Verhandeling ter beandwoording der vraag welken invloed heeft vreemde, inzonderheid de Italiaansche, Spaansche, Fransche en Duitsche, gehad op de Nederlandsche taal- en letterkunde sints het begin der vijftiende eeuw tot op onze dagen?
(1824)–Willem de Clercq– AuteursrechtvrijTer beandwoording der vraag: welken invloed heeft vreemde letterkunde, inzonderheid de Italiaansche, Spaansche, Fransche en Duitsche, gehad op de Nederlandsche taal- en letterkunde, sints het begin der vijftiende eeuw tot op onze dagen?
[pagina 274]
| |
Zesde Tijdperk.
| |
[pagina 275]
| |
eerste gaat van deszelfs begin tot aan den Engelschen, inderdaad weder nationalen, oorlog; het tweede van dien tijd tot aan de herstelling van het Huis van Oranje, in 1787; en eindelijk het derde, sedert die gebeurtenis tot in de laatste jaren der achttiende eeuw. Het besluit van het tijdperk, hetwelk nu voor onze oogen ligt, moge, wel is waar, geheel verschillende uitkomsten opleveren van datgene, hetwelk wij verlaten hebben, deszelfs begin was ondertusschen niet alleen door hetzelfde euvel besmet, maar dit scheen nog in uitgebreidheid toe te nemen. Wij huldigen de verdiensten van onze voorouders uit dit tijdperk; doch wie zal niet tegelijk bekennen, dat dezelven, door eene te lange rust aan alle de genietingen des vredes gewend, die geestdrift misten, zonder welke geene letterkundige vermaardheid immer verkrijgbaar is. Alles was geheel in het gewone en dagelijksche verzonken, en eene zekere regelmatigheid en orde scheen het voortreffelijkste, dat de gezamenlijke rij der Kunsten opleveren kon. De Wetenschappen hadden sedert het begin der eeuw verbazende vorderingen gemaakt, en het rijk der verbeelding (niet dat der inbeelding, hetwelk daarmede wel eens verward is geworden) was in dezelfde mate ineen gekrompen. Men zocht in alles natuurlijke, wetenschappelijke bewijzen, en scheen geheel te vergeten, dat de waarheden van Godsdienst en gevoel nimmer geheel aan deze soort van bewijzen kunnen onderworpen worden, doch daarom juist niet minder bewijsbaar zijn. De Kunst werd overigens geenszins boven, maar beneden het dagelijksche leven gesteld, en het scheen haar hoogste doel te zijn, bruikbaar te wezen. Dus gebruikte men de Bouwkunst tot het | |
[pagina 276]
| |
vervaardigen van hofsteden, de Schilderkunst tot kamerbehangselen, en de Dichtkunst tot gelegenheids - gedichten. Onze natie naderde intusschen eerst weder tot het genot der Kunsten, door de kennis der Wetenschappen; en deze laatsten, zelfs de meest afgetrokkene, vonden eenen meer algemeenen ingang. Toen werd die zucht voor de Natuurkunde geboren, waaraan onze nieuwentyt, 's gravesande, musschenbroek en leeuwenhoek hunne pogingen gewijd hadden, en die tevens bij de vreemdelingen, door de ontdekkingen van desaguliers, derham en nollet, meer en meer gevoed werd. Ook de Godgeleerdheid was toen eene geliefkoosde Wetenschap, en vele Ongeleerden van dien tijd bezaten in dat vak kundigheden, welke men tegenwoordig in dergelijken stand en betrekkingen vergeefs zoude zoeken. Dikwijls was het eenige doel eener geleerde opvoeding, om de jonge lieden in staat te stellen, het Nieuwe Testament in de grondtaal zelve te beoordeelen, en niet zelden zagen de Leeraars van den Godsdienst, bij het ontwikkelen van de uitlegkundige moeijelijkheden van hunnen tekst, het Grieksche Testament in de handen van vele hunner toehoorders. Ook te dezen opzigte hadden onze Engelsche naburen voor ons de baan gebroken, en was het naar hun voorbeeld, dat zich de nadere beoefening dezer Wetenschap ontwikkelde, waardoor meer en meer, bij het bestuderen der Heilige Schrift, taal en verband in aanmerking genomen werden, en zich het licht eener gezondere oordeelkunde meer begon te verspreiden. Loffelijk was reeds de poging der Engelsche Godgeleerden geweest, zoo in de uitlegging van den geheelen Bijbel, door hen gegeven, als | |
[pagina 277]
| |
in het optrekken van den eersten ringmuur, die aldaar tegen de Deïsten werd opgeworpen, en de werken dezer verdedigers, als leland, watts en warburton, werden langzamerhand in onze Taal overgezet, terwijl daarentegen de werken hunner tegenstrevers, als tindal, morgan en bolingbroke, meestal geene vertalers schijnen gevonden te hebben. Doch Engeland had ook tevens eene nieuwe soort van schoon Proza zien ontstaan door de pogingen van diegenen, welke toen het eerst begonnen te gevoelen, hoezeer de geest van het Christendom geschikt was, om zich met de beschouwing van de wonderen der Natuur, en tevens met de belangrijkste voorstellingen uit het dagelijksche leven, te vereenigen. Deze zochten in Engeland een poëtisch proza te scheppen, hetwelk aldaar echter nimmer opgang maakte, en, bij het einde der eeuw, in Frankrijk een oogenblik bewierookt werd, doch weldra in de vroegere vergetelheid te rug zonk. Onder de werken, in dezen stijl opgesteld, behoorden herveys Graf en Theron en Aspasia, pearshalls Bespiegelingen, en vele andere dergelijke werken. Beroemder dan dezen was lublinks vertaling van young, zeker een meesterstuk in den toenmaligen stijl, en hetgeen zeer geschikt was, de geestdrift voor het lang verwaarloosd Proza aan te wakkeren. Ontwijfelbaar was men de aanwakkering van dien schrijftrant aan de Wetenschappen verschuldigd. Deze waren, door het afwerpen van hun vroeger Latijnsch hulsel, in meerdere aanraking met het Algemeen gekomen, en de Koninklijke Akademien van Parijs, Londen en Berlijn toonden hierin den edelsten naijver. Als eene navolging van dezen ontstond ook bij ons die van Haarlem. In de vroegste Letteroefeningen, | |
[pagina 278]
| |
die toen uitkwamen, ziet men in het eerst de wetenschappelijke Verhandelingen bijna het geheele bestek innemen, en de nationale Letterkunde, thans het hoofddoel van dat Tijdschrift, slechts in weinige blaadjes afgehandeld. Zonderling is het echter, hoe reeds de algemeene geest alhier een anderen plooi begon te nemen, want daar men, een vierde eeuw vroeger, het noodig geoordeeld had, den Telemachus, om denzelven naar eisch te doen waarderen, van Proza in Poëzij over te gieten, zoo werd nu young daarentegen bruikbaarder voor onzen landaard, door dat men denzelven van Poëzij in Proza overbragt. Eene nieuwe bron van navolging ontsloot zich in den roman, niet door de nabootsing van den vroegeren Franschen half geschiedkundigen roman, maar van die soort, welke door de Duitschers met den naam van Familie romans bestempeld werd, en waarvan richardson de eerste voorbeelden gaf, daar ook in Engeland, tot aan zijnen leeftijd, de arkadische en bedelaar - romans alleen bekend waren geweest. De kiem van den familie - roman lag reeds in de Novelas, gelijk cervantes ons die gegeven heeft, maar deze soort werd in Italien tot zedelooze vertellingen misbruikt, en in Frankrijk alleen tot voorstellingen uit het rijk der galanterie gebezigdGa naar voetnoot(109). In Engeland had reeds de Spectator, | |
[pagina 279]
| |
in eenige vertoogen, het voorbeeld van een verdicht verhaal uit het gewone leven, met eene zedelijke toepassing, gegeven. Richardson maakte zich geheel van zijne stof meester, en scheen er een genoegen in te stellen, de gebeurtenissen van het gewone leven te ontleden, en ieder in den afgrond van zijn eigen hart te doen nederdalen. Hoezeer fielding, volgens sommigen, als menschenkenner, sterne als denker, swift als hekelaar, den voorrang boven hem mogen verdienen, geen hunner was zoo zeer geschikt, als hij, om invloed in Nederland te verkrijgen, dewijl hij juist in zijne karakterschilderingen die punten getroffen had, waarin zich het Engelsche karakter en het onze vereenigen. - Hij schijnt echter hier meer bewonderaars, dan gelukkige navolgers gevonden te hebben. Men kan, wel is waar, bij de titels van sommigen dier romans een oogenblik aan originaliteit denken; doch de vroegere ruwheid bleef nog overal in dit vak heerschen, en de Geschiedenis van een' Amsterdammer, de Hollandsche Amazone, de Hollandsche Marianne, zijn sedert lang in den Lethe verzonken, terwijl de lezing van Clarisse en Grandison nog door de brave huismoeder aan hare dochter wordt aanbevolen. Tevens scheen men toen voor het eerst genegen, om met onze Hoogduitsche naburen de banden van letterkundige vriendschap aan te knoopen, maar het was door het Proza, geenszins door de Dichtkunst, dat deze aannadering plaats greep. Duitschland vertoonde toen nog geenszins de vereeniging eener Kantiaansche, Schellingiaansche, mystieke en romantische school. Integendeel heerschte aldaar nog een strenge geest van subordinatie in het rijk der Letteren, welke zich met hevigheid tegen den vermeerderenden | |
[pagina 280]
| |
wederstand bij het opkiemend geslacht verzette. In de Godgegeleerdheid werden de vroegere vormen vereerd, en door mannen van kracht en geleerdheid voorgestaan. In de Wijsbegeerte bleven de denkbeelden van leibnitz, meer nog die van wolf, den voorrang behouden. Reeds vroeg onderscheidden zich echter de Duitsche Geleerden, door eene onvermoeide vlijt, in het nasporen der bronnen bij de uitlegging der gewijde Schriften, en in het doorgronden van de Geschiedenis der vorige eeuwen. Van daar ontstond ook de achting, welke Schrijvers als mosheim en michaëlis bij onzen landaard genoten. - Daarbij hadden de Duitschers het denkbeeld opgevat, om den invloed van den Godsdienst meer tot een zedelijk doel te doen strekken, en om, met weglating of veronderstelling van sommige leerstukken, meer op een algemeen Christelijk Publiek te werken, en deze zedelijke strekking vondt ook bij ons veel ingang, daar zij met den aart van ons volkskarakter in verband stond, en het is ten gevolge daarvan, dat de overleveringen onzer vaderen ons voor de werken van eenen jeruzalem, eenen zollikoffer, en zoo velen hunner tijdgenooten, zoo veel eerbied inboezemden. De Letterkunde was voorts aldaar nog in eenen staat van tweedragt, en de school van Leipzig, die, met gottsched aan het hoofd, de voortreffelijkheid van het Fransche tooneel voorstond, vond aldaar den hevigsten wederstand, zoo van den kant van lessing, die met scherpzinnigheid de gebreken der Fransche school ontleedde, en het eerste voorbeeld van treurspelen in proza gaf, als ook van dien der beroemde Zwitsers bodmer en breitinger, die de Engelsche Poëzij daarentegen tot voorbeeld kozen, en, in | |
[pagina 281]
| |
navolging van milton, Bijbelsche Epopeën dichtten, die echter meer naar den Abraham der Nederlanders, dan naar het Verloren Paradijs der Britten geleken. Haller volgde de Engelschen in hunnen wijsgeerigen en beschrijvenden dichttrant na, en zijne Alpen, hoewel hier en daar door den prozaischen geest van zijnen leeftijd ontluisterd, maakten veel opgang. Gering was nog de indruk, door dezen in Nederland veroorzaakt; slechts gellert werd met geestdrift bewonderd en nagevolgd, en deze was ook juist de man der eeuw, dewijl hij, bij de uitnemende voortreffelijkheid van zijn hart, en bij de zuiverheid zijner godsdienstige en zedekundige begrippen, zijne denkbeelden met smaak, nu eens in het gewaad van de fabel, dan in dat van het leerdicht, en zelfs in dat van den roman wist te kleeden. Gellert bezat ondertusschen weinig gevoel voor Poëzij. Ook hij beschouwde de zedekundige strekking als het hoogste doel van dezelve, en was dikwijls koel omtrent de voortbrengselen van diegene zijner leerlingen, die in het vervaardigen van kleine opstellen aan den poëtischen vorm den voorkeur gaven. Wat de Fransche Letterkunde betreft, zoo waren wij toen reeds gewoon, alle de geregten, door dezelve opgedischt, ook aan onze natie, het zij die voor haar al of niet geschikt waren, voor te zetten, en, gelijk vroeger de treurspelen van racine, werd thans bijna alles van voltaire, naar mate het uitkwam, in onze Taal overgezet. Al hetgeen voltaire tegen de Roomsche Kerk, tegen de dragonnades van lodewijk den XIV, en ten voordeele van calas, sirven en de barre had uitgegeven, werd natuurlijk hier met de grootste geestdrift ontvangen; want zoo verre ging nog de haat en vrees voor de Roomsche Kerk, dat naderhand | |
[pagina 282]
| |
zelfs gemoedelijke Nederlanders, in de tijden der Omwenteling, het ongeloof, onder het schrikbewind, als een weg tot het Protestantismus beschouwden. Doch weldra toonde zijn werkje over de Verdraagzaamheid, nevens vele van zijne kleine romans, dat hij geenszins genegen was, die grenspalen te eerbiedigen, welke Godsdienst en Rede tegen den geest van nieuwheid en ontbinding opwierpen. Er werden algemeene maatregelen tegen den steeds vermeerderenden invloed der Fransche zoogenoemde wijsgeeren genomen, en de Emile, onder anderen, streng verboden. Gelukkig verloor hun gif veel van zijne kracht door de gebrekkige overbrenging dier werken, wier vertaling geenszins aan uitmuntende Prozaschrijvers, maar aan het schuim der overzetters te beurt viel, waardoor derhalve vele toespelingen moesten ontbreken, terwijl tevens de stijl van voltaire deszelfs verrassende geestigheid, en die van rousseau deszelfs wegslepende kracht verloren. Ook montesquieu werd vertaald, en de Belisarius van marmontel heeft bij ons aanleiding tot vele twistschriften gegeven. Voor ons Proza leverde dus dit tijdvak veeleer een tooneel van navolging en oefening, dan van eigene uitmuntendheid op, en slechts een volgend tijdperk moest ons openbaren, welke kiemen zich in het tegenwoordige ontwikkeld hadden. Aan uitgegevene leerredenen ontbrak het niet; doch derzelver roem schijnt geheel door die uit het volgende tijdperk verduisterd te zijn, en alleen in onze dagen ontstonden er bij onzen landaard oorspronkelijke verdiensten en overtuigende welsprekendheid in dit vak. Veel werd er nog over leerstelsels gestreden, en vroegere geschilpunten op nieuw in twistschriften behandeld. De Doops- | |
[pagina 283]
| |
gezinden schijnen in alle deze verschillen geene onbeduidende rol gespeeld te hebben: zij waren onder de Dissenters diegene, bij welke zich vroeg eene meerdere beschaving van stijl en voordragt openbaarde. Hunne Geschiedenis werd reeds vroegtijdig in de Geschiedenissen van ons Land gemengd, en zij werden nog gedurende twee eeuwen, door de uitheemsche schrijvers, van eenstemmigheid van gevoelens met de beruchte Wederdoopers beschuldigd. Later zagen zij zich door van effen wegens hunne weelde en afwijking van vroegere eenvoudigheid berispt. - Hun Leeraar stinstra werd, in Friesland, wegens eenige gevoelens, door de heerschende Kerk in zijnen dienst geschorst, en van daar ontstond ook de geest van tegenstand, die deze Gemeenten, nevens de andere Dissenters, het meest in oppositie met de gevestigde regering in Kerk en Staat plaatste, en de denkbeelden van burgerlijke vrijheid en gelijkheid ook gretig bij hen deed aannemen. De algemeene verdraagzaamheid was vooral het kenteeken van deze Gezindte; doch dezelve verspreidde zich slechts langzamerhand onder haar, dewijl zij in het begin dezer eeuw nog in verschillende Gemeenten verdeeld was, die zich, bij voorbeeld, te Amsterdam, niet vóór het einde van dezelve tot een geheel vereenigden. Toen werd aldaar aan ieder lid der Gemeente de vrijheid gelaten, mits hij de belijdenis van zijn geloof aan de grondwaarheden van het Christendom aflegde en in hare bijzondere gevoelens wegens Doop en Eed instemde, om over de bijzondere begrippen, die de Protestantsche Geestelijkheid verdeelen, die gevoelens te voeden, welke hem, naar zijn geweten en overtuiging, als waar toeschijnen. Vroeg reeds ont- | |
[pagina 284]
| |
wikkelde zich bij deze Gemeente eene meerdere bekendheid met de uitheemsche Letterkunde. Een hunner Leeraars vertaalde richardson, en ook vele der Engelsche Godgeleerden werden met een Nederduitsch gewaad omhangen. Vele namen zouden wij hier kunnen opgeven; doch ook de Geschiedenis dier Gezindte wacht nog een Geschiedschrijver, en wij hebben hier slechts een wenk willen geven. Merkwaardig, ook als letterkundige verschijning, was het Genootschap der Collegianten, dat reeds sedert 1600 bestond, en zich, te Rijnsburg, zoowel door den Doop bij onderdompeling onderscheidde, als door den grondregel van alleen den Bijbel als rigtsnoer van geloof te beschouwen, en ieder Lid eener Christelijke Gemeente op zijn verlangen onder de hunnen op te nemen, zonder daarom de banden, die denzelven met de Kerk, waarin hij zich vroeger begeven had, vereenigden, los te rukken. Ook hier vinden wij wagenaar, die zijnen arbeid niet slechts aan geschiedkundige onderwerpen, maar tevens aan het Godsdienstige wijdde, waarvan zijne vertaling van de leerredenen van tillotson en zijne Geschiedenis der Christelijke Kerk in de eerste eeuwen, waarin hij de geschiedkundige gronden, ten bewijze van de echtheid des Nieuwen Testaments, bijeen gezameld heeft, loffelijk getuigen. Wij gelooven, dat men de gevoelens van verdraagzaamheid, die bij de bovengenoemde Gezindheden heerschte, aan echte Christelijke overtuiging moet toeschrijven, en geenszins aan de schriften der Fransche Filozofen, van welken de lofredenaars der Omwenteling zoo gaarne alle verdraagzaamheid zouden willen doen afdalen. In de Geschiedenis bleef wagenaar nog aan het hoofd zijner | |
[pagina 285]
| |
tijdgenooten staan, en zij, die zijnen roem in dezen willen ontkennen, moeten hem echter die geregtigheid laten wedervaren, dat zij zijne werken niet beoordeelen, dan na dezelve met de zwakke pogingen zijner tijdgenooten vergeleken te hebben. Hier en daar werden, wel is waar, sommige Oudheden ontdekt, belangrijke punten van Stedelijke of Provinciale Geschiedenissen opgeklaard; maar, ofschoon hume, bower en vele anderen vertaald wierden, het ontbrak nog aan verdere ontwikkeling in Holland, en alleen engelberts verdedigde de eer der Hollandsche Natie, en trachtte meerder licht over hare oudste Geschiedenissen te verspreiden. Onder de verdienstelijke mannen van dit tijdperk bekleedt vooral noordkerk, Advokaat te Amsterdam, eene aanzienlijke plaats. Hij toch was het, die, volgens zijn' waardigen lofredenaar van hall, zich met nadruk tegen de barbaarschheid in vorm en Taal, welke sedert eeuwen in onze Pleitzaal heerschte, verzette; en de stukken, door dezen, ten bewijze ook van zijne letterkundige verdiensten, aangehaald, getuigen van eene kracht en welsprekendheid, die wij bij de tijdgenooten van dezen achtenswaardigen man vergeefs zoeken, en die ons zijne levensschets, met de daarbij gevoegde aanhalingen, als eene wezenlijke verrijking onzer Letterkunde moeten doen beschouwen. Terwijl Holland, derhalve, zijne Letterkunde nog geheel binnen de vroegere grenzen bepaald zag, had zich in Friesland, daarentegen, een nieuwe geest ontwikkeld, welke, ofschoon dezelve in beschaafdheid voor de Amsterdamsche school moest wijken, zich echter, wat het genie betrof, boven deze verhief. Hiertoe behoorden de van harens. Over willem hebben wij reeds ge- | |
[pagina 286]
| |
sproken, en onno zwier bekleedt geenen minderen rang. Zijne Geuzen zijn een der belangrijkste voortbrengselen onzer Letterkunde, en behelzen eene verzameling van die herinneringen, die onze Natie het meest tot eer verstrekken. Het Metrum, hetwelk ons in het midden eener eeuw, zoo vruchtbaar in Alexandrijnen, verrast, herinnert ons aan de Ottava der zuidelijke Dichters, en wie kent niet de schoone Episode van Rozemond? Men verwondert zich met regt, wanneer men de gevoelens der tijdgenooten over dit meesterstuk naleest; en het schijnt hier weder op nieuw bevestigd te worden, hoe hetgeen, dat inderdaad voortreffelijk is, slechts van den tijd dien stempel ontvangen moet. Chapelain toch werd een oogenblik met virgilius gelijk gesteld, en racine stiers in de vaste overtuiging, dat zijne Athalia mislukt was. Miltons Verloren Paradijs werd door zijne tijdgenooten over het hoofd gezien, en zonder den smaak van een' tooneelspeler en van een' zeeschilder waren goldsmiths Vicar of Wakefield, en bernardins Paul et Virginie, twee der verdienstelijkste romans uit de achttiende eeuw, waarschijnlijk altijd onbekend geblevenGa naar voetnoot(110). Zoo ontmoeten wij in de Recensie over | |
[pagina 287]
| |
van haren de vraag van den gemoedelijken Recensent, of de Dichter dan geene vrienden had, die hem het dichten konden afraden? Zoo heeft het ook racine, bij zijne eerstelingen, aan geene vrienden ontbroken, die hem zeiden, dat het treurspel zijn vak niet was; en toen ook voltaire eenen dergelijken, welgemeenden raad ontving, overhandigde hij aan deze Aristarchen zijne juist afgewerkte Zaïre ten antwoord. Wie zal dus, na dergelijke voorbeelden, het oordeel over zich zelven geheel aan tijdgenooten en Recensenten overlaten? Ieder moet zijne roeping trachten te kennen, dan deze volgen, en ieders oordeel vrij stellen. - Ook de Agon van van haren werd niet verschoond. Deze Agon bevat vele schoonheden, doch men moet echter bekennen, dat Taal en versbouw zeer ruw waren, en gelijk het Parijsche Publiek, bij de vertooning der twee Phedras, het plan van pradon en de verzen van racine vereend wenschte te zien, zoo zouden wij, met meer regt, een meesterstuk bezitten, indien de Agon door van haren gedacht, en door feitama berijmd ware geweest. De wederstand van Agon tegen de overheersching der Hollanders, door een Hollander bezongen, geeft eene oorspronkelijkheid te kennen, die in deze eeuw tot nu toe zeldzaam was. Echter kan men niet ontkennen, dat de navolging der Franschen hier en daar doorblinkt; want wie ziet niet in Agon den Mithridates van racine, in Hassan den Zamor van voltaire, in St. Martin den Flaminius van corneille, terwijl het zeker niet in het Oostersche kostuum is, om den brief van den ridderlijken françois den I. aan zijne moeder, na den slag van Pavia, tout est perdu, fors l'honneur, door den gewonden Javaanschen Prins aan zijne echtgenoote te doen rigten. | |
[pagina 288]
| |
Met niet minder verdiensten schitterde stijl, die, bij zijne bekwaamheden in zoo vele vakken, den roem vereenigde, van de eerste geweest te zijn, die bij ons de Wijsbegeerte met de Geschiedenis verbond. In zijn werk, Over de opkomst en bloei der Nederlanden, zocht hij het eerst in onze vroegere Geschiedenis minder de gebeurtenissen, dan wel derzelver oorzaken en gewrochten op te sporen, in zoo verre dezelve van de inborst en daden der menschen afhankelijk waren, en indien de vlijt van wagenaar zich met den vorschenden blik en de welsprekendheid van stijl vereenigd hadden, zou onze Geschiedenis, reeds door zich zelve zoo belangrijk, op hare beurt, in alle Talen van Europa den moed onzer voorouders vereeuwigd hebben. Doch de tijd was toen nog niet geboren, waarin dergelijke verdiensten algemeen erkend werden, en de geest vooral in de Dichtkunst bleef geheel op de oude leest geschoeid. De eeuw der zoogenoemde Heldendichten was nog geenszins voorbij. In de Dichtlievende Proeven trachtte men den Abraham tot een volmaakt Heldendicht te verheffen, en joseph, moses, ja bijna alle de Aartsvaders genoten beurt om beurt de eer, van in een Heldendicht afgezongen te worden, terwijl anderen, welke opgemerkt hadden, hoe men op deze wijze de Godgeleerdheid in verzen bragt, schenen te denken, dat het genoeg was Godgeleerde te zijn, om tevens Dichter te worden, en van daar de zonderlingste opeenhooping van zoogenoemde Stichtelijke GedichtenGa naar voetnoot(111). Dan werd de val | |
[pagina 289]
| |
van adam, nu eens de bespiegelingen van joannes op Patmos, dan weder de gedachten van jozef bij de bevalling zijner vrouw, tot onderwerpen van ellendige dichtwerken gekozen, en zelfs over daniel in den leeuwenkuil een heldendicht in proza vervaardigd. In het kort, het scheen als of de overlevering der Ouden geheel vergeten ware en de onderwerpen der Poëzij alleen in Palestina gevonden werden. Niemand is meer dan ik overtuigd, welke onschatbare bron van ware Dichtkunst vondel, milton, racine, klopstock, en zelfs chateaubriand, aldaar wisten op te sporen; doch onder onwaardige handen kon deze rampzalige smaak, in de eeuw der spotternij, alleen tot vernedering van het heilige voeren. In het Tooneeldicht hield alles den ouden tred. Voltaires | |
[pagina 290]
| |
stukken waren meestal bij hunne verschijning overgezet geworden, en nu moest men reeds toevlugt toe de Dichters van den tweeden rang, gelijk dubelloy en lemierre, nemen. De veelvuldige, doch magere voortbrengselen van destouches, moesten bij ons de behoefte van een nationaal blijspel vervullen. Doch ondertusschen was er in Frankrijk, bij de ontwikkeling der denkbeelden eener algemeene menschenliefde, waarbij ook de burgerlijke klasse eene rol begon te spelen, het zoogenoemde Drama ontstaan, waarvan la chaussée, wiens stukken door voltaire de preken van den eerwaarden la chaussée genoemd werden, het eerste voorbeeld gaf. Dergelijke stukken met zedelijke toepassingen, die den strijd, welke nog steeds wegens het zedelijk nut des Tooneels gevoerd werd, geheel ten voordeele van de verdedigers van dit doel zouden doen overhellen, werden met de meeste graagte door de kunstregters en door een Publiek aangenomen, dat zich toch aan de conventionele Fransche blijspel - wereld van de Cleantes, de Aristes en Cleons nimmer geheel had kunnen gewennen. Want hoe kon, bij voorbeeld, de door destouches in een zijner tooneelspelen berispte Parijsche Mode, waarbij een man zich letterlijk schaamde, zich in het publiek met zijne vrouw te vertoonen, hier eenigzins belang inboezemen? De dramas werden derhalve gretig vertaald, en de Honnête Criminel (Deugdzame Galeiroeijer) werd met vrij wat meer verrukking opgenomen, dan de Mityleners van stijl, schoon dit een oorspronkelijk treurspel en wel in den Griekschen trant was. In de overige vakken der Dichtkunst volgde alles nog eenen gelijkmatigen tred, en Dichters als bernardus de bosch, sels, pater en vele anderen betraden dit | |
[pagina 291]
| |
veld met Hollandsche bedaardheid en allezins loffelijke grondbeginselen; doch weldra ontwikkelde zich overal een meerdere rijkdom van denkbeelden. Reeds de kruyff en huizinga bakker toonden meer oorspronkelijkheid en kern, en drie vrouwen vooral, van merken, de lannoy en wolf, hielden den roem van Nederland staande, en bezielden door eene nieuwe geestdrift de zangen van onze Vaderlandsche Dichtkunst. Wij zijn thans genaderd aan den kortstondigen Engelschen oorlog, het laatste tijdstip van onzen nationalen zeeroem, en waarin tevens de Vaderlandsche gevoelens van vrijheid en onafhankelijkheid, die sedert eene eeuw schenen te sluimeren, eensklaps weder opgewekt werden. Hij die alle bijzondere gevoelens ter zijde zet, en de Geschiedenis, naar zaken en niet naar namen, beoordeelt, moet bekennen, dat het Stadhouderlooze tijdperk, sedert den dood van willem den III tot 1748, wel is waar, het rustigste onzer Geschiedenis is, doch tevens, dat die rust dikwijls voor het karakter des Volks geenszins voordeelig was, terwijl, daarentegen, rampen en moeijelijkheden deugd en kracht opwekten. Reeds sedert het midden der eeuw schijnen echter sommige denkbeelden veld gewonnen te hebben, welke beurtelings verlicht of beschaafd genoemd, bestreden of aangenomen werden, en desniettemin bestaan bleven. Onder deze behoorde het verlangen naar gelijkheid van regten in den Staat, en gelijke bescherming van elken Godsdienst, de zucht tot vermeerdering van kennis onder de burgerlijke klasse, tot beoordeeling der algemeene bronnen van welvaart, eindelijk tot het onderzoeken van vele punten, die tot nu boven bereik van het onderzoek gesteld waren. Tegelijk ontwik- | |
[pagina 292]
| |
kelde zich opnieuw de verderfelijke geest van verdeeldheid, de tegenkanting tegen het Huis van Oranje, welke meestal van den handelstand uitging, en die op de veronderstelling rustte, dat dit Vorstelijk Huis de belangen onzer zeevaart tegen Engeland niet genoeg handhaafde, terwijl ondertusschen de herinnering aan onzen zeeroem, welke geheel nationaal was, zich aan de geschiedkundige gebeurtenissen vóór willem den III aanknoopte, en Chattam en jan de witt tegelijk voor de herinnering van den Nederlander verrezen. Deze partijen hadden er echter nimmer aan gedacht, dat dergelijke geschillen eene ontbinding van den Staat ten gevolge konden hebben; en zij waren het best met de Whigs en Torys in Engeland onder het Huis van Hanover te vergelijken. De invloed van dezen geest op de Letterkunde was niet te miskennen; doch dezelve werd echter door de bezadigdheid van het Nederlandsche karakter gematigd, hoewel men ondertuschen overal eene strekking vindt, om alles, wat onzen ouden roem betrof, weder op te halen, en juist meer datgene, hetwelk ter eere des Volks, dan van de aanzienlijken strekte. Deze invloed was reeds voornamelijk uit Frankrijk overgenomen, en regels van voltaire, gelijk deze: Nos prêtres ne sont pas ce qu'un vain peuple pense.
.....................
Qui sert bien son païs n'a pas besoin d'aieuxGa naar voetnoot(112).
| |
[pagina 293]
| |
of ....................
Un roi pour ses sujets est un Dieu tutélaire
Pour Hercule et pour moi c'est un homme ordinaire.
werden reeds sedert lang met geestdrift in Frankrijk toegejuicht. De goede lemierre, die naderhand geloofde, dat zijn Willem Tell de Revolutie veroorzaakt had, volgde dit spoorGa naar voetnoot(113), en beaumarchais, wiens Barbier de Seville in 1781 reeds vertaald werd, personificeerde zich in zijnen Figaro, om den troon en de bevoorregte standen met een cynismus aan te randen, waarvan de vorige letterkundige Geschiedenis geen voorbeeld opleverde. Zoodanig was het bij ons nog niet geschapen; doch met geestdrift werd alles bewonderd, wat met het toen reeds weergalmende tooverwoord van vrijheid in betrekking stond. Paoli, de held van Corsika, werd hier met geestdrist ontvangen en bezongen, en de roem van jacob simonszoon de ryk vereenigde zich met de stedelijke verheffing op het gelukkig Amsterdam, 't geen zulke helden baarde. Onderwerpen, die nimmer, tot nu toe, op eene dergelijke wijze behandeld waren, werden nu met belangstelling | |
[pagina 294]
| |
bearbeid, gelijk de Verhandeling over het verval van den handel en het Porto franco onder willem den IV. Luzacs Hollands rijkdom blijft nog een onzer belangrijkste statistische geschriften. Reeds vroeger had frederik de II hier, gelijk door geheel Europa, eene algemeene geestdrift verwekt, dewijl alles, wat bij het eindigen van een tijdperk van verflaauwing nieuwe kracht kenschetst, belang inboezemt. Zijne Kunst des Oorlogs werd vertaald, de gevoelens in de werken van den Philosophe de Sans Souci gehekeld en berispt, en vele gemoedelijke menschen, die niet wisten, dat de Held van Rosbach zich nu en dan tot den leerling van voltaire en la mettrie verlaagde, zagen in hem het bolwerk van den Protestantschen Godsdienst. Nu weergalmde ook de vrijheidskreet in het nog zoo weinig bekend Amerika, en men zag toen in den bloei van hetzelve geenszins de toekomstige vernieling van onzen handel, maar alleen de vernedering van Engeland. De kooplieden zagen, gedurende de zoogenoemde neutraliteit, hun eigendom door de Engelschen, wier tijrannij in blaauw boekjes, nog hooger dan die der Franschen, uitgemeten werd, geroofd, en de algemeene kreet eischte eenen oorlog tegen Engeland, en is het zonderling, dat, sedert dien tijd, de letterkundige vereeniging met Frankrijk en Duitschland toenam, terwijl ondertusschen die met Engeland gedurig is afgenomen. In dezen oorlog met Engeland spreidde Doggersbank den laatsten glans van onzen zeeroem ten toon; doch deze lauwer werd opgewogen door de treurige ondervinding, dat, niettegenstaande den moed van zoutman, de tijden, belaas! voorbij waren, toen de krachten van tromp en blake gelijk stonden. Het Britsche lui- | |
[pagina 295]
| |
paard was den leeuw van Holland in krachten boven het hooft gewassen, en het toen reeds verdeelde Nederland scheen, volgens de voorspelling van frederik de Groote, tot de prooi zijner naburen bestemd. De roem van Doggersbank wierp echter nog eenigen luister over dat tijdperk onzer Geschiedenis, en verhoogde het zelfsgevoel des Volks. Eene algemeene gisting begon meer en meer te heerschen. Alle gebeurtenissen van den dag werden in afzonderlijke werkjes behandeld. De groote vraag over de vrijheid van de drukpers, een knoop zoo ligt door te hakken, zoo moeijelijk te ontbinden, werd op velerhande wijzen onderzocht. Op bededagen werd het behoud en de verdediging des Lands aanbevolen, en de Dichtkunst vooral verhief zich met vroegere kracht. Lucretia wilhelmina van merken, gedurende haren leeftijd tot de tiende Muze verheven, naderhand, gelijk cats, zoo dikwerf miskend, had baar natuurlijk dichterlijk gevoel door studie en smaak geoefend, en als Dichteres voor Godsdienst en Vaderland maakt zij nog aanspraak op onze vereering. Hare taal is zuiver; hare verzen, hoewel niet minder zoetvloeijend dan die van hare tijdgenooten, zijn meer gespierd. In haar Nut der Tegenspoeden vond menig lijder eene bron van troost en hoop. Hare treurspelen waren meer vaderlandsche dramas in den geest van dien tijd. De Monzongo van haren Echtgenoot bezit hoogere verdiensten. In haren David volgde zij den smaak harer tijdgenooten, doch zeker zal, als alle heldendichten van die eeuw vergeten zijn, de David nog het laatst van allen gelezen worden. Weinig ontbreekt er, aan den Germanicus, om dien tot een heldendicht te verheffen. Sommigen stukken uit denzelven, het bosch van Teutoburg, de | |
[pagina 296]
| |
droom, waarin Germanicus de puinhoopen van het eeuwige Rome aanschouwt, zijn meesterlijk. Jammer is het, dat de wreker van Varus, en niet die der Germaansche vrijheid, als held van dit gedicht optreedt, hoewel Arminius geschetst wordt in kleuren, dikwijls de zangen der Barden niet onwaardig, - In een ander licht vertoont zich lannoy; en de vriendin van bilderdijk en zijne tijdgenooten had reeds andere begrippen over Dichtkunst, dan die van pater en de bosch. Haar Gastmaal, een der luimigste dichtstukken in onze Taal; hare bezielde zangen op de Vaderlandsche heldendaden; eindelijk hare Belegering van Haarlem, haar Leo en Cleopatra, geven haar eene regtmatige aanspraak op de hulde van het nageslacht. Reeds hier is de toon overal hooger gestemd; doch ook, hetgeen misschien de verheffing wel eens vergezelt, eenigzins overdreven. De namen van Vaderland en Vrijheid ontmoet men overal, en wanneer Ripperda op het antwoord van Quiryn: Gij spreekt eens krijgsmans taal, zegt: Ik spreek als Nederlander, vindt men, dat lannoy, even als dubelloy in zijne treurspelen, het nationale karakter op eene idealische hoogte wilde verheffen, en, gelijk deze, bij voorbeeld, een zijner Fransche helden aan eenen Italiaan, die Bayard tot verraad heeft willen overhalen, doet zeggen: Vous n'êtes pas Français, on peut vous pardonner, eindigt ook op eene dergelijke wijze een Spaansch bevelhebber de Belegering van Haarlem met deze woorden: | |
[pagina 297]
| |
Ach! waarom ben ik niet een Batavier geboren!Ga naar voetnoot(114) De navolging van voltaire, en het rhetorische, dat deze, nog in een' hoogeren graad dan zijne voorgangers, bezigde, die opeenstapelingen van aanspraken en redeneringen werden ook door haar nagevolgd; doch dit is echter nog meer zigtbaar in de werken van nomsz, die zich, in zijne zoogenoemde originele stukken, over geene navolging schaamde, en zijnen Valkenburg in Guinea de woorden van Alvarez in de Alzire in den mond legt. Verscheidene zijner treurspelen, gelijk de Maria van Lalain en de Ruyter, zijn hunnen roem vooral aan de uitvoering der hoofdrollen verschuldigd. Ook hij vervaardigde, in zijnen Willem den Eersten, een zoogenoemd heldendichtGa naar voetnoot(115). Elisabeth wolf behoort insgelijks | |
[pagina 298]
| |
onder die verschijningen in onze Letterkunde, welke nog niet genoeg van onzen leeftijd verwijderd zijn, om naar waarde geschat te kunnen worden. Zij bezat, misschien meer dan iemand uit de rij onzer Schrijvers, eenen Franschen geest, en tevens die vlugheid van vernuft, die altijd de indrukken, welke het gevoel van het oogenblik doet ontstaan, weet op te vatten en juist over te brengen. Ook zij deed hare intrede in de letterkundige wereld met Bespiegelingen en Nachtgedachten, doch trad vervolgens in de sporen van den geest des tijds, dewijl zij met geestdrift de patriotsche gevoelens, die gedurig meer en meer veld wonnen, huldigde. Wanneer ook alle hare overige werken verwaarloosd mogten worden, en zij als eene Dichteresse, die, vooral door de Oeconomische Liedjes, zoo veel op den algemeenen geest werkte, vergeten mogt zijn, zullen haar Willem Levend en Sara Burgerhart zoo lang bestaan, als de Nederlandsche Letterkunde, waarin zij als romans niet overtroffen werden. Zij leverde hier met hare vriendin, de meer bedaarde deken, een tafereel van de tweede helft der achttiende eeuw, gelijk wij zulks door van effen, wegens deszelfs eerste helft, opgehangen vinden. Wij zien, welken invloed de Fransch-gezindheid over het algemeen gemaakt had, en hoezeer de gevoelens in het Godsdienstige zich weder meer begonnen te schei- | |
[pagina 299]
| |
den, terwijl de eene zijde tot de meerdere losheid der Fransche grondbeginselen begon over te hellen, daar zich de andere partij meer aan vroegere vormen hechtte, en zich vaak een Pietismus begon ten toon te spreiden, waaronder zich dan wel eens de huichelarij verschuilde, hoewel misschien dit laatste door de twee geestige vriendinnen te veel verondersteld werd, en de gemoedelijke Nederlander hier en daar meenige toefpeling zoude wenschen vermeden te zien. Nimmer werd richardson echter gelukkiger nagevolgd, en de Franschen kunnen daarvan geene wedergade leveren, terwijl bij ons, wanneer er ook geene Hollandsche huismoeders en schoonmaaksters meer gevonden werden, wij dezelve in de brieven van Tante Martha geheel zouden te rug vinden. - Op den Schouwburg bleef voorts de Fransche geest heerschen, en de stukken van diderot werden als meesterstukken van hetgeen de Franschen Comedie larmoyante noemen, en waarin het weenen vereischt werd, gretig ontvangen. Niet minder ophef maakte men toen van de stukken van mercier, waarin het ook niet aan zedelijke redeneringen ontbrak. Hoe lang hebben niet de Neef van Guadeloupe, de Zoé, van het Fransche tooneel verjaagd, zich nog op het onze staande gehouden? Alles werd verzedelijkt. De Zedelijke Verhalen van d'arnaud, schrijver van de Epreuves du sentiment, werden spoedig overgezet; de Duitschers voegden hunne lettervruchten en dramas bij de onze. Men zag de Deugdzame Armoede, ofschoon door hoffham en bilderdijk aangerand, op het tooneel toegejuicht. De zedeleer werd in alle vormen, voor alle personen afgesnipperd, en de Spectatoriale Schouwburg is eene ver- | |
[pagina 300]
| |
zameling van zedelijke stukken, waarvan vele getrouw den indruk van den geest des tijds terugkaatsten. Onder die jeugdige Zangers, welke bij den slag van Doggersbank de krijgsklaroen geblazen hadden, was de Dichter der Gezangen van zelandus, de vroeg afgerukte bellamyGa naar voetnoot(116), met regt een der beroemdsten. Eene nieuwe soort van Poëzij was er door hem ontstaan. Tegelijk anacreon en tyrteus, scheen hij, als gleim, vaderland en liefde tot zijne zangstof verkozen te hebben. Hij was met de schriften der Duitschers bekend; geeft op eenige plaatsen navolgingen van claudius, en was een der eersten, die bij ons in rijmlooze maat gedicht hebben; eene dichtsoort, die weinige uitstekende beoefenaars vond, en van dewelke eenige der allerliefste Kinderdichten van van alphen de gelukkigste proeven waren. Reeds bij bellamy, alwaar wij de Zangen der liefde, die wij, sedert de Minnedichten van poot, bijna geheel op den Nederlandschen zangberg uit het oog verloren hadden, te rug vinden, heeft dezelve reeds iets teeders, hetwelk echter nog geenszins tot dat sentimentele behoort, waarover men toen ook begon te klagen. Men heeft naderhand de eerbewijzingen der gelieven aan de Maan te veel overdreven; doch niemand vindt het in bellamy te misprijzen, dat hij aan de Maan vraagt, of zij zijne geliefde fyllis | |
[pagina 301]
| |
ook gezien heeft? Dit sentimentele, waarover naderhand zoo veel gesproken is geworden, was slechts eene vergissing van het oogenblik; het was alleen de valsche smaaak, die voor eenigen tijd de nationale Letterkunde op eenen verkeerden weg bragt, welke denzelven echter spoedig verliet. Toen men de gewone vormen, welke door het gebruik, hetwelk daarvan gedurende eene eeuw gemaakt was, tamelijk versleten waren, begon te verlaten, en de hartstogten naar de Natuur wilde schilderen, ging men weldra hier in te ver; alles werd louter miniatuur, en men viel in eene overdrevenheid, die eindelijk tot het belagchelijke overging. Alle de schrijvers ter eere der zedekunde en opvoeding hadden getracht, het gevoel voor het schoone der Natuur en voor het lijden onzer medemenschen op te wekken, doch juist dit gevoel had het ongeluk van mode te worden, en diegenen, welke daarvan niet doordrongen waren, wilden dit schijnen, en zochten door woorden te vergoeden, hetgeen hun aan gevoel ontbrak. Men moet bekennen, dat de Duitschers hiertoe het meeste aanleiding gaven, hoewel er ook nog al in Fransche werken wan dien tijd sentimentele trekken gevonden worden. De tijdgenooten van gottsched hadden in Duitschland voor eene nieuwe school plaats moeten maken, hoewel zich eerst nog eene rij mannen vertoonden, van welke eenige, gelijk croneg, hagedorn, gotter en weisse, in hunne eerste stukken, den Franschen geest getrouw bleven, en eene vereeniging van dezelve met den Duitschen smaak zochten te bewerkstelligen. Verscheidene treurspelen, als de Codrus en de Eduard de Derde, beide geheel in den vroege- | |
[pagina 302]
| |
ren vorm, werden bij ons overgezetGa naar voetnoot(117). Van den anderen kant was klopstock de milton van Duitschland. Zijne Messiade viel echter nimmer in den Nederlandschen smaak, daar onze Letterkunde van de achttiende eeuw geenszins de persoonsverbeeldingen van de Godheid in de Dichtkunst toeliet, en zich nog minder met het dramatiseren der Geschiedenis van engelen en duivelen verdragen kon, hoewel wij zelve daarvan een vroeger voorbeeld in vondels Lucifer hadden. Zelfs de vertaling van den Heer meerman werd geenszins algemeen bekend, en is het misschien aan de bekwaamheid onzer Geletterden, om de meesterstukken der Dichtkunst in hunne eigene Taal op te sporen, toe te schrijven, dat het ons nog aan eene klassieke vertaling van drie der beroemdste heldendichters onder de nieuweren, tasso, camoens en milton, ontbreekt. Pope maakte veel opgang in Duitschland, en de trant van zijnen Geroofde Haarlok vond navolgers in uz en zacharia. Ramler en gleim zochten de vormen van horatius en anakreon na te volgen. Weldra ontstond er echter algemeen in Duitschland eene wrijving van nieuwe denkbeelden in het letterkundige en het wijsgeerige, en dezelfde eeuw zag de zonder- | |
[pagina 303]
| |
lingste tegenvoeters in begrippen en talenten geboren worden. Kant, de Vader der kritische Wijsbegeerte, nevens stilling, de standvastige en gezegende voorstander eener bijzondere Voorzienigheid; seume, de Cyniker uit de eeuw van diogenes, nevens wieland, in leer en schristen de aristippus der achttiende eeuw; schiller, de zoon der Wijsbegeerte, nevens lavater, de martelaar van het Christendom; voorts stolberg, hölty, mathison en burger in alle vakken der Dichtkunst, eindelijk goethe, de Proteus dezer eeuw, de afgod zijner landgenooten. Veel werd van den eenen en anderen nagevolgd; doch de Letterkunde der Duitschers was nog niet algemeen genoeg bekend, dan dat dezelve eene onbepaalde navolging had kunnen verwekken. Duitschland had sentimentele Dichters en Schrijvers, vooral in proza, waarbij die van den Siegwart niet vergeten moet worden; doch deze smaak werd aldaar nimmer algemeen. Goethes Werther, aan wien een groot gedeelte onzer sentimentaliteit wordt toegeschreven, werd in dezen tijd vertaald, en had zeker eenen belangrijken invloed, doch alleen in zoo verre als het doel van dit boek miskend werd. Goethe wilde eene schilderij der hartstogten ophangen, geenszins een leerboek van dezelve geven, en dit laatste scheen men echter te vermoeden. Voorts bepaalde zich onze sentimentaliteit meest tot het ontleden van alle gevoelens van het hart, tot de beschrijving van maaneschijn en kerkhoven, de beschouwing van wormen en rozen, en het vermenigvuldigen van uitroepingen en - streepjes - Heerfort en Klaartje, uit het Hoogduitsch, de Lotje en Daphne van tromp, en eenige werkjes van den bekenden Vaandrig de witte (Cephalide, enz.) schijnen de voornaamste bloemen uit de- | |
[pagina 304]
| |
zen hof geweest te zijn. In de werken van Juffw post heerscht ook wel eene overdrijving van het gevoel; doch men vergeeft dit gaarne aan eene vrouw, die de Natuur en haren Echtgenoot beminde. Zelfs het genie kon den invloed van den geest des tijds niet geheel ontwijken, en de Dichter van Thirza en den Ouderdom, was ook die van Julia en Fannij, gelijk die van de Athalia tevens die van den Alexander was. Wij zien ondertusschen, tot 1787, de tweedragt en partijschappen hand over hand toenemen, en de Letterkunde werd welras ook met dit euvel besmet. Oude geschiedkundige punten werden opgehaald en geheel nieuwe geschilstukken hadden de vorigen, die nog in het begin van dit tijdperk de aandacht boeiden, als over het zigtbare van Gods roede en Volksramp, over het Avondmaal, het geoorloofde van het Kaartspelen en den Schouwburg, vervangen. Thans redeneerde men over de opperste magt, den inhoud der Unie, de Stads regten, de Ridderschap, de Volksregeringen, enz. en ook de gebeurtenissen van den dag gaven gelegenheid tot menigvuldige afwijkende voorstellingen door de beide partijen. Paape, een der helden van dien tijd, die vroeger den Christen in leerdicht bezongen had, zocht thans zijne eigene gevoelens en lotgevallen tot een onderwerp zijner werken te maken. Loosjes toonde zich Vaderlander en geen partijganger, en als Dichter van de Ruyter schreef hij voor meer dan voor één tijdvakGa naar voetnoot(118). Ver- | |
[pagina 305]
| |
der gingen er weinige geschriften van dien tijd tot het nageslacht over. De omwenteling van 1787 veroorzaakte eenen oogenblikkelijken stilstand in deze letterkundige woelingen, doch kon echter niet beletten, dat de Fransche beginselen van alle zijden door de uitgewekenen gepredikt werden. Paape beschreef zijne lotgevallen als vlugtend wijsgeer. De regten van den mensch werden uitgebazuind, en de onderliggende partij verhief het juichlied bij het vallen der Bastille. Weldra zag de Fransche omwenteling hare zegepraal voltooid, en de geestdrift, welke de eerste dagen dezer verandering kenschetste, ontsproot bij velen geenszins alleen uit haat tegen het vorig bewind, maar veeleer uit die algemeene verwachting van eenen beteren tijd, die de menschen nimmer begeeft, en waaraan zij, vooral bij elke verandering van hunnen uiterlijken toestand, bot vieren. Alles werd nu met de meeste geestdrift van de Fransche verlossers aangenomen, en hunne wijsgeerige en staatkundige begrippen duur genoeg betaald. De strijd der partijen was echter gedurende de laatste jaren meer verbitterd geworden, en er | |
[pagina 306]
| |
werd derhalve meer terugwerking in alles gevonden. Bannelingen keerden, met wraakzucht bezield, naar hunne haardsteden te rug, en de banvloek werd uitgesproken over alles, wat nog aan de vorige begrippen verkleefd bleef, hoewel Godsdienst en zedeleer hier steeds bij de grootste meerderheid vereerd bleven. Ook de Letterkunde droeg den stempel van de omwenteling, en werd, gelijk het overige, op de Fransche leest geschoeid. Frankrijks groote mannen waren intusschen onder de guillotine gevallen, en de lallys, baillys, cheniers, en zoo vele anderen, hadden voor het laagste gemeen plaats moeten maken, zoodat de vruchten van de revolutionnaire Letterkunde bij ons voor het meest bestonden uit declamatien tegen het vroeger bewind, en uit de welgemeende pogingen van sommige mannen, om de leer der omwenteling, in geschriften of leerredenen, met de hier vroeger gehuldigde beginsels van regt en zedekunde over een te brengen. Dichters lieten zich vooral door de streelende uitzigten van eene gelijkheid aller menschen medeslepen. Aan schoone woorden ontbrak het niet, doch alles was in denzelfden geest opgesteld, en ging met dien tijd meestal voorbij. Dan eens sprak men van den God der vrijheid, dan werd het volk van Nederland bij Israël in de woestijn vergeleken. De naam van wijsgeer was ook gemakkelijk te verkrijgen. Paine was de held der eeuw; lodewijk de XVI de tijran des volks en vloek der menschheid. Velen gaven zich aan de schoonste droomen over, die minder dan ooit verwezenlijkt werden. Reeds in Frankrijk was de revolutiekoorts aan het afnemen, en eene geheele verslaauwing van den algemeenen geest volgde weldra, toen diegenen, die zich uit zucht voor het wezenlijk belang des mensch- | |
[pagina 307]
| |
doms in den draaikolk der omwenteling gestort hadden, weldra de droevige ondervinding verkregen, dat zij alleen voor eenige eerzuchtigen gearbeid hadden. De drukpers, die gedurende drie jaren bijna alleen toe geschriften van den dag gebezigd geworden was, werd thans weder aan duurzamer kunstwerken gewijd, en toen de eerste luister, die den naam van buonaparte omgaf, hem nog de hulde van eenige Nederlanders, die in hem den redder uit de regeringloosheid verwachtten, had verworven, verliep het twintigtal jaren, door zoo vele omwentelingen en gebeurtenissen gekenmerkt, die toch eindelijk den verstandigen van de ijdelheid aller vaste theorien in het vak der regering hebben moeten overtuigen. Ondertusschen hadden zich, gedurende deze wrijvingen der tegenovergestelde staatkundige partijen, mannen ontwikkeld, die, in zoo vele opzigten, tot roem van hun Vaderland strekten, die de verschillende kundigheden, door den geest der eeuw verspreid, te baat namen, en als Dichters, Redenaars en Historieschrijvers den roem van ons Vaderland bij ieder onbevooroordeelden ten top voerden. In vele vakken werden verbeteringen voorbereid, ingevoerd of doorgezet. De prediktrant vooral had zich naar de omstandigheden moeten voegen, en hoewel men zich hierin wel eens te veel naar den geest des tijds schikte, en wij leerredenen ontmoeten, waarin men het, tot verdediging van het Christendom, noodig achtte, de vaderlandsliefde van jezus uiteen te zetten, zoo werden nu ook zedelijke onderwerpen onder dezen vorm behandeld. Een meerdere geest van verdraagzaamheid begon alom te heerschen. Blairs Leerredenen, die in dezen tijd vertaald | |
[pagina 308]
| |
werden, gaven het voorbeeld van den zoogenoemden beschaafden predikstijl. Hulshoff was een der eersten, die zich eenen blijven, den roem in dit vak verwierven. Als wijsgeer werd hij door buitenlandsche Geleerden vereerd, en als lijkredenaar van klaas de vries blijft hij in onze letterkundige Geschiedenis onvergetelijk. Ondertusschen was de algemeene voortgang der Letterkunde niet bij enkele mannen bepaald; maar men zag zich meer en meer eene algemeene werkzaamheid bij alle de standen der Maatschappij ontwikkelen, welke vooral in de verbetering van den prozastijl blijkbaar werd. Reeds vroeger hebben wij opgemerkt, hoe moeijelijk het viel, in de Geschiedenis onzer Letteren den invloed der vreemde Letterkunde op onzen prozastijl na te gaan, daar wij, wel is waar, uitmuntende prozaschrijvers in de zeventiende eeuw bezaten, doch het ons, ten minste tot aan de helft der achttiende eeuw, aan eene prozaische litteratuur ganschelijk ontbrak, dewijl diegenen, welke sierlijk proza wilden schrijven, meestal de oude Talen zelve, wier stijl de toenmalige Schrijvers toch grootendeels zochten te rug te geven, te baat namen, en velen onder dezen heerlijk Ciceroniaansch Latijn, doch tevens ellendig Nederduitsch schreven. Slechts in het midden dezer eeuw zien wij den lust ook tot het behandelen der onderwerpen van algemeen belang in de Taal des Lands toenemen, en wij gelooven, dat vooral de vertalingen der Engelsche prozawerken, waarvan wij reeds vroeger gewaagden, dezen lust aangewakkerd hebben. Wagenaar zelf heeft daartoe, door zijne toenmaals zeer geliefkoosde werken, veel toegebragt, en zijne Vaderlandsche Historie, die het eerst het tijd- | |
[pagina 309]
| |
perk van de Batavieren tot aan den dood van willem den IV omvatte, vervulde voor onze landgenooten eene wezenlijke behoefte, en bragt onze Geschiedenis, tot nu toe in haren geheelen omvang meestal tot de Gehoorzalen der Hoogleeraren bepaald, meer onder de oogen van het Algemeen. - Bij het afnemen van het getal onzer groote mannen, in de meest aanzienlijke standen van den Staat, begon zich onder den burgerstand meer en meer de lust tot onderzoek en studie te ontwikkelen, waartoe de veelvuldige werken, die nu gedurig in de moedertaal verschenen en meestal vertalingen uit het Engelsch en het Hoogduitsch waren, menige aanleiding gaven. Opscherping van het verstand bleef bij die mannen, die toen eene baan betraden, bij hunne voorouders minder onbekend, het hoofddoel, en loffelijk was het bezigen van dat verstand, in zoo verre hetzelve zich ijverig, en met echte Nederlandsche trouwhartigheid en grondigheid, toelegde op het scherpzinnig opsporen van bewijzen ter verdediging van den Chrislijken Godsdienst, of de duidelijke uiteenzetting van de pligten der zedekunde. Onder deze mannen bekleedden vooral vele Doopsgezinden, gelijk wij vroeger aanmerkten, eene voorname plaats. Teylers Genootschap, dat, door de uitloving van deszelfs eereprijzen, zoo vele behandelingen van wezenlijk belangrijke onderwerpen uitlokte, was uit den boezem van deze Gezindte opgerezen, en het strekt mij tot innig genoegen onder diegenen, die aldaar zoo vaak den lauwer behaalden, ook eene hulde te kunnen bewijzen aan den vriend en lijkredenaar van hulshoff, willem de vos, aan wien ik zoo gaarne bekenne, de eerste vonk van mijne geestdrift voor de Letteren verschuldigd te zijn, en die, door de juist- | |
[pagina 310]
| |
heid van zijn oordeel en de uitmuntendheid van zijn hart, niet slechts door zijne gedrukte werken, maar tevens door zijn' omgang en invloed, zoo werkzaam ter bevordering van het goede was. Meer en meer vormden zich nu, behalve die letterknndige Genootschappen, welke de bekrooning van prijsvragen ten doel hadden, andere gezelschappen en vereenigingen uit het midden van den zoogenoemden fatsoenlijken burgerstand, bestemd tot onderlinge opscherping van den geest en verspreiding van letterkundige beschaving. In deze kringen vereenigden zich vooral die mannen, die in de Letterkunde meerder voedsel voor het verstand zochten, en het was niet te verwonderen, indien vele derzelven warsch waren van de Dichtkunst van dien tijd, die zich meer op klanken, dan op denkbeelden toelegde, en zij zich daarentegen verlustigden in de natuurkundige Wetenschappen, die toen van alle zijden zulke ontzettende vorderingen bij onze naburen maakten. Zoo ontstond Concordia, alwaar in het eerst het getal der opstellers van oorspronkelijke stukken zoo gering was, dat men zich dikwijls met vertalingen van gibbon, of andere toen zeer geprezene Engelsche Schrijvers, vergenoegde. Naderhand meer aan Duitschen invloed onderworpen, werd dit Genootschap, gedurende eenigen tijd, het brandpunt, hetwelk de voorstanders der Kantiaansche Wijsbegeerte vereenigde. Van den anderen kant hadden mannen, als de bosch, van ommeren en d. hooft, dáár de vruchten hunner nasporingen in het gebied der oude Letterkunde medegedeeld. In Felix Meritis rees van eenen anderen kant een tempel, door den Handel aan de Kunsten opgerigt, en de voorlezingen in dit gebouw bleven meer den indruk van den afwisselen- | |
[pagina 311]
| |
den geest des tijds bewaren. Het nieuwe geslacht zocht, tegen het laatste tiental jaren der verloopene eeuw, die vruchten van beschaving en kennis, welke zich sedert de laatste jaren meer algemeen verbreid hadden, ook tot een eigendom der minder gegoeden te maken; en aan deze zucht is de Maatschappij Tot nut van 't algemeen haar bestaan verschuldigd. Het is hier de plaats niet, de pogingen door deze Maatschappij, in zoo vele opzigten, gedaan, te beoordeelen. In het letterkundige moeten wij bekennen, dat vele verdiensten door dezelve ontwikkeld werden; doch, van den anderen kant, dat ook misschien hier en daar de oorspronkelijke kracht en verhevenheid van den Nederlandschen stijl wel eens verloren ging, door de zucht, om begrijpelijk te willen zijn voor die Klasse, wier natuurlijk gevoel echter dikwijls, gelijk dat der kinderen, meer door de krachtige beelden van het Oosten, dan door den gemeenzamen en te zeer op overtuiging aangelegden redeneringstrant van het Westen, getroffen wordt. Ik geloof met eenig regt te kunnen beweren, dat wij hier aan onze tijden genaderd zijn, en dat het ongepast zijn zoude, om deze onderzoekingen verder uit te strekken, daar dit niet zoude kunnen geschieden, zonder het beoordeelen van mannen en geschriften, wier verdiensten alleen door de nakomelingschap naar waarde zullen kunnen geschat worden, wanneer alle die vooroordeelen, alle die bijzondere betekkingen, die het oog van den tijdgenoot zoo dikwerf verblinden, niet meer zullen bestaan. Thans geloof ik echter, hier nog een oogenblik te moeten stilstaan bij den invloed der Hoogduitsche Letterkunde, wier huldiging, volgens sommigen, zoo verderfelijk voor onze Taal en Letteren ge- | |
[pagina 312]
| |
weest is, en zich, naar het gevoelen van dezen, niet tot het zoo genoemde sentimentele tijdperk, waarin wij denzelven vroeger opmerkten, bepaald heeft, maar veeleer, gedurende de laatste vijf en twintig jaren, in uitgebreidheid is toegenomen. Wat den invloed van deze Letterkunde op de onze betreft, geloof ik, dat men de gevolgen van denzelven te breed heeft uitgemeten, en een kort overzigt van de Hoogduitsche letterkundige Geschiedenis zal ons daarvan overtuigen. Het is overbekend, dat, wat de eerste Silesische school der Duitschers betreft, deze meer aan ons, dan wij aan haar te danken hebben. Men kent de vriendschap, die er tusschen onzen heinsius en opitz, den stichter dier school, bestond; en mogten al eenige zijner navolgers overzetters in onze Taal vinden, zij stonden te ver beneden onze groote Dichters van dien tijd, om eenigen invloed te kunnen te weeg brengen. Zoo lang, in een volgend tijdperk, gottsched en zijne school aan de vormen der Franschen Letterkunde gehecht bleven, en wij van den anderen kant uit deze zelfde bron putteden, kon er geen wederzijdsche invloed bestaan. Het was eerst tegen het midden der laatste eeuw, dat Duitschlands Dichters, op het voetspoor van eenige Zwitsers, den Franschen leiband begonnen te verlaten, en er vertoonden zich onder hen mannen, met wezenlijken smaak en gevoel uitgerust, wier werken van 1770-1780 hier allengskens eenigzins bekend werden. In eenige Dichtbundels van dien tijd begon men hunne gedichten te vertalen. De namen van burger, gleim en hölty werden bekend. Het is niet te loochenen, dat men bij onzen bellamy duidelijk kan bespeuren, dat hem de Duitsche Poëzij niet onbekend is geweest, hoewel zijn genie van den anderen kant te groot | |
[pagina 313]
| |
was, dan dat deze kennis bij hem in eene slaafsche navolging zou hebben kunnen ontaarden. De zucht om het Metrum der Ouden in onze Taal over te brengen, waaraan goddaeus, een tijdgenoot van hooft, reeds zoo veel arbeid verspild heeft, scheen te herleven. Bellamy en zijne vrienden (waaronder rau en hin lopen) zochten de rijmelooze gedichten in te voeren, die echter in onze Letterkunde weinig opgang schijnen gemaakt te hebben. Tegelijk hadden, zoo als hier vroeger aangemerkt werd, de Hoogduitsche Prozaschrijvers, na de eerste helft der achttiende eeuw, spoedig vertalers gevonden, en werken van algemeen nut, zoo als die van gellert, niemeyer, jerusalem en hess, werden vertaald en gelezen, meer nog wegens den leerrijken inhoud, dan wegens de verdiensten van den stijl. Klopstock was als Christelijk Dichter reeds vroeg bekend en vereerd geworden. Toen begon zich intusschen langzamerhand dat tijdvak der Letterkunde onder de Duitschers te ontwikkelen, waarop diegene onzer Letterkundigen, die zich het sterkst over den Duitschen invloed beklagen, vooral het oog hebben gerigt, namelijk datgene, waarin de namen van wieland, schiller, goethe en van zoo vele mannen van eigenaardig vernuft schitteren, die meest alle eenen onderscheidenen weg gevolgd hebben, en wier invloed, indien dezelve eens bij ons wortel had kunnen vatten, voorzeker niet onbelangrijk zoude geweest zijn. Ondertusschen was het juist deze hoogere litteratuur, die het minst bij ons verspreid is geworden, en dit uit hoofde eener zeer natuurlijke oorzaak: die namelijk, dat derzelver overbrenging meer kennis vereischt zoude hebben, dan onze gewone vertalers ooit | |
[pagina 314]
| |
bezaten, wien het dus veel gemakkelijker viel, de bijna ontelbare tooneelspelen van kotzebue of de romans van lafontaine, terstond na derzelver verschijning, met een zoogenoemd Nederduitsch gewaad te omkleeden, dan hunne zwakke krachten aan die werken te beproeven, die inderdaad den stempel van verdienste of oorspronkelijkheid droegen. Wij liepen dus, in dit opzigt, weinig gevaar, te veel van deze Letterkunde over te nemen. De verdienstelijke vertaling van Maria Stuart, door kinker, werd weinig gelezen, en goethe zelf, die zich bij zijne landgenooten eene bewondering verwierf, welke bijna aan afgoderij grenst, bleef bij het algemeen lezend Publiek bijna geheel onbekend. Ons tooneel was zoo geheel door de dramas van kotzebue, iffland, en zelfs later door de melodramas van pixéricourt, bezet, dat er tot het opvoeren van stukken van den eersten rang geene gelegenheid scheen over te blijven. Wij kunnen dus, wat onze Letterkunde betreft, het schrikbeeld, dat men zich vaak van den invloed der Duitsche vormt, geenszins gewettigd vinden. De Letterkunde van beide Volken staat geheel op zich zelve, en men zal meer en meer leeren, elkander regt te doen wedervaren, zonder dat een van beiden iets van zijne regten verlieze. Om dit nader te bewijzen is het misschien noodzakelijk, eenigzins het gebied der levenden te betreden, dewijl men juist heeft geklaagd, dat onze leeftijd het meest door dien invloed ware bedorven geworden. Het is waar, het heeft ewald en ehrenberg voor hunne menigvuldige werken aan geene vertalers ontbroken; doch zijn daarom onze van der palm, heringa, borger, van der roest, stuart, siegenbeek en zoo vele anderen, op hunne leest geschoeid gewor- | |
[pagina 315]
| |
den? En wat nu onze Dichters betreft, zoo is de afkeer van vele der voornaamsten tegen allen vreemden, en vooral Duitschen, invloed te zeer bekend, dan dat wij vreezen zouden, hen door denzelfden invloed te zien medeslepen. Hebben eenige onzer Dichters Duitsche romancen vertaald, dezen hebben tevens bewezen, hoezeer zij de gaaf bezaten, deze dichtsoort op onze Vaderlandsche Geschiedenissen toe te passen, en ons in dezelve het herdenken aan de deugd en den moed onzer vaderen onuitwischbaar in te prenten. Wat voorts eigenlijk de tegenwoordige meer mystieke school in Duitschland betreft, met hare toovergeschiedenissen en overdrevene bewondering voor den voorvaderlijken tijd en kunstroem, kunnen wij niet klagen, dat dezelve hier te veel indruk gemaakt hebbe. De middeleeuwen worden toch nog meestal als een duistere nacht beschouwd, en de legenden der Heiligen in onze Provincien werden nog niet uit het stof der boekverzamelingen opgezocht. Doch, zal men ons hier misschien te gemoet voeren, er wordt niet zoo zeer over den invloed van Duitschland op onze Letteren, als wel op onze Taal geklaagd; en hieromtrent vinden wij ons genoopt te bekennen, dat deze aanmerking veel waarheid bevat, vooral indien men onze Taal niet slechts in de werken van den eersten rang beschouwt, maar vooral in die geschriften, die, onder den naam van vertalingen uit het Hoogduitsch, hunnen loopkring bij de talrijke Leesgezelschappen, door onze Noordelijke Provincien verspreid, volbrengen, om, eindelijk, in de vergetelheid te verzinken, en in een volgend jaar door soortgelijke gewrochten weder opgevolgd te worden. Moge dan | |
[pagina 316]
| |
ook müller eenen van kampen, jean paul eenen weiland, schillers Willem Tell eenen doyer vinden, dergelijke voorbeelden zijn zeldzaam, en diegene onder de Duitsche Schrijvers, die het ongeluk hebben, om in handen der gewone vertalers te vallen, moeten op de grofste mishandelingen staat maken. Niets is er toch gewoner, dan zich door de schijnbare gemakkelijkheid, welke eene dergelijke vertaling aanbiedt, te laten wegslepen; doch de ware Taalkenner weet, welk het onderscheid tusschen beide Talen is, en dat geene overzetting misschien moeijelijker is, dan die van zuiver Hoog- in zuiver Nederduitsch. Beide, uit éénen stam gesproten, moeten echter als tweelingen beschouwd worden, waarvan ieder, gelijk als in het vertelsel der Drie Ringen van bocacio, dat pand gelooft te bezitten, dat hem het onvervreemdbaar regt op het vaderlijk erfgoed geven moet. In dit opzigt kan er geen verdrag gesloten worden, en, zoo als wij vroeger opmerkten, is bij vele hunner Geleerden een nationale haat tegen het Nederduitsch merkbaar. Zoo lang zij voorwaar met dien hunner landgenooten instemmen, die den stijl van van der palm nog eenigzins kon dulden, doch zich echter beklaagde, dat de Taal zoo plat klonk, moet ieder binnen zijne eigene gevoelens verschanst blijven, en treurig ware het, indien wij onze zuivere moedertaal, door den invloed eener Taal lieten besmetten, wier geheele woordvoeging en zamenstelling hemelsbreed van de onze verschilt. Gemakkelijk ware het, uit het groot getal van dagelijks uitkomende boeken, menigvuldige voorbeelden bij te brengen van dat ellendige woordelijke vertalen uit het Hoogduitsch, en de menigvuldige wanstaltigheden op te merken, die daaruit ontstaan. Men behoeft slechts | |
[pagina 317]
| |
daartoe dergelijke boeken op te slaan, om terstond deswege overtuigd te worden. Ja, in dit opzigt is de invloed van Duitschland verderfelijk geweest; doch het ontbreekt ons aan geene schitterende voorbeelden in onze Letterkunde, om dien wansmaak te weren, en, Gode zij dank, dat de belangstelling in onze Taal en Letterkunde sedert eenige jaren te veel is toegenomen, dan dat wij vreezen zouden, in dit opzigt, door eenen uitheemschen invloed overheerscht te worden, hoewel intusschen het gevaar deswege, vooral in onze Handelsteden, nog vermeerderd wordt door de meerdere Hoogduitsche spreekwijzen, welke, vooral sedert deze Taal meer tot den Handel gebezigd werd, in de gewone zamenleving zijn overgenomen geworden. Van den anderen kant moet men zich evenzeer voor het tegenovergestelde uiterste zoeken te wachten, van slechts alles, wat vreemd in de ooren klinkt, voor Germanismen uit te krijten; dewijl vele woorden en spreekwijzen, thans in het Hoogduitsch gebezigd uit het vroeger Nederduitsch overgenomen zijn, en men zich derhalve hoeden moet voor de overdrevenheid dier Taalzuiveraars, die, indien men de beslissing aan hun overliet, weldra Germanismen tot in de heerlijkste plaatsen van hooft en vondel zouden opsporen. Eindelijk blijft nog die invloed over, welken men gelooft, door eene te veelvuldige lezing der Duitsche geschriften op de gemoederen van het tegenwoordig opkomend geslacht te zijn te weeg gebragt. Deswegens te beslissen valt moeijelijk; doch men moet steeds in het oog houden, dat, indien wij van de vreemd Volken, ten opzigte onzer Letterkunde, eene volstrekte on- | |
[pagina 318]
| |
partijdigheid eischen, wij, van onzen kant, dezelfde regtvaardigheid aan de vreemden bewijzen moeten. Zoo wij dan nu onze gevoelens aan dezen stelregel toetsen, dan zullen wij misschien bekennen, dat bij velen onzer landgenooten eene zekere vooringenomenheid heerscht, welke nog steeds den Franschen geest in de Letterkunde, bij voorkeur van dien van andere Volken, blijft voorstaan, en alles, wat niet op die leest is geschoeid, verachtelijk, als een uitwerksel van Duitschen invloed verfoeit. Maar misschien zijn wij reeds te ver gedrongen in de gevoelens en gebeurtenissen van onzen leeftijd. - Duitschland, het brandpunt van letterkundige werkzaamheid, waar zich zoo vele gevoelens ontwikkeld hebben, kan niet met ééne pennestreek beoordeeld worden. Het moge dweepers en ongeloovigen voortgebragt hebben, het was tevens het vaderland van mannen, die in zoo vele Wetenschappen eene nieuwe baan wisten te vinden, en van wier onvermoeiden arbeid wij nog dagelijks de vruchten blijven oogsten. Hoe vele nieuwe denkbeelden, door hen in omloop gebragt, worden nog gedurig door vreemden verder bewerkt en als eigene voortbrengselen opgegeven. Ja, zoude niet, terwijl wij ons met regt, ten voordeele onzer Letterkunde, op die regelmatigheid beroemen, welke de onze van die uitersten te rug hield, waaraan zich de Duitscher, door zijn ideaal medegesleept, vaak overgeeft, de overneming van de zucht dezer naburen, om overal met onvermoeide inspanning, zonder vroegeren arbeid af te schrijven, tot de oorspronkelijke bronnen in het vak der Wetenschappen door te dringen, als wenschelijk durven beschouwen. Indien wij, na dezen uitstap, tot de beschouwing onzer Let- | |
[pagina 319]
| |
terkunde, tegen het einde der vorige eeuw, te rug keeren, zien wij de gemeenschap met de Europesche Volken in het Noorden geheel geopend. Eene steeds toenemende vertaalzucht bragt alle vruchten van den vreemdeling, zij mogten dan rijp of groen wezen, op onzen bodem over. De verstandige vergaderde voor zich eenen schat uit den ontzettenden voorraad, dien hij voor zich opgedischt vond. Doch bij deze vereeniging van alle letterkundige voortbrengselen, was het moeijelijk verder te onderscheiden, wat men aan dezen, wat aan genen invloed verschuldigd was, vooral daar nu bij allen de lust ontstond, om zelve de bronnen te onderzoeken, en zich aan geen' geest van navolging te binden. Deze drift van oorspronkelijkheid schijnt overal in dit laatste gedeelte der eeuw wortelen geschoten te hebben. In Duitschland, gelijk wij reeds vroeger zagen, ontwikkelde zich de geest van onderzoek. De Geschiedenis nam aldaar, onder herder, muller en heeren, eene rigting, vroeger geheel onbekend, en ook de Dichtkunst leverde in schiller, wieland en goethe een driemanschap op, zoo onderscheiden in geest als in loopbaan. Frankrijk bleef de vulkaan, waaruit verwoesting en dwingelandij zich over Europa spreidden, en slechts weinige namen overleefden die dagen van bloed en gruwelen. Ducis en delille waren de eenige Dichters, wier roem zich over Frankrijks grenzen uitbreidde. Bernardin de st. pierre zocht den balsem voor de wonden, die de Omwenteling geslagen had, in de beschouwing der Natuur, chateaubriant in den Christelijken Godsdienst. Eene geheel nieuwe Dichterenschool verhief zich aan de andere zijde der zee. Aan derzelver hoofd stond byron, het raadsel zijner | |
[pagina 320]
| |
tijdgenooten, beurtelings de Dichter der wellust en die der wanhoop, en scot, de ossian der achttiende eeuw, de Zanger van Schotsche Natuur en Schotsche heldendaden. - Zelfs het Zuiden deelde in die spanning, die de vroegere levenloosheid verving. Alfieri was de Demagoog der Dichters, parini de geestige berisper der zeden van zijnen tijd, monti, de zoon van dante, die, op zijn spoor, in hel en hemel voerde. Zelfs aan de andere zijde der Pyreneën herleefde de Dichtkunst in valdez en yriarte; de stijl der Geschiedenis in munozGa naar voetnoot(118). Ook onze | |
[pagina 321]
| |
Gewesten werden door dien nieuwen dageraad bestraald, en de Genootschappen, die als met geheele gilden de onsterfelijkheid trachtten te bereiken, zagen meer en meer, bij de uitgave der laatste deelen, de algemeene bewondering voor hunne Bijbel-, Zede- en Lofdichten afnemen. De Ouden werden meer dan immer gewaardeerd, en mannen, die geleerdheid en smaak vereenigden, vuurden het opkomend geslacht aan, om gedurig dieper in den geest dezer meesterstukken in te dringen. Onder dit geslacht blonk nieuwland als eene ster van de eerste grootte. Ofschoon vroeg verloren, bleef hij onvergetelijk voor zijn Vaderland, en de gedachte duizelt bij het herdenken aan den man, die de beoefening der diepzinnigste wetenschappen met de hulde aan de Muzen wist te vereenigen, en die, in navolging der Ouden, aan onze Poëzij eene welluidendheid gaf, welke sedert vondel schaars in dezelve gevonden werd. De smaak voor het ware en schoone nam gedurig toe. Horatius vond nog vóór het einde der eeuw twee vertalers. Reeds vroeger was de Edipus van sophokles, door bilderdijk vertaald, ten strijd tegen de dramas van diderot en mercier opgetreden. De Taal zelve was aan dezen geest, geenszins door de navolging der Vreemden, maar door oorspronkelijke verheffing van het volkskarakter opgewekt, eene nieuwe veredeling verschuldigd. De doffe eentoonige Alexandrijnen namen, onder de handen van den vertaler van ossian, weder eene kracht en afwisseling aan, welke derzelver geliefkoosd gebruik, trots eenige meer of min gelukkige navolgingen der Duitsche hexameters, in stand hielden. Onze Taal plooide zich tot de uitboezeming van Vaderlandsche geestdrift, in den grootschen | |
[pagina 322]
| |
Lierzang op de ruyter, tot dien van verhevene beeldspraak in nieuwlands Orion, van Anacreontische lieftaligheid in zijn Duifje, en de Elius voerde de oude Romance in hare eenvoudige schoonheid te rug. Doch ik gevoel, dat hier de taak voldongen is, en reeds de mannen van onzen leeftijd mij van alle zijden omringen. Moge slechts die overtuiging, die mij bij het ter neder schrijven dezer bladzijden bezielde, eenen algemeenen ingang vinden! Zij is deze: dat Nederland, in het vak der Letteren, zijne onafhankelijkheid bleef bewaren, en in het einde luisterrijk, met nieuwen glans beschenen, uit de dagen der verdrukking verrees. O! ware het mij hier vergund, het tegenwoordige geslacht te beoordeelen, nieuwe getuigen zouden voor mijne oogen verrijzenGa naar voetnoot(120). Daar verheft zich de Epische Muze, zoo lang in Nederland verwaarloosd, en de Engelen van milton en klopstock strijken de vleugelen voor Elpine. Ginds verheerlijkt Nederlands hooge kunst der Nederlanders grootschen moed in het midden der ijsschotsen van Nova Zembla. De Hollandsche Natie | |
[pagina 323]
| |
ziet hare eer, gedurende Hollands diepste vernedering, bezongenGa naar voetnoot(121). De kreet der overwinning weêrgalmt, en Neerlands zegelied klinkt langs het krijtgebergte van Brittanje. De zoon van Israël bezingt de toekomst en heerlijkheid van zijn geslacht, niet door eene verlichting die van menschen, maar door de waarheid, die van God afdaalt, en, door den geest des Christendoms bezield, verkondigt hij, in de volheid zijner geestdrift, de wegen der Voorzienigheid, en geeft ons de hymne van het Oosten in haren vroegeren gloed te rug. In de Nederlandsche Taal klinkt het lied van homerus, en vernemen wij, in zijne zangen, hoe het raadsbesluit van Jupiter volbragt werd. De banden van huwelijksliefde vinden Zangers, hare gunsten door kunst en voorbeeld waardig. Melpomene voert ons in de hallen onzer graven, onder den scepter van philips den II, of op de slagvelden van Palestina. Het Proza wordt tot eene, tot nu toe onbekende, volmaaktheid opgevoerd. De Leeraar van den Godsdienst is tevens die der Welsprekendheid, en de catilinas der eeuw zien sallustius als hunnen geesel herrezen. De meesterstukken der Epische Dichtkunst worden met onpartijdigheid getoetst aan de regels van kunst en goeden smaak. Anderen voeren ons in de paleizen van augustus, en wij hooren den tafelzang door | |
[pagina 324]
| |
flaccus gestemd. Rome toont op nieuw de rij zijner helden en zijner tijrannen. De kennis der Vaderlandsche Letterkunde wordt uitgebreid. Wij ontmoeten hooft in het midden van zijnen kunstlievenden kring; de decker in zijne eenvoudigheid en huisselijke ramp. Rusland wordt voor ons, in wier Vaderland de wieg van peters grootheid stond, dubbel belangrijk. Doch wie zoude hier alles noemen kunnen, wat tot eer van onzen Letterroem strekt? Wie zoude niet huiveren, wilde hij een onderwerp van die uitgestrektheid omvatten? Maar wat toch is roem, wat zelfs de lauwer der overwinning, bij de streelende hoop, eenen enkelen steen aan die zuil gehecht te hebben, die in de volgende eeuwen den roem des Vaderlands verkondigen moet. Aan anderen zij dan de krans vergund: mij blijve de overtuiging, naar dit doel gestreefd te hebben. |
|