Lied-boeck
(ca. 1575)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrijij.Dit navolghende wert ghezongen, op de wijze des zesten Psalms.
UOlght ghy den wegh der waarheydGa naar margenoot+
Is Christi licht u klaarheyd,
Spoort ghy na t'Hemelsch brood:
Die herder zal u hoeden,
Voor doling, end wel voeden
Sorchvuldelick ter nood.
Die u lieft boven matenGa naar margenoot+
O heer, en tquaad kan haten
| |
[Folio A3v]
| |
Als een verdervens last.
En u ghenaad komt manen
Met ootmoeds heete tranen.
Heeft u weerdigh te ghast.
Verlaat de zorgh der aardenGa naar margenoot+
Volght Christum hoogh van waarden
Op Thabor hoogh en schoon.
Zyn hooghheyd zuldy schouwen
En svaders woord onthouwen.
Int hooren van zyn Zoon.
Wilt ghy tot Christum kommen,Ga naar margenoot+
V schalckheyd moet verstommen
En swerelds wijsheyd loos.
Onnozelheyd eenvuldigh
Slecht, kindsch en heel ontschuldigh
Behaaght den Heer altoos.
De Wet wroeght streng met vrezen,Ga naar margenoot+
Ghenade komt ghenezen
En schelt quijt ghoedelick.
De heer gheneest van smerte
Elck zwack ghebroken herte:
Moyses dood bloedelick.
Wil iemand dueghd verwervenGa naar margenoot+
Die moet de zonde sterven
En vlieden als de Hel.
Gheen zo vervuylde wonden,
Gheen zo veroude zonden.
Zyn bloed gheneestse snel.
| |
[Folio A4r]
| |
De dood nam Adam t'levenGa naar margenoot+
Nu wijckt zy zelf met beven
Voort levens krachten groot.
Komt Christ in onzer zielen
Hy zal de zond vernielen,
En doden onzen dood.
Het Hemelsch Licht na wenschen.Ga naar margenoot+
verlicht den blinden menschen,
Van haare blindheyd groot.
Tghebreck valt inder asschen,
Als wy de zond afwasschen,
Na zynen woorde bloot.
De Koning zeer ootmoedighGa naar margenoot+
Komt in u wonen spoedigh
Ontfangt ghy hem met lof.
Treckt uyt u oude zeden
Hy zalze ghantsch vertreden.
En in u houden hof
Die met ontsich vervaarlyckGa naar margenoot+
De kopers openbaarlyck
uyt Godes Tempel slaat.
Is Koning, God en Heere
Gheen mensch neem zelf dees eere.
God weet tijd, wys en maat
Christ heeft hem zelf gheghevenGa naar margenoot+
Tot spys vant eewigh leven,
Int woord met maght bekleedt
Noyt spys en voede beter
Dees spys verteert den eeter.
Die hem ghelovigh eet
| |
[Folio A4v]
| |
De Meester wijs van zinnen,Ga naar margenoot+
Ghaff tvoorbeeld vander minnen,
Zijn Iongers tot een Wet.
Wie broeders wandel zondigh,
uyt Liefden wascht wel grondigh:
Wert zelf reyn, klaar en net
De blydschap zelf zeer droefde,Ga naar margenoot+
De trooster troost behoefde
Om ons te troosten al.
Wie hier zyns levens luste,
Verliest om snaastens ruste.
Zyn leven winnen zal
O blinde duysternissen,Ga naar margenoot+
O doling stout int missen
Maackt ghy den mensch zo zot:
Dat hy hem zoeckt met zwaarden
Diens woord haar werpt ter aarden
En maackt hoor kracht te spot.
Om onzer zonden bandenGa naar margenoot+
V bonden zondaars handen
Wiens banden ghy ontbindt.
O vriend van snoy vyanden
Ghy eert ons met u schanden
Wie heeft oyt zo bemint.
De liefd quam u het levenGa naar margenoot+
In zynen dode gheven
Had ghy zyn woord ghelooft.
V haat ghing doort valsch wroeghen
Donschuld den dood toe voeghen.
Dwelck tleven u berooft
| |
[Folio A5r]
| |
Nijd brengt Liefd int verdoemen
ootmoed wijckt zot beroemen
Daar dueghd in kluyster, leyt:
De lueghen scheldt de waarheyd
Die schau vervolght de klaarheyd.
Tfy Helsche duysterheyd
Ghy Goddeloze zotten,Ga naar margenoot+
Hoe mueghdy doch bespotten
De Wysheyd hoogh van prijs.
Hy heeft tot uwer vromen
V zotheyd aanghenomen.
Om u te maken Wys.
|
|