande loghen, is u als my ontwyfelyck bekent. 50. Zo is mede ons beyden bekent hoe ghy door my daar af bevryt zyt gheworden, twelck ick u nu doe ghedencken om u daar by te doen verstaan dat ghy van d'andere quaden oock zo bevryt zult werden, indien ghy my in alsaant. daar in ghelooven ende mynen ghetrouwen raad dadelyckaant. volghen wilt. 51. Als ghy alzo waart een verkochte slave onder de ghiericheyd, betoonde ick u int ondervinden de lastighe zwaarheyd uwes diensts. Het opmercken doort verdrietigh ghevoel ontweckt zynde dedet u verstaan. 52.Ga naar voetnoot52 Voorts bewees ick u met die twee voornoemde ghetuyghen dat doort vermeeren van u gheld u begheerte totten ghelde niet vermindert maar vermeert was, niet anders dan 'tvier door inwerpsel van hout niet ghebluscht maar des meer ontsteken werdt. Daar door quaamdy te mercken dat hy arm is, niet die weynigh ghelds heeft, maar die vele ghelds begheert, oock dien 'tveel ghelds hebben niet en verzadet. 53. Waar uyt ghy doe voorts verstont dat over de wederzyde het ghenoeghenaant. ryckdom is ende datmen komt tot vernoeghens vermeeren niet door meer te verkryghen, maar door minder te begheren. 54. Dit was u by my ghezeyt ende by 't opmercken ende ondervinden overtuyght; ghy gheloofdet, ghy spoordet na ende ghy bevont het alles alzo: immers ghy bevont oock dat ghy minder ghelds voormaals hebbende, meerder, ende nu meerder ghelds hebbende dan eertyds, minder ghenoeghens ende rusts haddet, ja oock mede ter contrarien dat ghy nu vele meerder onghenoeghens ende quellings in u bevant dan voormaals. | |
[pagina 247]
| |
55. Doe most ghy, oock uwes ondanx, bekennen dat u de loghen hadden bedroghen. Want dat toeghezeyde ghoed en gaf zy u niet, maar het quade, desselvens platteaant. teghendeel. Zoo kreeghdy voor 'tbegheerde ghoed het ghevreesde quaad. 56. Dit quaad vande ghiericheyd, nu zo ontwyfelyck bekent zynde, werde ghy daar af zo warachtelyck verlost, dat u de loghen, in dat stuck ontdeckt, daar in niet meer en magh bedrieghen noch anlocken. Want niemand en magh 'tghene hem quaad is begheren dan onder eenen ghoeden schyn. 57. Des ghiericheyds quaadheyd is u nu zulx inden gront bekent, dat gheen loghens list u 'tzelve nu meer ghoed magh doen schynen. Dat ghy eerst quaamt anden dienst des ghiericheyds, was onder den schyn dat het begheren van vele ghelds brengt tot een volkomen ghenoeghen ende zalicheyd. Nu weet ghy dat zulx valsch is, ende dat het brengt tot onghenoeghen ende onzalicheyd; dit weet ghy quaad voor u te wezen, ist u nu oock moghelyck meer alzo te begheren? Zo bekendy nu dat ghy te recht zyt ghevryt vanden ellendighen dienst des ghiericheyds, ende zyt mitsdien oock verlost vande loghen in dat stuck. 58. Als ick alzo dadelyckaant. in een mensche het bolwerck des loghens bestormt ende ghewonnen, ende de ghiericheyd met haren ghezelschappe daar uyt ende uyt zyn herte zo ghantselyck doen ruymenaant. hebbe, dat hy in plaatse daar hy ghierigh was, nu warachtelyck mild gheworden is, zo moet in zulcken mensche zo noodzakelyck de loghen in hare andere beloften verdacht worden ende haar gheloove verminderen, als myne beloften in meer andere zaken gheloofwaardigher worden moeten ende het betrouwen op myn woord vermeeren. 59. Dan bestorme ick mitsaant. de bystant van zulcken menschens gheloove (want men bestaataant. ghaarne 'tghoede te bekomen, datmen moghelyck ghelooft om verwerven) voorts inden zelven mensche meer andere bolwercken ende nesten des loghens noch in hem wezende, ende dit elck op zyn eyghen wyze, namentlyck de vesten van onkuysheyd, van eerzucht, van staat-zucht, met andere derghelycken die ick daar inne vinde, waar door de mensche, van de loghen verleydt zynde, meynt te komen tot stadighe wellust, tot eere, tot moghentheyd ende anders. 60. Want het my dan in zodanighen, nu de loghen wat mestrouwende | |
[pagina 248]
| |
ende my wat gheloofs ghevende, lichter valt (dan eerst) alle de zelve met alle huer schaduwelycke of gheschilderde heyrcrachten te vernielen ende verjaghen, overmitsaant. 'tgheloove des menschen zelf, nu over mynre zyde komende, my den inghang beghint te openen. 61. Zo dat ick dan beter middel hebbe dan eerst, om den mensche door zyn opmercken allenxkens in ondervindinghe te doen weten dat die korte wellust verandert in een gheduyrighe rouwe, dat het lof des ghemeynen volx een vluchtighe droom, ja niet dan een rechte schande is byden vroeden, ende den eerlozen niet eerlyck en magh maken, dat de hoghe diensten niet en zyn dan zorghelyckeaant. moeyten ende lasten ende zo voorts meer. 62. Door dit ondervintlyck weten moeten dan alle die valsche waninghen als Hooftluyden des loghens inde voors. bolwercken des herten daar uyt ruymenaant. met alle huer alfsghedrochteaant. van Soudenyerenaant., niet anders dan de uylen ende vledermuyzen metten zwarten nachte uyten lucht moeten ruymen, als de klare glantse der zonnen daar inne komt schynen. 63.Ga naar voetnoot63 Alle zulx en gheschiet niet als in een drome, toverije of spieghel-vechterije, zo dat na zulck ghevecht ende zeghe de zelve vyanden die ick dan al verwonnen hebbe, noch als voren in huere nesten blyven (of zy schoon niet en heerschapten, zo eenighe meynen), maar 'tgheschiet na mynre aard warachtelyck ende krachtelyck, zo dat zulcke duysterlinghen ende loghenachtigh ghezelschap even zo weynigh moghen blyven ter plaatsen daar ick met myne klaarheyd ben inne ghekomen, als de duysternissen int huys daar de klare zonneschyn inne komt, aldaar moghen blyven ende plaatse houden. 64. Die dit horen zegghen moghens ghelooven, maar daar ick zulx in wercke, moetens weten. Zy weten van wat quaden zy verlost zyn ende daar by oock van welck niet. Daar zy al verlost zyn, ist zo onmoghelyck dat zulcke, haar nu bekende, verderflyckheyden henluyden weder bedrieghen ende onder eenighen ghoeden schyne tot haar anlocken zouden moghen, alst onmoghelyck is dat een moeder nu | |
[pagina 249]
| |
het levende kind opt schoot hebbende, lust zoude moghen kryghen om metten poppen, dats met schyn-kinderen te spelen. 65. Magh dit niet zyn in onschadelycke dinghen als poppen, ende dit alleenlyck om datse dan voor een ydelheyd zyn bekent, hoe zoudet moghen vallen in dinghen diemen bevonden heeft zo verderflyck te wezen? 66. Voorwaar, indien nu ter tyd de waarheyd zelve zulx of desghelyx quame spreken tot allen menschen, dat zy by hen allen ghehoor kreegh, dat de menschen 'tbedrogh des loghens verstonden ende des waarheyds krachtighe vrymakinghe in eenighe stucken ondervonden, zy zoude meer ende meer gheloofs kryghen, meer ende meer de loghen verdryven ende eyndlycken huere werck van vry maken ontwyfelyck in allen menschen, hueren vollen tyd bekomende, volbrenghen ende de zelve verlossen. 67. Doch al ist nu zo, dat de waarheyd gheenssins allemans ding is ende mitsdien niet dan van weynighen ghelooft en werdt ende ghevolght, zo en laat zy daaromme niet in dat kleyne hoopken hare werck van vry maken te wercken ende in eenighen te volwercken. 68. Want of zy schoon, na de vlytighe of wat tragher opmercking haarder jongheren, 'tzelve doet inden eenen wat spoedigher ende inden anderen wat lanckzamer, zo en vintmen vande zelve niemand die niet van eenighe loghen ende zondighe begheerten volkomelycken en is bevryt. 69.Ga naar voetnoot69 Ende hoewel vele onvolwassene met vele ghebreken noch daghelyx hebben te stryden, des niet te min en zynder al eenighe volwassene mannen inde welcke de waarheyd huer vyand zo ghantschelyck heeft verwonnen ende ghedodet, dat die loghen niet meer beneven die waarheyd, dats de duysternisse neven 'tlicht, in henluyden en woont, ende dat zy voorts niet meer de zonden, maar alleen die zalighmakende dueghden leven ende hanteren. 70. Want de waarheyd zo weynigh als andere zedelycke dueghden bestaande is alleen in een ledighe anschouwinghe, maar oock in een dadelyckeaant. werckinghe vant uytdryven der zonden ende het innevoeren alder zalighmakende dueghden. | |
[pagina 250]
| |
71. Ghemercktaant. hare onafscheydelycke ghezellinnen zyn wysheyd int verkiezen ende standvasticheyd int hanteren vande dueghden. De wysheyd toont den mensche des waarheyds hemelsche schoonheyd, maackt hem ootmoedigh, kleyn ende dwaas in zyn zelfs ooghen ende zo begheerlyck na waarheyds kennisse in noodlycke zaken, dat hem niet wenschelycker en magh op komen dan vande waarheyd beschaamt ende overwonnen te wezen. 72. Ghemercktaant. dat niet en magh gheschieden zonder zyn hooghste ghewinne ende zyns vyands schade, te weten de loghen, die dan in alle zulcke zaken uyt hem moet ruymenaant.. 73.Ga naar voetnoot73 Zo koopen deze wyze zotten het alder waartste ghoed ghoede koop, te weten om niet, dat is om de loghen, die is niet, die verliestmen daarmen de waarheyd, het waartste ghoed wint. Wie zoude niet ghaarne 'tverderflyxte niet wisselen om 't alder heylzaamste wat? 74. Daar af, te weten vande waarheyd zo vele ghezeyt zynde, moet nu oock wat van dat niet, dats vande loghen ghezeyt worden, doch minder, zo 't een oock hier als in de voorghaande stucken 't ander leert verstaan. |
|