Lexicon van de jeugdliteratuur
(1982-2014)–Jan van Coillie, Wilma van der Pennen, Jos Staal, Herman Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||
Receptie-onderzoekdoor R. Bouckaert-GhesquiereDe term receptie-onderzoek wordt gebruikt voor studies die zich met de ontvangst (receptie) van een tekst door de lezer(s) bezighouden. Mede onder invloed van de receptie-esthetica, ook wel de school van Konstanz genoemd, ontstond er aan het eind van de jaren zestig een accentverschuiving in de literatuurwetenschap van de tekst naar de lezer. Het receptie-onderzoek is belangrijk voor de literatuurgeschiedenis, de tekstanalyse en de literatuurdidactiek. Tegenover een geschiedenis van auteurs en genres plaatst H.R. Jauss de receptiegeschiedenis die moet beschrijven hoe het werk bij zijn verschijnen ontvangen werd, en welke uitwerking het later had. Om vat te krijgen op de ontvangst van het literaire werk construeerde hij de term verwachtingshorizon. De verwachtingshorizon van de lezer wordt bepaald door zijn: (a) kennis van poetica en genre, (b) vertrouwdheid met werken uit de literair-historische omgeving, (c) inzicht in de tegenstelling feit-fictie (→ fictie). Volgens Jauss gebeurt de waardebepaling op grond van de communicatie tussen de tekst en de verwachtingshorizon van de lezer. Als die laatste wordt uitgebreid, is er sprake van kunst, zo niet dan heeft men te maken met consumptieliteratuur. Het begrip verwachtingshorizon is ook bruikbaar voor het literatuuronderwijs. Aan de hand van eenvoudige informatie kan de leraar het leesniveau en de leeservaring van zijn leerlingen bepalen, wat hem in staat stelt om vanuit het vertrouwde hun inzicht in literatuur te verruimen. Het historisch receptie-onderzoek van kinderliteratuur is moeilijk, omdat we slechts over weinig documenten beschikken waarin de leeservaring van kinderen aan bod komt. De schaarse getuigenissen (biografische geschriften) komen meestal nog van bevoorrechte lezers die als volwassene terugblikken op hun kinderlectuur. Het receptie-onderzoek had ook invloed op de interpretatie en de analyse van teksten. Het hermeneutisch receptie-onderzoek vestigt de aandacht op die elementen in de tekst die beslissend zijn voor de manier van lezen. Een centraal begrip is hier ‘Unbestimmtheit’ (W. Iser), dat later genuanceerd werd in lege plekken, negatie en negativiteit. Lege plekken vinden we waar iets in een tekst niet uitgewerkt wordt (bijvoorbeeld uiterlijk van personages of de relatie tussen twee figuren). Volgens Iser stimuleren de lege plekken de activiteit van de lezer. In kinderboeken zijn er vele lege plekken omdat | |||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||
een verhaal dikwijls tot zijn allereenvoudigste vorm herleid wordt. Dit verklaart waarom ze vaak op uiteenlopende wijzen gerealiseerd worden al naargelang de achtergrond van de lezer. Een deel van de vaagheid kan door illustraties weggewerkt worden. Over de verwerking van lege plekken bij kinderen is nog weinig onderzoek verricht. Negatie is een complexere vorm van onbepaaldheid, die ontstaat wanneer in een literair werk bepaalde opvattingen over de werkelijkheid ter discussie gesteld worden of wanneer andere literaire teksten geparodieerd worden. De negatie is het duidelijkst in de satire en de parodie. In het eerste geval worden vertrouwde elementen uit onze werkelijkheid op hun kop gezet, in het tweede geval worden literaire patronen tot een nieuw geheel verwerkt. Dikwijls zal satire in bewerkingen voor kinderen weggewerkt worden (Gullivers Travels wordt dan een sprookje dat elke maatschappijkritiek mist). Sommige auteurs spelen wel met negaties, bijvoorbeeld Guus Kuijer, Hoe Mieke Mom haar maffe moeder vindt, maar het is de vraag of kinderen de verwijzingen naar de werkelijkheid nog herkennen. Bepaalde genres lenen zich beter dan andere voor het verwerken van negaties, bijvoorbeeld fantastische verhalen omdat we daar een confrontatie krijgen tussen twee werelden: sf en historische verhalen, die door het scheppen van een fictieve werkelijkheid in de toekomst of in het verleden vergelijking met het heden oproepen. Ook intertextuele relaties vinden we in jeugd- en kinderliteratuur terug, bijvoorbeeld in bewerkingen van sprookjes. Waechters Tafeltje Dekje krijgt een maatschappijkritisch karakter en Ungerer laat Roodkapje trouwen met de wolf. Ook hier blijft de vraag of kinderen deze bewerkingen ten volle kunnen begrijpen zonder een goede vertrouwdheid met de oorspronkelijke versie. Negativiteit verwijst naar de diepere betekenis die via een literair werk tot stand komt zonder dat ze echt verwoord wordt. Slechts een beperkt aantal kinderboeken slagen erin om een betekenis te laten groeien die er niet te dik bovenop ligt. Het uitleggen van de boodschap kan bij de volwassen lezers van jeugd- en kinderboeken irriterend werken, maar misschien hebben jongeren dit nodig om tot een synthese te komen. Het experimenteel-empirisch receptie-onderzoek laat zich in met het verzamelen en interpreteren van reacties van levende lezers. Reeds vanaf het begin van de twintigste eeuw hebben psychologen en pedagogen getracht via enquêtering inzicht te verkrijgen in het leesgedrag en de leesontwikkeling van jongeren. Dikwijls vormden de lievelingsboeken het uitgangspunt van het onderzoek (Ch. Bühler) of gegevens van de bibliotheek (A. Rumpf). Sociologen hebben de samenhang tussen lezen en sociale stratificatie onderzocht (Schmi[d]tchen). S. Tellegen-van Delft brengt | |||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||
verslag uit van een recent onderzoek naar het leesgedrag. Dit onderzoek steunt op de studie van H. Giehrl en plaatst vooral de leesredenen op de voorgrond. Het theoretisch receptie-onderzoek heeft beslist het experimenteel receptie-onderzoek aangemoedigd. Steeds meer gaat men onderzoeken hoe kinderen boeken lezen, begrijpen en waarderen. De meeste leesonderzoeken bevestigen het belang van de spanning, humor en identificatie-mogelijkheden, en wijzen op het feit dat jonge lezers vaak overschat worden door de volwassenen. Het artikel van M. Wijma naar aanleiding van werken met kinderjury's bevestigt de bevindingen van een aantal Amerikaanse studies. Het meest interessant lijkt me het contrasterend onderzoek dat nagaat op welke punten de verwerking van jonge lezers verschilt van die van volwassenen. Dit kan gebeuren door het verhaal te laten navertellen of door de belangrijkste tekstgedeelten te laten aanwijzen. Experimenteel onderzoek kan nuttige informatie opleveren voor de literatuurdidactiek. Inzicht in het leesniveau en de leesvoorkeur biedt de leraar een duidelijk houvast en een aanduiding waar de leesopvoeding een aanvang moet nemen. Een beter begrip van de tekstverwerking van jongeren zal misschien ook de kloof tussen volwassen beoordelers en jonge lezers wegwerken. Zie ook: Kinderjury, Lezer (ideale en werkelijke, kind en volwassene) | |||||||||||||
Bibliografie
Lexicon jeugdliteratuur |
|