Lied-boeck
(ca. 1575)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrij
[Folio G4v]
| |
Want ghoede haat is quade liefds bederven.
De dood is ghoed, die tleven quaad doet sterven.
Dit sterven wel vant zondigh leven blind.
Is deerste trap, daart leven ghoed beghint.
Als waarheyd klaar de kennis ghoed komt gheven
Vant schyn-ghoed quaad, zo wyckt het zondigh leven
Nature ghoed vliet alle dat haar schent,
Elck haat het quaad dat hy in waarheyd kent.
Goods heylzaam roe, tuchters van quade menschen,
Zoud elck van zelf, waar zy hem kond, om wenschen.
Maar straf is oock, alst quaad teghens natuur
Dus haatmen straf, alst pynlick vaghevuur.
Zo haat de dwaas t'ghenezen ghoed der wonden:
En lieft het werck der quetselyker zonden.
Tghoed waant hy quaad, en tquade schynt hem ghoed,
Doort oordeel blind dat elck met smerten boet.
Dan pooghtmen tquaad met ernsten moet t'ontvlieden.
Niet datmens haat, maar om des strafs verbieden
Dit is gheen haat van quaadheyd, maar van straf.
Doch went de vreez van zond allenxkens af.
Het lieve quaad wil zulck met vrueghd hanteren
Maar thatigh ghoed doet dan met leet ontberen.
Dits ghoede straf des quaad-doens trouw ghezel.
Hadde hy zyn wensch daar waar gheen God noch Hel.
| |
[Folio G5r]
| |
Maar als hem voort de waarheyd komt verklaren,
Dat God noch wet, maar zonden straffe baren:
En dat hy die rechtvaardelyken lyt:
Oock dat hem God door straf van tquaad bevryt.
Zo merckt hy naackt des straffens ghoedheyd heyligh,
Die hem voort quaad behoedt in tuchte veyligh:
Dan teelt ghoey straf ghoed haat ter zonden quaad:
Haat die meer tquaad dan quaadheyds straffe haat.
|
|