Verhael-boecken van den cardinael Bentivoglio
(1648)–Roeland de Carpentier– Auteursrechtvrij
[pagina 225]
| |
Verhael van Nederlant.
| |
[pagina 226]
| |
poorten, groote menigte, en verscheydentheyt van gemeyne saecken, noch daer en kan geen merckelijcke veranderinge geschieden onder de nabuyren, ofte sy doet haer hier gevoelen, nochte geene gewichtige alhier ontstaen, daer de nabuyren niet van deelachtig en wierden. In die ses jaren tijtds, die nu haest om-komen, dat ick in Nederlandt ben geweest, Ga naar margenoot+zijn'er voor-gekomen seer gewichtige handelingen in dese quartieren. De handelingen van 't Bestant, duyrden meer dan twee geheele jaren, de welcke begon aen gevangen te werden te mijner aenkomste. En dese handelinge geliet haer een soo geruymen tijdt besweecken, om de swarigheden, die haer voor deden in het spoedigen, en het ontbinden van de qualen, de welcke een soo langen Oorlog versaemt hadde. Ga naar margenoot+Schier korts na het Bestant, ontstonden twee groote beroerten. D'eene om de saken van Cleef en Gulick, soo haest als ontbroken was de plaets-vullinge van dat huys; en de andere, om de vlucht uyt Vranckrijck, Ga naar margenoot+van de Prins van Condé, zijnde in bescheminge aengenomen vande Koning van Spaenjen, en van de Aerts-Hertogen in dese Provincien. En soo lang dat Hendrick de Vierde, Koning van Vranckrijck in 't leven bleef, bleef | |
[pagina 227]
| |
men in geduyrige vreese, dat door d'een ofte d'ander beweginge, en eyndelijck door dese beyde gesamentllijck, in dese gewesten, een seer scherpen Oorlog soude ontstaen hebben. Oock de ketteren en lieten naderhant niet varen het stout bestaen in de saecken van Cleef en Gulick. Sy namen met geweltGa naar margenoot+ de Stadt van Gulick in, en dreygden Ceulen. Waeromme het noodtsaeckelijck was, dat men tegens haer dreygementen stelden, de wapenen van Nederlant, en aldus bleef die Stadt verseeckert. Maer nietGa naar margenoot+ te min, en onthielden haer de ketteren niet, van noch nieuwigheden te verwecken in die streecken, met veranderinge van het gebiedt, dat sy in Aecken versetten, en met de versterckinge van Mullem, die sy tot groot nadeel van die van Ceulen deden. Van de zijde van Engelant volgden, in de eerste dagen dat ick hier quam, de vluchte uyt Yrlant van de Graef van Tirou, de welcke onthaelt wierdt in Nederlandt, met groote onwaerdigheyt van de Koning van Engelant. En daer neffens waren doen ter tijdt versch de bedenckinge by den Koning selfs vertoont, dat in de t'samen-sweeringe van hetGa naar margenoot+ Boskruyt, deel gehadt hadden eenige Engelsche Roomsch Catholijcksche, die haer hier in Nederlant verseeckert houden. En in den Oorlog, die de selven Coning aenge- | |
[pagina 228]
| |
Ga naar margenoot+vangen heeft met de wapenen van de Boecken, die onder sijnen naem uytgegaen zijn, tegens het ontsach vande Roomsche kerck, wierden hier de eerste slagen gevoelt, en van hier was 't oock noodig, datmen de eerste beschermingen aenwenden. Ga naar margenoot+Maer van de zijde van Duytslant, zijn de voorvallen seer treurig geweest die'er geschiet zijn, van dat ick in Nederlant aengekomen ben: de welcke alles opsien gehadt hebben met den Aerts-Hertoge, om sijn na bloedt-verwantschap, en andere insichten meer met die twee Broeders, waer van de een tegens d'anderen de wapenen aenvaerden, en voorbeelden tonneelen en schouwspelen, vervult van seer groote afgrijselijckheyt. In de eerste beweginge, sach men de Ga naar margenoot+Keyser Rodolf schier van Prage verjaegt, en in de tweede, schier gevangen binnen 't Casteel. In die berooft van een goet gedeelte, ende in dese, schier t'eenemael van alle sijn Staten, zijnde hem alleenlijck overig gebleven, de naeckte schaduwe van de Keyserlijcke kroon, om dat ten minste sijn doot hem oock mochte berooven van eenige van sijn voorgaende grootheden. Ga naar margenoot+Voorts was de vervremdinge seer grof, die de Keur-vorsten bethoonden, tegen de persoon van de Coning Mathias, om dese voorvallen. En daer by quamen geen kleyne | |
[pagina 229]
| |
twijfelingen, of in sulcke gelegentheyt, de ketteren niet en souden uyt zijn, om met de wapenen te ontrusten de nieuwe verkiesinge van den Keyser, en of besonderlijck, met haer voor-slagen niet en soude aenspannen, die van de Vereenigde Provincien van Nederlandt. Waeromme het van noode was, te arbeyden met alle vlijdt en neerstigheyt, om de Keurvorsten daer toe te brengen, dat sy den selven Koning Mathias wilden gunstig wesen, op dat de algemeyne gerustigheyt, haer niet en quame te veranderen. Waer in men seggen kan, dat meerGa naar margenoot+ dan alle andere Princen, sich hier in bemoeyt heeft den Aerts-Hertog Albert. Hy versach eerst in 't gemeyn, de gemeyne ruste, met levendige diensten, en voorts ontrent de nieuwe verkiesinge, waeren sijne sorgvuldigheden tweevoudig. De eene tot gunste van sijn Broeder, en d'andere, om sijn eygen te beschermen. En dese tweede, waeren misschien meer noodtsaeckelijck, als de eerste, om de openbare gesintheydt, die de Keur-vorsten tegens hem betoonden; alreede genegen, om het gebiet in het huys van Oosten-rijck, staende te houden, maer noch niet om de Koning MathiasGa naar margenoot+ in de plaetse te doen komen. In voege, dat dese daet altoos weerdig sal zijn, eeuwiglijck levendig te blijven, in de geheugenisse | |
[pagina 230]
| |
der Na-saten, dat den Aerts-Hertoge alle die neerstigheden aengewent heeft, om het Keyser-Rijck niet te bekomen, die men soude konnen hebben gebruycken, om tot het selve te geraecken. Met sulcken matigheyt en voorsichtigheyt, daer hy sijn tochten mede wiste te richten, en het gene te bekennen, datter dienstig was tot het gemeyne best van Duytslant, en besonderlijck met eenen van sijn huys. Naderhandt was de gemeyne blijtschap dies te grooter, om de verkiesinge Ga naar margenoot+van de Koning Mathias tot het Rijk, hoe dat te grooter de twijfelingen waren geweest van te vooren, dat de uytkomste soude onstuymig en gevaerlijck geweest zijn. Ende alsoo blijven nu ter tijt in hare tegenwoordige gelegentheyt, de gemeyne saken in dees Noordtsche gewesten van Europa. In mijnen tijdt hebben dan sich toegedragen hier, en hier omtrent de beroerten, die hier vooren aengewesen zijn, van de welcke gesamentlijck, met ontallijcke andere handelingen van over-groote gewichte, Nederlant in sich selve deelachtig heeft geweest, en heeft sijn nabuyren daer oock van doen het gevoelen hebben. Maer boven alle saecken, hebbe ick mijn groot geluck geacht te wesen, dat ick gekomen ben, om dit Ampt waer te nemen, ten tijde, datter alreede een stil-stant van wape- | |
[pagina 231]
| |
nen was toegestaen, voor eenige maenden, en die naddrhandt sich bevestigden voor de tijdt van 12 jaren, met het Bestant. IckGa naar margenoot+ sach voor my by dese gelegentheydt, een open veldt om te konnen bekomen een volkomen kennisse van de Kerckelijcke saken, binnen s'lants, 't welck gestelt is onder het Gesantschap van Neerlant, ende om te konnen verstrecken, eenich genees-middel aen de deelen, om soo te seggen, van dit lichaem, het welcke de veroude qualijck-varentheyt van soo een langduyrigen Oorlog, hadde gelaten veel onmachtiger en swacker. Daer en was nauwelijcx geheugenisse overig, van de besoeckingen van eenig Roomsch Apostolijckx Gesant, door de verhindernisse, die de krijgsche beroerten hadde veroorsaeckt aen de kerckelijke plichten. De schaden waren insgelijcks seer grofgeweest, de welke de ketterije hadde gebaert inde voorgaende verwoestinge van dese Provincien, vernielde kercken in groot getal, af-gesmeten vermaerde Cloosters, vervalsten Godtsdienst in veel plaetsen onder de menschen, onordentlijck in verscheyde manieren, de tucht van 't Roomsch Catholijcksche Priesterschap, en hebbende nagelaten duysentGa naar margenoot+. andere droevige voetstappen, en beweenelijcke geheugenissen van sijne rasernijen. Ick sal dan van d'een zijde volkomentlijck | |
[pagina 232]
| |
konnen voor dragen aen Rome, de staet van de Kerckelijcke saecken, en van d'ander zijde, toe passen de genees-middelen hier op de plaetsen selfs, die van mijn swackheydt sullen mogen voor komen, met persooneelijck te besoecken in verscheyde reysen alle die Provincien, die onder de gehoorsaemheyt van de Aerts-Hertogen noch staen. Ga naar margenoot+Ende om dat het Bestant geopent hadde den vrijen handel in de Vereenigde Provincien, de welcke onder dit Gesantschap insgelijcks behooren, soo hadde ick noch goede gelegentheyt, om volkomentlijck te verstaen, welck dat den staet van de Catholijksche Godtsdienst in de selve was. Van alles gaf ick eerst de berichtinge te Rome, die 'er van noode was: Den arbeydt oock en viel niet vruchteloos uyt, door tusschen-komen van Godes gunste, die ick daer toe aenleyde, om dat die overblijfselen van de Godtsdienst sich souden onderhouden, die daer evenwel noch overig zijn in de voorseyde Provincien. Met dese goede uyt-komste oock van het Bestant, nam by mijn insgelijcks de gelegentheyt toe, van te ontdecken Ga naar margenoot+de staet van den Godts-dienst binnen de landen van de Koning van Engelant, en om aldaer in vele dingen te voorsien, tot weldaet van die Catholijcken, om dat haer saken oock noch groote opsicht hebben met | |
[pagina 233]
| |
het Gesantschap van Nederlandt. En dit zijn geweest de Kerckelijcke materien, ontrent de welcke, ick tot noch toe geoeffent hebbe mijnen arbeyt. Hervattende dan de aen-gewesen ordre in 't begin, sal ick van yder Hooft-stuck der selver handelen op de manier, die van my voorgestelt is geweest; dat is, eerst van de staet van de Godts-dienst van binnen dese Provincien van de Aerts-Hertogen, en naderhant van sijnen staet in Hollant ende in de andere Vereenigde Provincien: en eyndelijck, sal ick bethoonen in wat stant sy haer bevint in de Koningrijcken van Engelant, Schotlant en Yrlant. |
|