Lelu! Lelu! Het lied der vervreemding
(1984)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd[p. 588] | |
Orale verzen 14De stadskreool kende al vroeg naast zijn ‘afgodische barbaarsheden’ zoiets als het ‘verheven vers’. Dát was pas goeie kultuur, met blanke invloed natuurlijk! De gedichten (hier is het woord gebruikt in de betekenis zoals men in Nederland een gedicht kent) werden ook heel toepasselijk verwerkt tot walsjes etc., die men niet eens meer als ‘Fremdkörper’ herkent. Ze zijn dan ook oraal in deze zin dat ze historisch volksbezit vormen. (Zie daarover o.m. Creole Drum.) Onderstaand vers zou zó gebruikt kunnen worden aan het begin tot zelfs het midden van deze eeuw op één of andere (post)koloniale sociëteit. | |
singi
Kon si da prodo: wenke, a de weri!
Moimoi boketi, a vasi a de.
Ma efi da baiman, a de mankeri:
moi, wenkemoi, a no seri jete!
Dan efi ju trob' en, waki en maniri:
a de wan rowsu sondro sumeri!
Fu: JEJE DISI, 1980
lied
Oh, wat een juffer, zo prachtig van kleed!
Waarlijk een bloem uit het mooiste boeket!
Wat heeft een maagdje aan zulk een toilet,
als niet een minnaar onder de meneren,
| |
[p. 589] | |
kopend haar wegsteelt met liefde & pret?
Doch wie haar niet zint, mag haar proberen:
roos wordt ze, doornige bloem die geur mist!
Roos lijkt ze? Brandnetelstruik die ze is!
Uit: KARAKTER'S KRACHTEN, 1980
Kommentaar: behalve dat nogeens speciaal op de inmiddels verbeterde vertalingen moet worden gewezen, nog iets: deze liederen zijn allemaal door mij zelf gemaakt (met uitzondering van de voorbeeldteksten uit het begin), maar dan met het kultuurbezit ín mij, dus volkomen analoog aan de bestaande kultuur. Zo werkt de traditie trouwens. Alleen is het zo dat wat ooit beweeglijk was nu steeds meer gefikseerd blijkt. De teksten variëren niemeer, de mensen worden tekstvast. Kortom, het levende kultuurbezit stolt, wordt hard en sterft en werkt enkel en alleen in restanten door als ‘erkend stukje kultuurbezit’. (Zie Appendix II, noot 6.) |
|