Verhael-boecken van den cardinael Bentivoglio
(1648)–Roeland de Carpentier– Auteursrechtvrij
Van de stant des Godts-dienst in Engelant.
| |
[pagina 259]
| |
dere Princen, en in de oproerigheyt van de Luthersche ketterije in Duytslandt, om de Roomsch Catholijcksche Godts-dienst te beweeren, tegens den Aerts-ketter Lutherus, en tegens de Princen, die hem alsdoen de behulpsame hant boden. Voornamentlijck was het Boeck van de Seven Sacramenten,Ga naar margenoot+ 't welck hy gemaeckt, en uyt-gegeven hadde in dien tijdt, tegens den selve Luther, een voorbeelt van besondere Godtvruchtigheyt. En geen saecke hadde hen voorgedaen, om te strecken tot sijner meerder grootheyt, dan den verkregen by-naem vanGa naar margenoot+ Leo de Thiende, van Beschermer des Geloofs; want dat hy naderhandt soo grouwelijck quam te vervallen tot uytsinnigheydt, met de blinde en onkuyse liefde van Anna Bolain, en gelijck uyt-gespoogen hebbende den haer, eerst tegens de Roomschen Paus, hem naderhant, t'eenemael quam af te sonderenGa naar margenoot+ van de Rooms-Catholijcksche Kercke, en altoos verkeerder wordende, eyndelijk sijn beste aenwende, om die Godts-dienst t'onderdrucken, die hy te vooren soo loffelijck hadde voorgestaen, zijn alle seer kennelijcke saecken, en die altoos van de meest beweenelijckste en yselijckste sullen zijn, die haer sullen konnen verthoonen voor de oogen van het Roomsch Catholijcksche tonneel van Christenrijck. | |
[pagina 260]
| |
Ga naar margenoot+Maer ten tijde van Hendrick, alhoewel de ketterije vaste wortelen schoot in Engelant, soo en nam sy nochtans niet aen een vaste, en seeckere gedaente, om 'er geoeffent te werden. Zijnde de minder-jaerige Edoward, daer aen in de plaetse gekomen, wiert voornamentlijck gevolgt de leere van Ga naar margenoot+Suinglius, een van de Ketter-hoofden alsdoen, van 't meeste gevolg. Op die tijdt quam op, en ging ten onder op een nieuw, kan men seggen, schier op een tijdt, de Roomsch Catholijksche Godts-dienst, mits dat aen de kroone quam, en van die wederom Ga naar margenoot+haestelijck ontviel de Koninginne Marie. Naer de welcke, zijnde Elisabet aen dat Rijck gekomen, wierdt eyndelijck vast beslooten, die gedaente van ketterije, die Ga naar margenoot+Parlamentische genaemt wierdt, om datter het Parlement hare macht tusschen gestelt hadde, op dat die alleen soude mogen aengenomen werden in alle ordren. Inde meest voornaemste leeringe, wiert Calvijn gevolgt, Ga naar margenoot+wiens Secte alsdoen ontstont, en haer begonnen hadde, van dage tot dage, meer en meer te verspreyden, en in 't uyterlijcke gebiet wierdt onderhouden de voorige gedaente van de Rooms-gesinde Godsdienst, blijvende de Bischoppen, met meest alle het overige van de Wereltlijcke Geestelijckheyt als in de voorgaende tijden. Aen de | |
[pagina 261]
| |
Bisschoppen dan, en aen 't overige van de kettersche Geestelijckheyt, wierden gelaten de oude geestelijcke goederen, want alreede lang te vooren, was t'eenemael afgeschaft de Reguliere ordre, en alle de Cloosters, ofte t'eenemael ter neder gesmeten, ofte gesamentlijck verkeert, met haer goederen, tot onheylig gebruyck. Dese gedaenteGa naar margenoot+ van gebiet, die in Engelant ingevoert wierdt ten tijde van de Koninginne, is naderhant oock staende gehouden van den tegenwoordigen Koning. Aldaer heerst dan tegenwoordig de Secte van de Protestantische Calvijnisten, genaemt gelijck ick geseyt hebbe, Parlementische. De selve Protestanten van Engelandt, werden genoemt oock door een ander name, Engelsche Calvinisten,Ga naar margenoot+ tot onderscheydinge van die van Vrankrijck en andere oorden, alwaer dat gevolgt wertGa naar margenoot+ de Calvijns-gesintheyt, in hare strenge ende suyvere gedaente, by wijse als se in 't begin geleert is, en als se naderhant overvloediglijck verspreydt is van den schaemteloosen Predickstoel van Geneven. Beneffens de Protesteerende Calvinisten, zijn in groot getal oock in Engelant, de suyvere Calvinisten, die men Puriteynen noemt.Ga naar margenoot+ Schier in alle haer leeringen, zijn beyde dese Secten gelijckmatig, maer in 't gebiet en uyterlijcke manieren verschillen sy in vele | |
[pagina 262]
| |
Ga naar margenoot+saecken. De Protestanten houden de oude luysters van de selve Geestelijcke waerdigheden, en van die ampten, van de welcke bestont het Geestelijcke gebiedt, ten tijde Ga naar margenoot+van de Roomsch Catholijckschen Godtsdienst. De Puriteynen in tegendeel, weeren af alle uytmuntentheyt van weerdigheydt, en alle gelijck-matigheydt van den dienst met de Roomsch Catholijcksche Kercke; willende alleenlijck dat de oudtste, ende meest bequaemste onder haer, de sorge dragen van de Geestelijcke saecken. Sy zijn t'eenemael oock weder-keerig tegen het primaetschap van den Koning in de Geestelijckesaecken, daer de Protestanten de selve Koning erkennen, voor Opper-hooft van die, de welcke sy Engelsche Kercke noemen. D'een en d'ander van beyde dese Secten, Ga naar margenoot+verschillen dan op verscheyde wijse; maer de Protestantische is die gene, de welcke daer heerst. Aen het opperste Geestelijcke gebiet van den Koning, zijn voorts ondergestelt de Aerts-Bisschoppen en de Bisschoppen; en aen dese de onderlinge Geestelijkheyt Ga naar margenoot+van Dekens, Aerts-Diaconen, Besorgers, en andere, die niet tegenstaende genoemt zijn met dese namen en ampten. Twee alleenlijk zijn de Aerts-Bisschoppen van Engelant, dat is: die van Cantelberg, en die Ga naar margenoot+van Yorck; en vijf-en-twintig Bisschoppen: | |
[pagina 263]
| |
drie van de welcke alleenlijck maer onder hem heeft die van Yorck, en alle de andere bestaen onder die van Cantelberg. De selve Cantelberg houdt noch aen hem de by-naem van Primaet, over de kettersche Geestelijkheyt, en hy is als de rechter handt van den Koning in de bestieringe van de Geestelijcke saecken. Van dese Koning en kan men niet twjiselen,Ga naar margenoot+ ofte hy is een ketter, soo door sijn ware, en standtvastig innerlijck gevoelen, als oock door de leeringe die hy in de wetenschappen heeft, en met het voor-geven van groote uytmuntenheydt, in 't besonderGa naar margenoot+ in de Geestelijcke, heeft de ketterije soo diep in-gesoogen, dat hy hem niet te vrede houdende, met een yverige ketter te zijn in de innerlijcke geheymen van sijn eygen selve, maer heeft gewilt dat het geluyt met de tongen van sijn eygen Boecken, hem uyterlijck oock souden verkondigen voor een Geleerden Leeraer, en voor een scherpsinnigen tegen-strijder, op het gemeyne tonneel van gantsch Christenrijck. Het is oock sonder twijfel waer, dat men in verscheyde voorvallen, opentlijck genoeg heeft konnen af nemen, dat hy hem noch t'eenemael niet voldaen en houdt, met dese tegenwoordige gedaente van de ketterije van Engelant. Indien hy vermochte, hy soude sonder twijfel | |
[pagina 264]
| |
vele dingen veranderen, soo in de eygenschap van de leeringen, als in het uyterlijcke Ga naar margenoot+deel van sijn regeeringe. De t'samensprekingen, daer inne hy 't meeste den tijdt besteedt, zijn schier alle saken van Godtsdienst, en in die materie toont hy te hebben sijn meeste onderhoudt, en vernoeginge. Alle daeg spreeckt hy 'er van: alle daeg disputeert hy 'er van, en geduyriglijk voedt hy hem met verscheyde lof-tuytinge, die hem boven mate gedaen werden, van die gene, die in 't gemeyn met hem plegen met woorden te twisten, om van hem overwonnen Ga naar margenoot+te werden. Maer de tegenwoordige gedaente van de kettersche oefseninge van Engelandt te veranderen, en soude hem in geenderhande maniere gelucken, zijnde aengenomen geweest, en soo langen tijdt geoeffent met de gemeyne macht en wetten van 't Rijk. De Koning dan selve volgt de Secte, die heerschende is, en doet sijn beste datse haer voort sette, konnende niet dpen dat sy verandert werde. Aengaende de Koninginne sijn Echt-genoote, Ga naar margenoot+daer spreeckt men verscheydelijck af, naer haer verscheyden voor-geven in materie van den Godts-dienst. Want te vooren, eerse uyt Schotlant vertrock, gelieten sich heldere kenteyckenen van hare genegentheyt om Rooms-gesinde te zijn. In | |
[pagina 265]
| |
Engelant waren se naderhandt openbaerder, om dat het een standtvastig gevoelen was, dat in 't begin, doen sy overtrock in dat Rijk, van haer gebruyckt waren de Geestelijcke Sacramenten, by gelegentheyt van een van hare gevaerlijcke baringen. Want dat syGa naar margenoot+ geerne altoos gelesen heeft de Rooms-Catholijcksche boecken, en betoont heeft dat sy eere bewees aen de heylige overblijfselen, en datse die menigmael aen haer lijf selve gedragen heeft; en dat sy plaets vergunt heeft van besondere gemeynschap en vertrouwinge by haer, aen verscheyde Rooms-gesinde Jonck-vrouwen, en onder andere, aen die gene die gemeynlijck haer Hof hanteerden, zijn alle bewijsen geweest, de welcke hebben doen ontstaen en volherden dit gevoelen. En 't schijnt dat het niet in twijfel kan getrocken werden, dat sy niet ten aensien van hare genegentheyt, soude moeten erkent werden voor Roomsch-gesinde. Ten minsten kan men volkomentlijk seggen, dat sy de ketterije niet en volgt, om dat sy noyt belijdenisse gedaen en heeft van die van Luther, naer dat sy uyt haer lant toog, zijnde geboortig van Denemarcken, alwaer de Luthersche gesintheyt niet minder heerst, als die van Calvijn in Schotlant, ende in Engelant: zijnde schier noyt gekomen in de Predicatien van de kettersche Dienaers, | |
[pagina 266]
| |
noch oyt tot de Geestelijcke Avontmalen, gebruyckelijk by de Calvijns-gesinde. Maer Ga naar margenoot+van d'ander zijde, is de Koninginne altoos soo genegen geweest tot de feesten, tot de dansingen, en tot alle vermaeckelijcke onderhoudingen; en heeft haer getoont soo gevoegelijck van natuyr te zijn, en soo ongestadig, dat het opgenomen gevoelen dat sy Roomsch gesint soude zijn, nergens in heeft konnen bevestigt zijn, dan in de onseeckere dingen, die hier boven aengewesen zijn. En evenwel, onder dese onsekerheden, blijft tegenwoordig de twijfelingen die men van haer heeft, van haer gevoelen, aengaende de gesintheyt die sy heeft in saken, die de gewisse betreffen. Ga naar margenoot+Soo veel als belangt de Prince die navolger in 't Rijck is, daer van staet te vresen, dat hy wel een groote ketter mochte werden, door die teyckenen, de welcke hy door sijn eygen drift alreede geeft in materie van Godts-dienst. Benevens dat de Koning niet in gebreecke gebleven is, ofte en blijft, te plegen alle die sorgvuldigheden, de welcke het meeste sijn Soone mogen bevestigen in de ketterije. Want hy selve heeft hem menigmael gedient, en dient hem noch voor Leer-meester, niet min dan voor Vader; om dat hy oock wel soude willen, indien het mogelijck was, dat sijn Soon soude | |
[pagina 267]
| |
in sijn plaets treden, soo wel door verstant, als in de professie der wetenschappen, gelijck als hy in sijn plaetse sal komen, door de aengeboorte in 't erven van sijn Koningrijck. Van den Adel van Engelant aengaendeGa naar margenoot+ het volgen van de ketterije, is van de meest voornaemste Edellieden, behalven eenige weynige, die eensdeels door een bedecktelijck gevoelen, Rooms-gesinde zijn, alle de andere in 't gemeyn Protestanten zijn, en zijn gelijckmatig met de wille van den Koning. Van de middelbaren Adel insgelijcks, zijn de meeste Protestanten, vele Puriteynen, en weynige worden'er gevonden, die verklaerden Rooms-gesinde zijn. Maer van dese slach van Adel, behouden vele evenwel een Roomsch gesint herte, alhoewel sy in 't buytenste, haer voor ketteren bethoonen, om niet te verliesen de goederen van haer geslacht, en ontbloot te staen van de eeren van het Rijck. Voorts het gemeyne volckGa naar margenoot+ is oock onderscheyden, eensdeels in Protestanten, en eensdeels in Puriteynen; ende het grau van de Steden besonderlijck, is schier t'eenemael besmet van de ketterije, waeromme het meeste getal van de Rooms-gesinde onder het volck van geringe staet, bestaet soo wel die gene, de welcke op de dorpen woonen, als op het lant. En soo veel is | |
[pagina 268]
| |
genoech, hebbende met de meeste kortheyt, die my mogelijck geweest is, gesproocken van den staet van de ketterije in Engelant. Ga naar margenoot+Nu kome ick tot de Roomsch Catholijksche Godts-dienst. Ende eerstelijck, om meerder verlichtinge te hebben van de Rooms-gesinden van dat Rijck, is het nootsaeckelijck, datmen se gaet overwegen met Ga naar margenoot+onderscheydinge. In Engelant zijn andere dan openbare Roomsch-gesinden, toe-genaemt Recusanten, om dat sy weygerig zijn in de kettersche Kercken te gaen, voldoende de gelt-boeten, die aen die gene opgeleyt zijn, de welcke de ketterije niet en volgen. Ga naar margenoot+Daer zijn andere in dat Rijck, die bedeckt Roomsch Catholijcksch leven, sonder eenige boete te betalen; verlatende haer daer in op de gunste van groote Heeren, en op haer eygen sorgvuldigheyt. En Ga naar margenoot+andere eyndelijck, zijn Rooms-gesinden van openbare genegentheyt; maer om de goederen en Eer-ampten niet te verliesen, gedragen sy haer uyterlijck voor ketteren. Groot is voort in Engelant het getal van die gene, de welcke onverschillende zijn, en sonder eenig besonder gevoelen van Godsdienste, maer die voor geloof alle geloof hebben, en die alleenlijck volgen een ruym zedelijck geloof; en van die soude een groot | |
[pagina 269]
| |
gedeelte sonder twijfel, verkiesien veel liever belijdenisse te doen van de Roomsch Catholijcksche Gods-dienst, als van eenigderhande kettersche oefseninge. In voege,Ga naar margenoot+ dat het getal gemaeckt zijnde van de verklaerde ketters, en die de ketterije in Engelant aenhangen met waer gevoelen en vierigheyt, gerekent werdt (naer dat men een breede gissinge kan maecken) dat sy niet en sullen overhalen het vijfde gedeelte van de inwoonders van dat Rijck. Maer in tegendeelGa naar margenoot+ over rekent zijnde, het getal van de Roomsch Catholijcksche van de eerste twee soorten, sullen sy nauwelijcx konnen uyt maken het dertigste deel van 't Rijck; zijnde weynich die gene, de welcke onbedeckt Roomsch Catholijcksch leven onder de strengheydt van de straffen: en konnende niet vele wesen, die onder de bescherminge der voornaemste Heeren, of door haer eygen sorgvuldigheydt, mogen bedeckt Roomsch Catholijcksch leven. Soo dat haer grootste getal soude komenGa naar margenoot+ tot die gene, aen de welcke onder een breeden oneyndelijcke beduydinge, men soude willen geven de naem van Rooms-Catholijcken, nemende het gevoelen voor de daet: en tot die gene, de weleke geen besondere belijdenisse van 't geloof en doen, maer indien sy 'er eenige hadden te volgen, souden | |
[pagina 270]
| |
als dan veel liever haer geeven tot de Roomsch Catholijckschen Godts-dienst. De eerste van dese twee soorten, werden gemeynlijck in Engelant genaemt Scismaticken, en de andere Borgerlijcke. Ga naar margenoot+Maer op allerley wijse, moet oock groot gereeckent werden, de mennigte van de Rooms-gesinde van de twee eerste soorte; en dat kan men afmeten door die vande wereltlijcke Priesteren, en van de Regulieren, de welcke met soo veel-tallige besendingen, de Geestelijcke saken by haer oeffenen. Ga naar margenoot+Men moet oock niet verstaen, dat aen elck Roomsch Catholijckx huys-gesin, toegeleyt is den dienst van eenen Priester; om dat nauwelijckx die reeckening kan gemaeckt werden, voor yder dertigste huyse; zijnde noodtsaeckelijck, dat eensdeels om het onweeder van de geduyrige vervolgingen te schouwen, de Priesters schiet al vluchtende gaen, van d'een plaetse in d'ander; en eensdeels om te versien tot den noodt van dat meeste getal van Rooms-gesinden, als sy vermogen, soo dragen sy haer Geestelijcke dienst over, dan in d'een, dan in d'ander Ga naar margenoot+huys-gesin Dese bewijs-reden getrocken van het getal der Priesteren, en van den dienst, de welcke van haer gepleegt werdt in de aen-gewesene gedaente, kan doen begrijpen hoe groot dat is het getal der | |
[pagina 271]
| |
Rooms-gesinden van dat Rijck. 't Is dan oock noodig dat haren yver groot zy, en hare stantvastigheyt om staende te blijven, gelijck sy doen, in het oude geloof, onder soo veel gevaren en strafsen. Dese vierigheyt, en dese Godtvruchtigheyt, wert besonderlijck in de vrouwen gespeurt, en veel meer in de alder-adelijckste. Sy nemen de grootste sorge aen van de Priesteren; ende sy gaen het meeste waecken tot de behulpmiddelen van hare gevaren, en sy handelen het meeste de Roomsch Catholijcksche boecken, dan de mannen selve niet en doen, en schier oock meer de verschillen, om met woorden te strijden tegens de ketters. Maer de vrouwen konnen alle dese dingen vieriglijcker doen, als de mannen, dewijle sy veel lichtelijcker de straffen vlieden, alhoewel dat al een tijt lang geleden, de Koning oock veel uyt-gestreckt heeft sijn strenigheyt tegens het vrou-volck. Het Geestelijck gebiedt van de Rooms-gesindeGa naar margenoot+ in Engelandt, bestaet, gelijck geseyt is, van dat getal van Wereltlijcke en Gewijde Priesters, die binnen het Rijck zijn. Dese onderhouden haer in verscheyde deelen, naer de meeste, ofte minste noodt van de Rooms-gesinden. De Wereltlijcke Geestelijckheydt is bestiert van een hooft, hetGa naar margenoot+ welcke boven alle is, met de benaminge | |
[pagina 272]
| |
van Aerts-Priester; en den Aerts-Priester heeft onder hem eenige mede-hulpers, de welcke in verscheyde orden, met gelijckmatige macht, over de gemeyne Priesteren, Ga naar margenoot+hem helpen gebieden. De Gewijden hebben voorts haer Oversten, van wiens beleyt dat hare besondere besendingen bestaen, voornamentlijck in die van de Benedicteynen, Ga naar margenoot+en van de Iesu-wijten. De macht van den Aerts-Priester over de Geestelijkheyt, de welcke hem onderworpen is, wert alles gebracht tot aen-porren, vermanen, en bestrafsen; gebruyckende eyndelijck vooor de leste kracht en straffinge, de onverbeterlijke, op te schorsen van haer Geestelijck recht, ofte haer daer van t'eenemael te versteecken. Meer gestrenger tuchte als dese, en kan niet toegelaten werden onder soo vele verhindernissen, die van alle kanten bejegent, soo een gesloocken en bedekte Rooms-Catholijksche oeffeninge, als 'er tegenwoordig in Engelant is. In dese Wereltlijcke Geestelijckheyt, werden gemeynlijck gevonden veel geleerde mannen, en veel van grooten yver, de welcke eensdeels met maken der boecken, en eensdeels met het bloet selfs in de Martelinge, treffelijk onderstutten het Rooms-Catholijcksche geloof in Engelant. De Priesters van de Geestelijckheyt komen voort | |
[pagina 273]
| |
uyt die Voorteel-plaetsen, de welcke totGa naar margenoot+ dien eynde, ingevoert zijn buyten 't Rijck, in verscheyde plaetsen van andere Provincien. Hier in Neerlandt zijn 'er twee: een in St. Omer, van veel-tallige en bloeyjende jonckheyt, de welcke van de Jesuwijtische Vaders bestiert werden, met groote sorg vuldigheyt: en een ander in Douay, van middelbaer getal, onder het gebiet van een President, de welcke pleeg verkoosen te werden uyt de meest geachtste Priesteren van de Geestelijkheyt. De voester-jongens van d'eerste, zijn alles van d'eerste ouderdom; en hebbende afgedaen den loop van de Vrije-kunsten in St. Omer, werden syGa naar margenoot+ voorders gesonden na de Engelsche Voorteel-plaetse binnen Romen, ofte na die drie toe, die gesticht zijn in Spaenjen, dat is: te Validolid, in Sivilie en in Madril, om hare leeringen aen te leggen; onder de sorge van de selve Jesuwijten in de Philosophie, en in de Godtheyt. Die van de tweede (alhoewel de Voorteel-plaetse van Douay eerst is gesticht geweest) zijn van meerder bejaertheyt, en in haer eygen Voorteel-plaetse van hooren sy na de leeringe van de Philosophie, en van de Godtheyt. Dese Voorteel-plaetsen zijn dan, gelijck als de Oorlogs-tenten, om soo te spreken, alwaer hare tucht komen te leeren, de Gee- | |
[pagina 274]
| |
stelijcke Krijgs-lieden, de welcke naderhant de Roomsch Catholijcksche saken in Engelant hebben voor te staen. Hier oeffenen haer, en hier werden sy toe gemaeckt, en van dese vestinge, gaen sy vorders ophouden een soo herdt en gevaerlijck stuck, als daer is te strijden tegens soo machtige vyanden, de welcke, om dat sy haer vesten op een goddeloose en onrechtveerdige sake, sy dies te meer de wreedtheydt en de kracht in 't werck stellen. Maer sy en plegen niet min de listen, en betrouwen haer niet min op dese loose wapenen, dan op die met de welcke sy onse saeck bevechten met Ga naar margenoot+opentlijcken Oorlog. Dit bedroch en lagen, zijn van haer op verscheyde maineren in 't werck gestelt; maer voornamentlijck, midts dat sy met veelderhande arglistigheden, hebben gesocht te stijven die verdeylingen, de welcke eenigen tijdt herwaerts aen, begonnen hebben t'ontstaen, tusschen de Wereltlijcke en Gewijde Priesteren, ende met oock nieuwe te verwecken, door Ga naar margenoot+den vont van de nieuwe be-eedinge geseyt van de getrouwigheyt. Aen de eerste, is alreede een behoorlijck genees-middel verschaft; maer de schadelijcke bevindingen, die den Eedt voort-gebracht heeft, en komen noch niet op te houden, en men kan niet hopen, datse oock seer haest sullen op- | |
[pagina 275]
| |
houden. In 't bedencken van dese soorte vanGa naar margenoot+ nieuwe voorwendinge tegens de Roomsch Catholijckschen Godts-dienst, stelden die gene, die 'er Uyt-vinders van waren, haer voor twee voornaemste oogmercken. De eene om te maecken, dat den Koning oorsaecke hadde, om tegens haer te gaen met strenger vervolgingen, oock als te vooren tegens de goederen, ende de persoonen van de Rooms-gesinden, zijnde geoordeelt dat vele van haer souden komen te weygeren dien Eedt, in de welcke diese souden doen, genootsaeckt was dat hy hatelijck, en met ketterlijcke woorden moeste verloochenen alle de macht der Pausen van Romen, over de tijdelijcke Princen, sonder eenige uytlegginge. De andere is om te doen ontstaen, een nieuwe oorsaecke van verschillen tusschen de Rooms-gesinde Geestelijckheyt, zijnde voor gewis gehouden, datter van die niet sullen ontbreken onder de Geestelijckheyt, de welcke, ofte uyt vreese van de strafsen, ofte uyt flauw-hertigheydt van de Godts-dienst, haer souden hebben laten verleyden, om den aengewesen voorigen eedt te doen, ende om andere oock daer toe te brengen. Sy en hebben haer oock niet bedrogen in 't eerste oogmerck, om datter veel Roomsch-gesinden van doen af, her- | |
[pagina 276]
| |
waerts zijn gekastijt met de hechtenissen, ende met de aen-tastinge van haer goederen, om dat sy het stantvastelijck weygerden, en vele alle dage om dees insicht, komen te vallen in de selve straffen. En aengaende de tweede opmerckinge, is het haer oock wel geluckt, dat sy sien eenige onder de Priesters, en de Gewijde, diese toe-gestaen hebben, en die naderhant altoos meer afgeweecken zijnde van de ware weg, hebben getracht te beweeren, dat het niet strijdig soude zijn tegens het Roomsch Catholijcksche Ga naar margenoot+geloof. Maer die zijn evenwel in kleyn getal, de welcke tot daer toe den Eedt hebben toegestaen; en van de minst yverige oock, en minder geacht dan de andere in geleertheyt en oprechtigheyt. Alle het overige van de Geestelijkheyt, heeft hem betoont met groote bestendigheyt, en betoont sich daer tegen te zijn; gelijckerwijs Ga naar margenoot+oock alle de Gewijde in 't gemeyn. En alreede vele van d'eene en d'andere soorte, niet alleenlijck met groote kracht van geleertheydt, maer met geen minder onbevreestheydt van gemoet, tusschen duysent straffen, en hebbende de doot selfs veracht, hebbense het openbaerlijck tegen-gesproken, en daer van besondere verdienste bekomen by de gantsche kerck, en seer groote eerbiedigheyt by de Rooms-gesinde in die gewesten. | |
[pagina 277]
| |
Onder dese nieuwe onstuymigheden,Ga naar margenoot+ beneffens de geduyrigheydt van de oude, waggelt in tegenwoordigheyt de Roomsch Catholijcksche saecke in Engelandt. Meer bloedt-gierig bethoonden haer de Koninginne: en derhalven waeren alsdoen veel gemeyner de kastijdinge der Priesteren, en van de Gewijde. Als nu ten tijde van dese Koning, bestaet men voornamentlijck van haer te materen, soo veel het doenlijck is; met langduyrige hechtenissen, en om haer meer levendiger te verslinden, dan men oyt te vooren de Wereltlijcke Rooms-gesinden gedaen heeft, met het benemen van haer goederen; doende haer beste in deser voege, dat die, en dese al langsaemelijck gaen, schier als met een trage en ongeneeselijcke swackheyt, met een jammerlijk eynde omkomende. Het en wordt niet onderlatenGa naar margenoot+ somwijlen oock, te komē tot de laeste straffen van de doot, om dat by de andere grouwelijckheden, de aldergrouwelijckste van 't sterven, oock niet en kome te ontbreecken. En dese grootste straffen zijn de wreedtste, die men pleegt tegens de Priesters en de Gewijde, werdende haer het leven wech genomen, mach men seggen, van lidt tot lidt, voor en aleer dat de doodt voleynt af te loopen het overige van het gantsche lichaem. En niet tegenstaende, tusschen de | |
[pagina 278]
| |
Ga naar margenoot+aen-tastingen, tusschen de hechtenissen, tusschen het dooden, en soo veel andere ellendigheden, van soo herde en langduyrige vervolgingen, onderhout sich nochtans veel eer met toe-neminge, dan met af-neminge het Roomsch Catholijcksche Geloove in Engelandt. En gelijck het vuyr, alsdan het krachtigste is, als het bedeckt is, alsoo heeft hem ontsteecken, en dies te meer sijn selve krachtig gemaeckt, de levendige yver van de Rooms-gesinde in dat Rijck, als de verhindernissen te grooter zijn geweest, die sy gevonden heeft, van haer niet te konnen gemeyn maecken, en verspreyden openbaerlijck van buyten. |
|