| |
| |
| |
| |
A
achterlaten - weglaten |
aftocht - afkeer |
aftrexel - verlokking |
alfsgedrocht - spookgestalte |
als (of) - bijvoorbeeld, zooals |
als - alles |
altoos (gheen, niet) - in het geheel (geen, niet, niets) |
ampt - werk, taak |
anerven - nalaten als erfenis |
ankomst - het komen tot |
anvaten - aanvaarden |
arbeydelyck - moeizaam |
| |
B
baffen - brommen van den maag |
balgen - vechten |
banck (achter de - gheworpen) - verworpen, vergeten |
baricheyd - opvliegendheid |
bast - strop |
batementspeelder - tooneelspeler |
bearbeyden - moeite doen voor |
bedel-bruycker - iemand die zich door de genade van een ander van iets mag bedienen |
bederf, bederven - verderf |
bederflyck - verderfelijk |
bederven - verderven |
begryp - verstandelijk vermogen |
behoefte - wat men noodig heeft |
bejaard - tot de jaren des onderscheids gekomen |
bekoringhe - verzoeking |
beleeftheyd - ondervinding |
beleden - leiden, aanvoeren |
beleding - bestuur |
benaarstighen - najagen; zorg dragen voor |
beneven - naast |
bepaald - beperkt |
bescheydelyck - verstandig (adv.) |
bescheyden - verstandig (adj.); nauwkeurig; gematigd |
bescheydenheyd - verstand, juist inzicht; gematigdheid |
besluyten uyt - concludeeren uit |
bestaan (subst.) - onderneming |
bestaan - gaan doen, beginnen, ondernemen; zich voornemen; volharden
bestaan, bestaden - besteden |
betekening - uiterlijk teeken, symbool |
betrachtelyck - beschouwend, bespiegelend |
betrachten - beschouwen, bespiegelen |
beveynstheyd - veinzerij |
bewillighen - bewegen tot iets |
bezatichd - bedaard, kalm |
bezoecken - beproeven |
bezorgen - zorg dragen voor |
bezuren - met moeite verwerven |
blindpottender wyze - bij toeval |
blyck(e) - bewijs |
bode - huisbediende |
boel - minnaar, overspeler |
boet - bevrediging |
boeten - bevredigen |
borse - beurs |
brak - jachthond |
bruyckwaarder - bruikleener |
buedel - beul |
buys - maat, gezel |
buys - schip |
byzonder - afzonderlijk |
| |
D
dadelyck, dadigh, daadlyck, daatlyck - metterdaad |
dan - maar |
| |
| |
derren - durven |
dexel - kleeding |
deyling(he) - onderverdeeling |
dick - dikwijls |
dienstmaarte zie maarte |
dollizeren - te keer gaan |
dollyck - dolzinnig |
door - dwaas (subst.) |
doorbrenghing(e) - verkwisting |
doorghaans - steeds |
doorlyck - dwaas |
doorzichtigh - scherpziende |
doorzichticheyd - schranderheid |
dorperlyck - gemeen |
druystigh - onstuimig |
dryt conscientie - ik heb maling aan het geweten |
| |
E
edder - of |
eeldom - adeldom |
eenzaam - persoonlijk |
eer - in de plaats ervan; liever |
eerlyck - rechtschapen; loffelijk; betamelijk; eerbaar (van vrouwen) |
enden op - beoogen |
even - juist |
eyghen - onvrij |
eyghendom - eigenschap |
eyghenschap - eigendom; slavernij |
| |
F
factoor - lid van een rederijkerskamer belast met het samenstellen van zinnespelen. |
| |
G
ghants - gezond |
ghebied(t) - bevel; zeggenschap |
ghebueren - gelukken |
ghedencken (lang, kort) - geheugen (goed, slecht) |
ghedenckenisse - geheugen |
ghedoghelyck - lijdelijk, passief |
gheleedet (gheleedt) - geleid |
ghemeen beste - algemeen belang; staat |
ghemerckt - aangezien |
gheneghenheyd - neiging |
ghenoech(e)lyck - aangenaam; tevreden |
ghenoegh - nagenoeg |
ghenoeghen - tevredenheid |
ghereed - dienstig |
gherecht - recht |
gheringhen - weldra, aanstonds |
gheschickt - geordend |
ghesteltenis(se) - geaardheid |
gheweer - wapenen |
gheweten - besef |
ghezamentlyck - tegelijkertijd |
ghezelligh - geneigd tot omgang met anderen |
ghezellicheyd - samenleving; omgang |
ghezelschap(pe) - samenleving |
ghezinde - gezin (soms met inbegrip van bedienden) |
ghezint - gestemd |
ghierigh - hebzuchtig, gulzig |
ghierigheyd - hebzucht |
ghoeddunckenheyd - waan, zelfverzekerdheid |
ghuyl - paard |
gronderen - peilen |
grouwel - afkeer |
guychelyck - bedriegelijk |
| |
H
haast - spoedig |
handelen - hanteeren |
hant(t)eerlyck - practisch |
hatelyck (adj.) - vijandig gezind; verfoeilijk |
hatelyck (adv.) - op vijandige wijze |
heel - gezond |
he(e)len - verbergen |
heerlyck - aanzienlijk, verheven |
helbrand - doemwaardig schepsel |
hertsroer(ing) - gemoedsaandoening, affect |
hevet zich - het is gesteld |
hielt - verl. t. van houwen |
hissen - ophitsen |
hoos - lange kous |
houden - aannemen, van meening zijn |
huyck (door een dubbele - kunnen zien) - zich niet door den schijn laten bedriegen |
huys-oorbaar - huishouden |
| |
| |
| |
I
immermeer - ooit |
immers - beslist |
ingheweyd - inhoud |
indracht - opbrengst |
inlichting - verlichting, licht |
inwoonder - ingezetene zonder burgerrecht |
| |
J
jonnen - gunnen |
jonstigh - goedgunstig, welwillend |
| |
K
katyf - slaaf |
ketelen - aanzetten, prikkelen |
keteligh - prikkelend |
ketelinghe - prikkeling |
klap - gepraat |
knaghen over - tobben over |
koevering (bij) - (in) overvloed |
komplexie - lichaamsvocht |
kond - bekend |
konst zie kunste |
krank(heyd) - zwak(heid) |
krencken - verzwakken; kwaad doen |
kubit - el |
kuere - keuze |
kuere (ter) - terdege |
kunste, kunsticheyd - bekwaamheid; kennis |
| |
L
lacherlyck - spottenderwijs |
lachter - krenking |
lachteren, lasteren - laken |
lachtering - krenking |
langdenckend - een goed geheugen hebbend |
laster - ondeugd |
lasteren - afkeuren |
lasterlyck - afkeurenswaardig |
lastig - zwaar, drukkend |
lazarije - melaatschheid |
leemtigh - ziek |
leyder - helaas |
lichtelyck - gemakkelijk |
lieftal - geliefd |
lombardeeren - den geldhandel uitoefenen |
lubben - castreeren |
lustigh, lustich - wellustig; aangenaam; geneigd |
lyden (met) - medelijden hebben |
lyden - voorbijgaan |
lyftochter - vruchtgebruiker |
| |
M
maarte - dienstbode |
maatstelling - beperking |
maninne - kloeke vrouw |
matte - mot |
meenen, meynen - nastreven |
meshandel - vergrijp |
meshandelen - onrecht aandoen |
messchieden - overkomen |
mesverstand - onjuiste opvatting; wanbegrip |
mids, mits - door; onder voorwaarde |
mids (mits) in, onder - te midden van |
mis - mest |
misstaan - ontsieren |
moed-koelinghe - het stillen |
| |
N
naackt(elyck) - onomwonden, duidelijk |
noodstal - noodzakelijkheid |
nopen - aansporen |
nydigh(eyd) - afgunstig(heid) |
| |
O
ommestanden - alles wat ergens bij behoort |
onbescheyden - onverstandig |
onbescheydenheyd - onverstand |
onderwinden (zich) - beproeven; zich verstouten; zich inlaten met |
oneerlyck - onfatsoenlijk |
oneyghe(nt)lyck - ten onrechte |
ongheschickt - ongepast |
onkunstigh - onbekwaam |
onlede - bezigheid |
onmattelyck - onuitputtelijk |
onnozel - onschuldig |
onnozelheyd - onschuld |
onrecht(elyck) - onjuist |
onschamel(heyd) - schaamteloos(heid) |
| |
| |
ontguychelen - op listige wijze afhandig maken |
ontworden - afstand doen van; ophouden te bestaan |
onverzocht(heyd) - onervaren(heid) |
onvroom - niet moedig |
onvoorzichtich(eyd) - niet-vooruitziend(heid) |
onwegh - dwaalweg |
ooghen op - betrekking hebben op |
opleggen - op zij leggen |
oprecht(elyck) - goed, juist; rechtschapen |
oprechticheyd - juistheid; rechtschapenheid |
overhoricheyd - ongehoorzaamheid |
overkennen - overtuigen |
overlandsch - hoogduitsch |
overmids, overmits - daar, aangezien |
overwater - overstrooming |
overweghen - tegen elkaar afwegen |
| |
P
pennincklyck - geldelijk |
plat - geheel en al, vierkant |
plattelyck - eenvoudig |
pocken - syphilis |
pockigh - door syphilis besmet |
pompen - innemen |
popelsie - apoplexie |
puntelyck - nauwkeurig, precies |
pynlyck - lastig |
pypen - fluiten |
| |
Q
quets - schade |
quetselyck - schadelijk |
| |
R
rabauwerije - baldadigheid |
raybrakelyck - waarop de straf van radbraken staat |
recht(s) - precies, net |
respen - oprispen |
rudelyck - ruwweg |
rusten - rust geven |
ruyd - onontwikkeld, dom |
ruymen (uyt) - zich verwijderen, verdwijnen |
| |
S
schaam-schoe (de) uyt trecken - zijn schaamtegevoel opzij zetten |
schenckghierigh - goedgeefsch |
schickelyck - regelmatig |
schicken - zich beijveren, voornemens zijn |
schickinghe - ordening, beschikking |
schillet (zo vele) - zoo ver is het er van af |
schut - pijl |
slavonisch - slaafsch |
slecht - eenvoudig |
slechtelyck - slechts |
slim - onzeker, waggelend |
slordigh - onhebbelijk |
sluymen - brassen, smullen |
smekelyck - aanlokkelijk |
smeken - streelen |
smetsen - schransen |
smetser - schranser |
snuevel - ongeluk, ramp |
soudenyer - soldenier, huursoldaat |
springhengst - dekhengst |
staat - ambt |
staartjoffer - gevolg |
stickziende - bijziende |
stilleghangh - muil met houten zool |
straffen - berispen |
straffinghe - zelfverwijt |
| |
T
teder - zwak |
teffens - tegelijkertijd, tevens |
teghenwerp - object |
teghenwurp - tegenwerping |
teren - goede sier maken |
toe-eyghen brief - opdracht |
toelast - groot wijnvat |
toeschicken - zenden |
toestemminghe (tot) - goedkeuring, aanvaarding van |
to(o)ghen - toonen |
treeck - streek |
tryakle - tegengif |
tuchten (met) - met permissie |
tuyschen - dobbelen |
| |
| |
tuyscherye - bedriegerij |
twyfelen - vermoeden |
twyfelen an - vreezen |
tydboeck - geschiedboek |
| |
U
uytbaren - zich openbaren |
uytbersten na - een uitweg zoeken naar |
| |
V
vallen - geschieden |
vaten - bevatten |
veracht - gering, niet in tel zijnde |
verachten - geen acht slaan op |
verandering - andere wijze |
verbeelding - weerspiegeling |
verbeelt - vervuld |
verbidden - afbrengen van het toepassen van een straf |
verdoren - dwaas maken |
verdwynen - wegteren, sterven |
verghelycking - overeenstemming |
verghetel - vergeetachtig |
verhongeren - uithongeren (trans.) |
verkouwen - kou lijden |
verladen - overladen |
vermids, vermits - door middel van; aangezien |
vernoeghen - tevreden stellen, tevreden zijn |
verslort - verspild |
verstandel - verstandelijk |
verstyft - halsstarrig |
verstyven - zich vermeerderen |
verwatelyck - op afkeurenswaardige wijze |
verzamen - zich vereenigen |
verzaminghe - vereeniging, gemeenschap |
verzieren - fantaseeren, zonder grond beweren |
verziering - verzinsel |
verzocht - ervaren |
verzochtheyd - ervaring |
verzoecken (subst.) - ervaring |
verzoecken - beproeven |
verzoeckinghe - beproeving |
verzuymelyck(heyd) - nalatig(heid) |
veteren - binden |
vierdagh houden - aflaten van |
vierighlyck - vurig |
vlies (gulden) - goudstuk |
voorbarigh - voornaam |
voorderen - helpen, bevorderen |
voorderinghe - bevordering; steun |
voorderlyck - bevorderlijk, nuttig |
voorkomen - voorafgaan aan |
voorraad - opzet |
voortstel - voornemen; praemisse; voorstelling; conclusie |
voorzichtig - vooruitziend |
voorzienig - vooruitziend |
voorzienigheyd - vooruitziendheid |
vroom, vromelyck - moedig |
vroomheyd - moed |
vrouwenkracht - verkrachting |
| |
W
wederwertigh - tegenovergesteld; tegenstrevend |
werckelyck - actief |
werren - harrewarren |
wichtigh - gewicht hebbend; belangrijk |
willekuere - vrije keuze, verkiezing |
wroegher - aanklager |
| |
Y
ydel - ledig; krachteloos, onnut |
ydelheyd - ledigheid; het ontberen |
ydelen - ledigen |
| |
Z
zeynsteen - kompas |
zin(ne)lyckheyd - neiging; genieting |
zock - zog |
zonderlingh - bijzonder; afzonderlijk |
zonderlinghe(n) - in het bijzonder |
zorgh(e)lyck - gevaarlijk, vreeselijk |
zulcx - in die mate, zoo zeer |
zuvel - boter, melk, kaas en eieren |
zwaarhoofdicheyd - zwaartillendheid |
zwyghe (ick) - laat staan |
|
|