Lied-boeck(ca. 1575)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij Vorige Volgende xv. Op de wyze: Psalm 8. WAans twyfel ruymt daar t'oordeel klaar komt schynen. Dat vonnist recht, dan moet de waan verdwynen. De scheem-ring bruyn wyckt voor den klaren dagh. By helder zon de maan niet lichten magh. Alst vonden is daar t oordeel recht na zochte, Na kennis wis van waan, die twyfel brochte: Wort zy met waan ghebannen uyt het land, uyt smenschen zin en uyt al zyn verstand. Dit oordeel vroet kan recht, en, vaardigh scheyden, Het quaad uyt ghoed, oock t middel tusschen beyden, uyt weten vast, niet uyt onwis vermoen, Daar weten wyst, heeft twyfel niet te doen. De staat-zucht hoogh na hoghe staat doet ryzen. Het schurft kaproen, wil elck zyn schurft aanwyzen [Folio H2r] [fol. H2r] Men oordeelt scherp, niet zyn maar anders daad, Dit doet elck meest, die minst hem zelf verstaat. Maar wildy, mensch, een oprecht oordeel vinnen: Sluyt buyten t'oogh en hout vierschaar van binnen Daar vonnist recht met klare waarheyds blyck, u waan en werck, oordeelt niet twyfelyck. Al wat ghy werckt, moet u gheweten weten: Dat waarheyd tuyght, al waart u eerst vergheten. Maar twyfels waan vermetelicken bouwt, Op menen stout, zulck oordeel na berouwt. Waar twyfel blyft magh niemand zeker wezen. Waar weten komt, daar wyckt het twyflick vrezen. Dit weten spruyt uyt ondervindlicheyd, Met redens waagh, die toont all' onderscheyd. Recht onderscheyd ist oghe van ghoed oordeel: Dat twyfel mydt, en volght vast wetens voordeel. Dan zingt hy vro die zulx warachtigh vynt: Waans twyfel ruymt daar toordeel klaar verschynt. Vorige Volgende