Lied-boeck
(ca. 1575)–D.V. Coornhert– Auteursrechtvrijiij.Dit wort ghezongen op de wyze des 64. Psalms.
DE Lewe fier wert hoogh verwondertGa naar margenoot+
Als hi de dwaasheyd uyt bezondert
Aenzach in die Wolven verwoedt
Welckx haat zeer fel en bloedigh,
Dorste na tLams ootmoedigh,
Ontschuldigh en onnozel bloed
Die woeste Leeu verstijft in boosheydGa naar margenoot+
Noch oock des Vossen schalcke loos heyd
En deden tlammeken gheen quaad
Dus blyckt, dat inden Wolven
Een wreetheyd leyt bedolven.
Die felheyd loos te boven ghaat
Ghy wout geen rooskens zuyver stroyen,Ga naar margenoot+
Om vuyle verckens te verstroyen
| |
[Folio A5v]
| |
Ghevraaght, O waarheyd, bleefdy stom.
De wereld-wyze ooren,
Moghen gheen waarheyd hooren,
Haar zotheyd lust na lueghens trom.
tOnschuldigh Lam wou lydzaam draghenGa naar margenoot+
Ons wel verschulde wrede slaghen,
Die leet hy truerigh met gheduld.
Ey snoode Creaturen:
V schepper most bezuren,
V alder straff, boet ende schuld.
De Koning heerlyck en almachtighGa naar margenoot+
Lydt smaatheyd spot, en hoon verachtigh
Van dAartsche vuyle wormen sno.
Ach heer ick moet my schamen
Dat ghy teghen tbetamen,
Ons onneer schandlyck leedt alzo.
Hoe moght ghy valsch en bitter IodenGa naar margenoot+
Behouden zyn door u fel doden
Van u behoeder trouw en ghoed.
Zal Christ ons oock ghenezen
Als wy gheen zonden vrezen
Maar hem vertreden met hoomoed?
Ghy mensch-ontziende snode rechterGa naar margenoot+
Waart zelf ghetuygh en oock bevechter
Vant Lammekens onnozel bloed.
Dat is een Offer heyligh,
Een zalighmaking veyligh,
En alder menschen zonden boet.
| |
[Folio A6r]
| |
V wonden smertigh wreed en pynlickGa naar margenoot+
V bitter dood (ons medecijnlick)
En waren u niet alzo leyd.
O mensch-lievende Christe
Alst leed dat ghy voorwiste,
voor u vyanden lang bereyt.
Och God op welcke scherpe schalen,Ga naar margenoot+
tGhewight der zonden zwaar most dalen
Voor al des werelds zwaar misdaad.
O mensch naamt ghy ter herten,
Ons Heren bitter smerten
Ghy droeght der zonden bitter haat.
Het leven quam zyn dood hier zoeckenGa naar margenoot+
Ant pynlick kruys, ghehecht met vloecken
Om ons van dood te maken vry,
van vloeck, vant helsche lyden,
Die temde hy int stryden,
Zyn droef heyd maackt ons allen bly.
De Hemels Heer daalde ter hellen,Ga naar margenoot+
En loste daar van truerens quellen:
Al doude ghoedertieren schaar:
Die voerd' hy uyt met hopen.
De Poort die noyt was open,
Brack deze stercke Sampson daar.
|
|