Verhael-boecken van den cardinael Bentivoglio
(1648)–Roeland de Carpentier– Auteursrechtvrij
Hoe haer de Aerts-Hertogen verstaen met hare Nabuyren.
| |
[pagina 209]
| |
af-gescheyden leyt geheellijck van de andere Provincien, het Graefschap van Borgoignen. Tusschen de Aerts-Hertogen, en sijneGa naar margenoot+ Nabuyren, kan men seggen, dat in 't gemeyn de nabuyrschap aen malkanderen bedenckelijck is; niet om eenige redenen die daer soude mogen zijn, tegens de persoonen van de Aerts-Hertogen, maer om die, de welcke insicht hebben op de Koning van Spaenjen, als haren naesten Erfgenaem. De Nederlanden, in voorige tijden, wanneer sy wierden beseten van 't Huys van Borgoignen, plegen in tegen-wicht te houden, de macht van de nabuyrige Princen, dan op d'een, dan op d'ander manier, na de gelegentheyt. En meesten tijt vervoegden haer de Hertogen van Borgoignen, met de Koningen van Engelant, om tegenwichte te houdé aende grootheyt van de Koningen van Vranckrijck, de welke altoos in tegendeel, de Koningen van Schotlant hadden tot hare Mede-standers. Maer het huys van Oosten-rijck zijnde naderhant toegenomen tot soodanige grootheyt, gingen de saecken van Europa haer gedaente veranderen; ende de voordeelen der Princen verandert zijnde, quamen haer noch te veranderen de vriendtschappen. Zijnde dan de macht van Europa gewogen, en als inGa naar margenoot+ een schale gestelt, soo gaf het groot bedenc- | |
[pagina 210]
| |
ken aen de Franschen, af gesneden te wesen in 't midden van de Staten Van de Kroon van Spaenjen, door middel van de Perineese bergen, en van Nederlant, door de vlooten van de Middelandtsche-Zee, en van die van de Noord-zee. Het gaf vreese aen de Engelsche, dat sy beset bleven, en schier omringt tusschen de armen van 't Spaensch Rijck, door middel van de selve Vlooten, in de Noord-zee, die in Spaenjen en in Nederlandt onderhouden konde werden. En in 't gemeyn sagen de Princen van Duytslandt, wien dat meer gelegen was aen de saecken van Nederlandt, met quade oogen aen, maer voornamentlijck de kettersche, dat sy aen haer zijde hadden een soo grooten macht. Derhalven spanden alle de nabuyren aen, om het daer toe te brengen, dat Neerlandt sich soude ontrecken vande kroon van Spaenjen: en tot de macht van hare wapenen, vervoegden sich noch die van de ketterije, de welcke soo wel niet en wiste, te verseeckeren haer nieuwe gesintheden in die Noortsche Landen, hebbende de tegenstant van een soo grooten macht, gelijck als die was van de xvii. Catholijksche Provincien van de Nederlanden, alle te samen gehecht onder de gehoorsaemheyt van den Koning van Spaenjen. Den Oorlog van Nederlandt, ontstack | |
[pagina 211]
| |
haer dan in 't begin, door dat uytheemscheGa naar margenoot+ voetsel in 't besonder, en met die selve middelen, gingse naderhant al voort, tot dat het vuyr daer van eerder bedeckt is, dan uytgeblust, met het twaelf-jarige Bestant. En indien het aen de nabuyren niet en is geluckt, dat de Nederlanden t'eenemael van de Kroon van Spaenjen ontleedet zijn, soo hebben sy evenwel sien volgen de af-sonderinge van veel Provincien, en die Kroon in groot gedeelte berooft blijven van sijn voorige wijdt en sijdt gebiedt op de Noord-zee. Ende hoe veel hebben sy gewonnen, dat sy eyndelijck naderhant gesien hebben, dese nieuwe Republijke van de Vereenigde Provincien, sich tegens haer opwerpen, zijnde gebracht tot een soo vast en krachtich lichaem? Republijcke by een gebracht vanGa naar margenoot+ op-roerige volckeren; de welcke voor de ziele van haer tegenwoordig gebiet, de Vryheyt houden, en de welcke altoos meer met de gewoonte van die te genieten, ontsteecken sullen zijn in de begeerte van die te onderhouden. Moetende dan den Catholijckschen Koning komen in de plaetse van de Aerts-Hertogen, blijven jegenwoordig in groot gedeelte, levendig de onderlinge euvelheden van de boven aengewesen nabuyrschappen; en sullen wijders noch grooter werden; | |
[pagina 212]
| |
wanneer de Koning sal komen te besitten die Provincien. Nu tegenwoordig na het Bestant, isser beter gemeynschap met alle de nabuyren, als 'er was ten tijde van den voorgaenden Oorlog, geduyrende de welcke, en wierdt 'er noyt in gebreecke gebleven van Vranckrijck en van Engelant, om aen de Vereenigde Provincien te verstrecken die behulp-middelen, de welcke haer noodig waren. Ga naar margenoot+Tusschen Spaenjen en Vranckrijck besonderlijck, kan men oordeelen, dat voortaen beter gemeynschap sal ontstaen, by gelegentheydt van de onderlinge huwelijcken, die'er gemaeckt zijn tusschen d'een en d'ander Kroone. Alhoewel men van d'ander zijde mach twijfelen, dat dese gemeynschap altoos meer gematigt sal zijn, van de aenmerckinge op de voordeelen, als van die van 't bloedt. En sonder twijfel, en heeft men niet te gelooven, dat de Françoysen, om dese nieuwe banden van maegschap met de Kroon van Spaenjen, haer af sonderen sullen van die, door de welcke sy verknocht zijn tot besondere vrientschap en verbintenisse met de Vereenigde Provincien. De versche voorbeelden van de overleden Koningen van Vrankrijck, met den afgestorven Koning van Spaenjen, hebben genoegsaem konnen thoonen, met de voorgaende maeg- | |
[pagina 213]
| |
schappen, 't gene daer te verwachten staet van andere diergelijcke toe-komende. In voegen, dat alle het gene, 't welck in de tegenwoordige gelegentheden, den Koning van Spaenjen, en de Aerts-Hertogen, van de Franschen hebben te verwachten, sal zijn, dat sy haer laten bewegen, om tusschen te setten, hare vriendelijcke gedienstigheden, wanneer het de gelegentheydt sal vereysschen, ofte om het tegenwoordige Bestant te verlengen, ofte om eyndelijck het selve Bestant te veranderen in een vaste en verseeckerde Vrede. Tot hier toe, soude men konnen gelooven, dat de verbintenissen van de twee Kroonen, mochte vruchtbaer wesen voor de saecken van Nederlant, daer in tegendeel, men wel voor vast mach houden, dat de Françoysen haer opentlijck uyt, sullen verklaren tegen de Spaenjaerts, als sy in andere gelegentheyt van tijden, op een nieuw wederom soude willen trachten, de Vereenigde Provincien met de wapenen onder te brengen. Maer met de Koning van Engelandt, is de nabuyrschap veel bedenckelijcker, en salGa naar margenoot+ voortaen altoos noch bedenckelijcker zijn. Want de oproerigheyt van Nederlant, nam sijn voornaemste kracht aen met de wapenen van Engelant, ten tijde van de Koninginne Elisabet, ende in het selve gevoelen van | |
[pagina 214]
| |
de Koninginne, is naderhant in de plaets gekomen, de tegenwoordige Koning Iacobus, d'eerste van die name in dat Rijck. Selfs dies te hertneckelijker, en met dies te grooter haet tegens de Roomsche Kerck, alsoo hy hem het Opper-hooft maeckt van de valsche Engelsche Kerck, niet alleenlijck met de naem, maer daer beneffens oock met de leere. De Koning van Engelandt heeft dan veroorsaeckt, en sal noch steedts veroorsaken, alle schaden, die 't hem mogelijck sullen zijn, aen de saken van Nederlant, om se met eenen te doen gevoelen aen de Roomschen Godts-dienst, naer het oogmerck, het welck de overleden Koninginne insgelijcks Ga naar margenoot+hadde. Daer-en-boven heeft hy noch groot mistrouwen op de Spaense wapenen in Nederlant, soo door 't voorbeelt van 't voornemen, dat van die zijde den overleden Koning van Spaenjen hadde, tegen de voor-verhaelde Koninginne, als, om dat Nederlant het veylste vertreck is, die de Roomsgesinden hebben, die vertrecken ofte voorvluchtig zijn uyt sijn Rijcken. In voegen, dat neffens het mistrouwen dat de Franschen altoos genomen en gegeven hebben, met de nabuyrschap van Nederlant, daer by komen in de Engelsche, die van de ketterije, de welcke by gevolg, de tegenpartijdigheyt in alle saecken grooter maecken, tusschen | |
[pagina 215]
| |
dese Landen, en tusschen die, de welcke de Koning van Engelant besit. De Aerts-Hertogen houden voornamentlijck,Ga naar margenoot+ volkomentlijck verdacht de nabuyrschap van de Vereenigde Provincien. En alhoewel dat met het Bestant, de wapenen ter neder geleyt zijn, evenwel blijft veel levendiger overig, als oyt te vooren, den Oorlog van de euvelheden ter eener, en ter andere zijde, de welcke sich naderhant sal komen te veranderen in die van de wapenen (naer datmen gelooven mach) soo haest als het Bestant ten eynde sal gekomen zijn. De Vereenigde Provincien voeden besonderlijck haer volck, soo veel het haer mogelijck is, in de vrese van de macht des Konings van Spaenjen, zijnde van haer meer overwogen in de personen van de Aerts-Hertogen, dan in alle andere Princen nabuyrig aen Nederlant. En daer op zijn sy nu niet min uyt als te vooren, op dat haer volck dies te williger souden aen-spannen, om 't volck van Oorlog aen te houden, het welcke sy na het Bestant, evenwel onderhouden in grof getal, met beswaerlijcke Imposten op de goederen, en op de lieden van haerlant. Sy leven dan in eeuwigduyrige achterdocht met de Aerts-Hertogen, en met de kroone van Spaenjen. Maer sy en gevense insgelijcx niet min van harent wegen, door soo veel rede- | |
[pagina 216]
| |
nen als bekent zijn. En men hoeft niet te twijfelen, dat sy door de tegenwoordige vryheyt van koopmanschap, niet bedecktelijck haer beste souden doen, by alle wegen, om de getrouwigheydt om te setten, en om de Godts-dienst van dese gehoorsame Provincien te besmetten. En dat met voorslag, dat die soorte van het bedeckt quaet, tegenwoordig voortkruypende, soo veel het in haer macht sal zijn, voorts sal uytbersten en verspreyden in andere en grooter qualen, tegens de Aerts-Hertogen, en Spaenjen, en dat in die beroerten, de welcke op een nieu in Nederlant konnen gevreest worden voor het toekomende. Ga naar margenoot+Tusschen de nabuyrige kettersche Staten van Duytslant, en die van de Aerts-Hertogen, is de nabuyrschap bedachtsaem; en sal tegenwoordig noch meerder wesen, om dat de Hertogdommen van Cleef en Gulick vervallen zijn aen de persoonen van kettersche Princen. Van die zijde, is oock altoos de oproerigheyt van de Nederlanden gevoedt geweest, ende met de voorbeelden van de voorgaende saecken, souden de selve ketteren haer aen stellen in de toekomende. En men kan wel gelooven, dat in tegendeel de Spaensche wapenen van dees zijde, alles sullen trachten, dat haer mogelijck sal zijn te doen tot haer nadeel. | |
[pagina 217]
| |
Met de Aerts-Bisdommen van Colen enGa naar margenoot+ Trier, en met het Bisdom van Luyck, heeft de gelijckmatigheydt van de Catholijcksche Godts-dienst, beter gemeynschap gemaeckt met de Staten van Neerlandt. Alhoewel middelertijt dese wapenen, tusschen de onverhoedelijcke noodtsaeckelijckheden van den Oorlog, haer niet en hebben konnen onthouden van eenige overlast, tegen de voor-gemelde Landen. De minst beschadigste van alle, is geweestGa naar margenoot+ Loreyne, en by gevolg, is altoos geweest, en blijft, de nabuyrschap van die zijde, in haer besten doen. En voorwaer, men heeft altoos betoont in Spaengien, groot werck te maecken van de maegschap die de Hertogen van Loreynen met de Koningen hebben, en van de gelegentheydt, om den doortocht van die staet, die het Koninglijck volck geniet, dat van Italien in Neerlandt gaet. |
|