Lied-boeck(ca. 1575)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij Vorige Volgende ix. Op de wyze: Psalm. 8. DEes kennisse zuldy te kope vinnen, Tot oordeel valsch, in u verkeerde zinnen, Die tquaad voor ghoed, en tghoed voor quaad aanzien: Daar doort volck wenscht tquaad datmen hoort te vlien. Dit oordeel valsch verstijft des waans aanklemmen Int duyster hol van onbedacht toestemmen: Daar blindheyd stout vermetelick aanraat: tGheen waan verdwaast, heel rueckeloos aanvaat. Waan-wysheyd blend, meynt door haar stout vermeten, Tquaad onbekent, ontwysselick te weten Hoe wel dat zy haar blindheyd niet verstaat, Oock niet dat zy veroorzaackt alle tquaad. Wat mensche magh begheerlick zyn om kopen Tgheen dat hy heeft en daar ter merckt om lopen? Wie zoeckt verstand, dat hy te hebben meent? Die waant te zien blyft blind in waan versteent. Maar die tghevoel van ydel onghenoeghen, Van pynlick smert, ende van tverdrietigh wroeghen, Met reen betrout, meer dan zyn valsche waan, Moet int verzoeck waans schalck bedrogh verstaan. [Folio G6v] [fol. G6v] Zulck recht verstaan in voelens ondervinden dringt dan met nood arm half-ziende blinden Haar twyfels waan te ruylen om tghezicht, En duysterheyd, om s'hemels klare licht. Dees wyze nu, heel zot in zynen oghen, Wys int verstaan, dat waan hem heeft bedroghen, En magh voorts meer zyn waan betrouwen niet Die hy uyt angst recht als de dood ontvliedt. Dan pooght hy van zyn oordel valsch te scheyden Vant duyster hol, van waans bedrieghlickheyden. Twelck doend hy van de doncker loghen ghaat, Na tklare licht: des waarheyds dagheraad. De bidder krijght t'begheerde ghoed verkoren: De zoecker vint tghezochte ghoed verloren, Die thooghste ghoed dan zoeckt daart waarlick is. Zoeckt niet vergheefs, want kennis vint ghewis. Die kennis baart ghoed' haat vant tquaad verkiezen. Dees haast ter merckt om blinde waans verliezen Na waarheyds merckt, daar elck alzo ghezint, Dees kennis ghoed altyd te kope vint. Vorige Volgende