Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Verscheidene benaamingen van de Propontis; Gelegentheid van dezelve; Menigte van steden rondomheenNa aldus in ’t kort een beschryving der omleggenden oorden van Constantinopolen mitsgaders van het canaal der Swarte Zee gegeven te hebben, zullen wy den lezer ook door de Propontis of de Witte Zee heen voeren en hem die vermaarde zetelplaats der Ottomannische vorsten van d’andere zyde laten beschouwen. Als men van Gallipoli, de laatste stad van den Hellespont, van dewelke wy hierna gelegentheid zullen hebben om te spreeken, achter den rug heeft, komt men in de Propontis die ook noch de Witte Zee of Mare di Marmora geheeten word. Zynde d’eerste benaming daaraan gegeven tot tegenstelling van de Pontus Euxinus, waaraan de menigvuldige schipbreuken en de byna gestadige duisterheden den naam van de Swarte Zee hebben toegeëigend, en de tweede ter oorzaak der Eilanden van Marmora, welke omtrent acht of negen mylen Ga naar voetnoot+ ver in deze zee leggen. De gantsche omkring van de Propontis, begrypende omtrent honderd-en-twintig gemeene Duitsche mylen, is beslooten binnen de agt-en-dartig en een-en-veertigste graad noorderbreedte, en de vyf-en-vyftig en acht-en-vyftigste lengte min of meer.[BA/41] Weshalven men wel kan oordeelen dat ze in een zeer gemaatigd klimaat gelegen is, ‘tgeen nog de nypende koude van het noorden noch de versmoorende hitte van het zuiden gevoelt. Men ziet ook weinig oorden in de wereld alwaar in een zo klein begrip zo veele groote steden gesticht zyn geweest als rondom deze wydluftige Ga naar voetnoot+ waterkom. ’t Berucht Ga naar voetnoot+ Kisica, ’t vermaard Nicea, ’t vermaakelyk Apaméa, ’t bekoorlyk Nicomedien, ’t ongelukkig Calcedonien en zo veele andere steden van naam, welke Asia op den oever van deze Propontis vertoonde, zyn genoegzaame getuigen dat dit groot gedeelte der wereld niets van haare kant achterweege had gelaten om haare stranden te helpen vercieren.[BA/42] Alle deze steden leggen ter rechterhand der schepen welke van Gallipoli na Constantinopolen zeilen, en Europa, ‘tgeen ze ter slinkerhand hebben, vertoont ook noch op haaren anderen oever de steden Rodosto, Nieuw- en Oud-Perynthus of Heraclea, Selivréa, Bevados, Grandponto enz.[BA/43] ‘k Zal hier een woord of twee van yder in ’t byzonder zeggen in dezelve order als ik ze hierboven heb genoemd en volgens hunne gelegentheid ten opzichte dergeenen die na Constantinopolen gaan. | |
KisicaDe stad Kisica, een der eerste welke men ter rechterhand op d’oevers van Asia ontmoet, is in d’oudheid beroemd geweest wegens haare stichting door d’Argonauten, geschied by de vyfhonderd jaaren voor die van Romen, door haare gelegenheid op een zeer schoon eiland van de Propontis, ‘tgeen met twee groote bruggen aan het vasteland gehecht wierd; door haar prachtige toorns en heerlyke gebouwen, byna altemaal van marmer; en door de groote arcenaalen of magazynen, ten allen tyden zorgvuldig onderhouden, en overvloedig voorzien van alles ‘tgeen tot de behoudenis haarer inwoonders noodzaakelyk mocht weezen. Zynde het eerste vervuld met allerhande beleedigende Ga naar voetnoot+ en verweerende wapenen; het tweede | |
[pagina 61]
| |
met alle noodzaakelyk gereedschap, zo voor degeenen die in de stad woonden, als die ten plattenlande van deze republycq verspreid waren; en het darde met de gemeene voorraad van koorn en andere, zo tot de vrede, als den oorlog vereyschte noodzaakelykheden. De vryheid daar deze stad voor gestreden heeft, maakte haar niet minder aanzienlyk. Wel is waar, dat zy dezelve verloor door d’uitsteekende zucht om ze te behouden, vermits, de baldaadigheid van eenige Roomsche burgers niet konnende verdraagen, zy er zommigen van in de gevangenis deed sluiten en anderen geesselen, ‘tgeen haar de gramschap van Augustus op den hals haalde, die haar deze zo waarde vryheid welke zy geduurende den mithridatischen oorlog had verkreegen, ontnam. Maar de vorst, bewoogen door de beden der Kisikers – ziende dat zy om hem te meerder tot hen genegen te maaken, den tempel dien zy voormaals aangevangen hadden ter zyner eere op te rechten, en waaraf zy (zo lang als hunne beroerten duurden) den opbouw hadden gestaakt, voltooid hadden – stelde hen weder in hunnen eersten staat. ’t Was in deze zelve stad dat de keizer Severus de wederspannige Pescennius Niger, die zich in Egypten tegen hem had opgeworpen, deed sterven. Van alle de voordeelen welke zy eertyds bezat, is haar nu niets meer overig als die van haare bekoorlyke gelegenheid. Zy is tegenwoordig aan het vasteland gehecht door het middel van een zekere engte die zich aldaar geformeerd heeft van de stukken en brokken der gemelde twee groote bruggen, over de zee geslagen, om te gemakkelyker en zonder gevaar op het vasteland (daar ze maar twee boogschooten vanaf gelegen was) te konnen komen. Deze engte is omtrent een halve myl wyd en heeft aan wederzyde, te weeten ten oosten en ten westen, een zeer schoone haven, tegenwoordig t’eenemaal verlaaten, gelyk ook de stad, daar men niets meer ziet waaruit men haaren voorigen staat kan erkennen, als afgrysselyke puinhoopen van prachtige gebouwen, op malkander gestort. Onder deze beweenelyke ruïnen van haare oude grootheid ziet men op een aangenamen heuvel een zeer schoon amphitheater of schouburg van een ovaale gedaante, bekwaam om meer als twaalfduisend menschen te bevatten. Uit dit schouburg (gelyk ook van het overige des heuvels waarop men noch alles vind ‘tgeen van Kisika overgebleeven is) ziet men de twee golven die de twee havens van deze stad formeerden. Maar niemand zet hier meer voeten, als eenige reizigers, nieuwsgierig om noch de dierbaare overblyfselen der oudheid te zien. De nachtuilen alleen houden er hunne wooning, en deze zelve plaats, daar de verwarring van het groot getal en de samenvloeying van de verscheidene bezigheden der inwoonders een geraas verwekten, dat men er het bruischen van de woedende zee niet door kon hooren, wedergalmd nu geduurende de stilte niet als van het naar geschreeuw eeniger onluksvogels Ga naar voetnoot+ en eenzaame dieren die in de puinhoopen van deze verlaatene stad nesten en schuilhoeken gevonden hebben, welke de tyd in de heerlyke wooningen, door d’eerzucht der Kisikers opgeregt, voor hen bereid heeft. | |
NiceaAls de stad Nicéa, by de Turken Ihuit geheeten, niet een van de vermaardste der wereld waar door het staatelyke Ga naar voetnoot+ concilie van driehonderd-achttien bisschoppen, ‘tgeen aldaar gehouden wierd in den jaare 325 onder de regeering en in de tegenwoordigheid van den grooten Constantinus en onder het pausschap van S. Sylvester, zoude zy zulks weezen ter oorzaak van haare benaaming door Antigonus, koning van Asia, zoon van Philippus, die haar na zynen naam Antigonia heette, welke naam door Lysimachus, een zyner navolgers, veranderd wierd in dien van Nicéa, ter eeren zyner gemalin. | |
[pagina 62]
| |
Deze stad is byna van een vierkantige gedaante, gelegen aan ’t eind van een kleine golf in een schoone vlakte, en heeft ten noordoosten, ter verte van omtrent twee mylen, een reeks van kleine bergen, overvloedig in hout, wyn, vruchten en fonteinen. Haare wallen, welke ongevaar achtduizend schreeden in den omvang begrypen, hebben van plaats tot plaats swaare toorns, meestendeel rond, daar groote kamers in zyn. Eertyds liep er een bedekte weg rondom de wallen heen, maar de Turken, zich niet bekommerende met ze t’onderhouden, hebben ze op verscheidene plaatsen laaten invallen, gelyk ook de muuren daar ze op rustte. Deze stad is groot, heeft fraaye straaten en een menigte van kostelyke overblyfselen der Christene en ook heidensche oudheden. Onder anderen ten zuidoosten een zeer pragtige poort op de wys van een triumphboog, altemaal van marmer, met verscheidene bas-relieven, verrykt met Grieksche en Latynsche inscriptien, doch door de Turken t’eenemaal geschonden. d’Inwoonders bestaan uit ruim tienduizend menschen, zo Grieksche Christenen als Jooden en Turken, en leeven er altemaal door het middel van den handel dien zy daer dryven met hunnen graanen, vruchten, katoenen, lywaaten en andere waaren welke zy te Constantinopolen brengen, ‘tgeen er maar omtrent honderd-en-twintig Italiaansche mylen (ter zee) vandaan gelegen is. Ga naar voetnoot+ | |
MontagniaOnder het groot getal van steden die den naam van Apaméa gevoerd hebben, is er eene welke de Turken tegenwoordig Montagnia heeten, zo men anders niet wil zeggen dat dit het oude Nicopolis zy. Maar indien men d’oude inscriptien, welke op de plaatse gevonden worden, mag gelooven, kan men verzekeren dat Montagnia niet anders is als Apaméa, of immers dat het niet veraf verwyderd is van de plaats daar die stad eertyds gelegen was. De golf op welkers oever aan een vermaakelyken oord zy gesticht is, heette eertyds Cianus sinus, na d’oude stad Cium daar men noch eenige puinhoopen van ziet, maar tegenwoordig heeft ze geen anderen naam als dien van Montagnia. Door middel van dezelve dryft deze stad, hoewel klein van begrip, grooten handel met Constantinopolen, en de nabyheid van haar tot aan Bursa brengt haar byna al den handel van die groote stad en van geheel Bithynien, daar ze de hoofdstad van is, toe, zynde Montagnia maar omtrent vier mylen wegs Ga naar voetnoot+ van Burza, Bruza, Bronza of Bursia (want men geeft haar alle deze naamen) afgelegen, welke gestadig door zeer aangenaame en welbebouwde landeryen heen leyd. ’t Getal der inwoonders bedraagt omtrent vyf- of zesduizend en bestaat uit Grieken, Jooden en Turken, welke byna altemaal kooplieden zyn en er leeven van den handel dien zy met hunne waaren dryven. d’Omleggende oorden van deze stad zyn zeer overvloedig in allerhande soorten van vruchten die tot Constantinopolen te koop gebragt worden. | |
NicomedienMen zoude beswaarlyk een voordeeliger gelegenheid konnen vinden als die van Nicomedien, winnende deze stad, na Constantinopolen, het zekerlyk van alle d’andere steden. Zy legt aan het einden van een golf daar ze den naam aan geeft, en bedekt al het hangen van een kleynen heuvel, vercierd met fonteinen en belaaden met vruchtboomen, wyngaarden en graanen. Men ziet er een menigte van groote tuinen waarvan de vruchten uitstekend zyn, en onder anderen de meloenen die, na ’t getuigenisse van de oostersche reizigers, niet wyken voor degeenen van Cachan in Persien, welke boven alle d’anderen geacht worden. De reizigers die nieuwsgierig zyn om een meenigte van schoone inscriptien te hebben, konnen voor een gedeelte hunne lust in de stad | |
[pagina 63]
| |
Nicomedien voldoen, want daar zyn geen straaten noch kerkhoven daar men er niet eenige brokken van ontmoet, en zelfs ook dikwils geheele Grieksche en Latynsche. Deze stad is ook altyd aanmerkelyk geweest zedert dat Nicomedes, koning van Bithynien, haar vergrootte en aan haar zynen naam mededeelde, in plaats van die van Olbia welke zy voorheen had gevoerd na de nymphe Olbia, die gezegt werd de eerste grondvesten daarvan gelegd te hebben. Herwaarts nam Hannibal na alle zyne nederlaagen toevlucht tot Antiochus en Prussias, koningen van Bithynien. Maar vreezende dat deze vorsten hem in de handen der Karthaginenzers, welken hy bedurven Ga naar voetnoot+ had, of der Romeinen, die hem door Titus Quintius van Prussias hadden doen opeyschen, mochten overleveren, bracht die rampzalige veldoverste (volgens het gevoelen van Plutarchus) zich met het vergift, ‘tgeen hy in de kas van een ring verholen droeg, om ’t leven. Titus Livius zegt dat hy er gekruist wierd. Deze stad is eene der eersten geweest die het Christen geloof aangenoomen heeft, en het groot getal der martelaaren, die er gebooren waaren en er hun bloed op een edelmoedige wyze voor de verdeediging des geloofs hebben uitgestort, hebben dezelve noch doorluchtiger gemaakt. ’t Was ook dicht by deze stad (in een vlek, Acciron geheeten) dat de groote Constantinus ter ouderdom van ses-en-sestig jaaren door een heete koorts in het jaar 340 kwam te sterven. Eenige schryvers willen dat deze keizer, tot de kettery der Arriaanen (welke in zyne tegenwoordigheid door het concilie van Nicea gedoemd was) overgevallen zynde, het besluit nam van zich ten tweedemaal in de Jordaan te doen doopen, en dat ten dien einde van Constantinopolen zynde vertrokken, hy te Nicomedien ziek wierd, alwaar Euzebius – die er bisschop was, besmet met d’Arriaanery – dien tweeden doop, door d’Arriaanen toegelaaten, aan hem bediende. De Golf van Nicomedien is niet boven een halve myl wyd, doch tamelyk lang en aan wederzyde bezet met een menigte van kleine heuvelen die door hunne menigvuldige bogten en inwyken, gezamentlyk met de Golf welke daar tusschenheen stroomt, een der bekoorlykste landsdouwen maaken die men zoude konnen wenschen. Wyders is de stad Nicomedien, by de Turken Ismit geheeten, zeer groot en wel bevolkt, bestaande d’inwoonders uit omtrent dartigduizend zielen – Grieken, Armeniers, Jooden en Turken – welke zich byna altemaal geneeren met den handel van zyden, katoenen, wollen, lywaaten, vruchten, pot- en glaswerk en andere dingen die deze stad tot een brave Ga naar voetnoot+ koopstad maaken. Men ziet er zeer veele Grieksche kerken en cierlyke mosqueën mitsgaders verscheidene kans of karavanserais en schoone bazars of markten. De meeste groote schepen (saïken, barken, kaiken en andere vaartuigen der kooplieden van Constantinopolen) worden te Nicomedien gemaakt, doch zy hebben geen meer verstand van zeegevaartens te maaken als van de burgerlyke en krygsbouwkunde. Inderdaat, daar worden zeer kloeke schepen gemaakt, maar slechte zeilders, en licht om te nemen, behalven dat zy er ook nog een eeuwigen tyd mee bezig zyn. Ten westen van Nicomedien, ter rechterhand van de Golf, vind men een fontein van mineraal water daar de Turken en Grieken wonderen van vertellen noopende het genezen van allerhande ziektens, weshalven zy er ook dranglings Ga naar voetnoot+ na toe vloeyen. Wat verder westwaart ontmoet men in de zelve Golf, ter slinkerhand ten zuiden, een streek lands – niet boven vyf of zes vademen breet en wel een half vierdeel myls lang – aan welkers eind aan de landzyde | |
[pagina 64]
| |
een mosqueë staat, daar de Turken een geestig spreukje van vertellen. | |
Spreukje wegens een Turkschen monnikOp een grooten heiligen dag, zeggen zy, wilde een zekere derviche of monnik die aan d’andere zyde van de Golf ten noorden woonde, zyn gebed volgens gewoonte in deze mosqueëgaan doen, maar een storm van den voorgaanden nacht zyn schuitje weggevoert hebbende, en ziende geen kans om over de Golf te geraaken, bad hy God dat hy hem zou ingeven wat hem in deze verlegenheid te doen stond. Zyn gebed wierd verhoord, en melek Gabrail of den engel Gabriel openbaarde hem terstond dat hy op den oever van de zee in de slip van zyn mantel zo veel zand zou neemen als hy kon, waarmede hy zich, met het langs het water heen te strooyen, een weg zou baanen die hy zonder schroom mogt betreeden. De goede kluizenaar deed ‘tgeen hem geopenbaard was, maar hebbende niet zands genoeg genoomen – of het al te rykelyk gestrooyd – vond hy zich in ’t midden van de Golf verleegen. Zyn weg, na de maat dat hy voortging, zonk achter hem te grond. Gelyk er nog geen vóór hem gemaakt was (alzoo hy geen zand meer had om te strooyen) nam hy toevlucht tot bidden en schreyen om zich uit deze bekommering te redden. Mahomet ziende d’uitstekende godvruchtigheid van den goeden mussulman en het gevaar daar hy zich in gesteld had om na de mosqueë te gaan, verkreeg terstond van God dat zich een streek lands voortzette tot aan den armen derviche, teneinde hem door dit middel gelegentheid te geeven om zich op het uur van het gebed in den tempel te bevinden. Sedert dien tyd is deze streek landts daar altyd gebleeven om de geheugenis van dit wonderwerk te vereeuwigen. | |
Chalcedonische ZeeUit deze Golf van Nicomedien treed men in de Chalcedonische Zee, by d’Ouden Oceanus Chalcedonius geheeten. In ’t midden van deze kleine zee, die maar omtrent acht mylen Ga naar voetnoot+ waters beslaat, ziet men een groote vuurbaak, op een voorgebergte of hoofd dichtby Chalcedonien, mitsgaders een schoon lusthuis van den Grooten Heer, Fanarikiosk of lusthuis van de vuurbaak genaamd. Dit woord van kiosk betekent in ’t Turksch ‘een overdekte galdery’. De kiosken bestaan ook meestendeel maar uit verscheidene kolommen, in ’t vierkant gesteld met galderyen rondom heen, overdekt met een laag dak op de wyze van een pavillon. | |
Schoone tuin van den Grooten HeerDe gelegenheid van deze kiosk is zeer aangenaam, als beslaande het midden – en de verhevenste plaats – van een zeer schoonen tuin, de regelmaatigste van alle degeenen die men in Turkyen ziet. Men heeft er ook verscheidene linie-regte laanen en eenige parterres of parken die redelyk wel gelegt zyn, daar integendeel de meeste andere tuinen van den Grooten Heer niet anders zyn als een verwarring van boomen, zonder eenige order hier en daar geplant. Alle deze laanen eindigen aan de kiosk, van waar men een zeer schoon gezicht heeft, ontdekkende het meeste gedeelte van Constantinopolen, van het groot serrail, en van Galata. De gemelde stad strekt zich ten westen van dezen tuin en is er maar ruim een myl vanaf gelegen. De haven en de stad van Chalcedonien leggen aan desselfs regterzyde ten noordwesten, de Prinseneilanden en de Propontis daarvóór ten zuidwesten, een gedeelte van den mond der Golf van Nicomedien aan de slinkerzyde ten zuiden, en de schoone landeryen van Bithynien, op welker uiterste hy geplaatst is, zyn achter dezen hof ten oosten. De bekoorlyke geschapenheid van dezen oord dreef sultan Soliman den IIden aan om aldaar deze kiosk of lustplaats te doen bouwen om er zich bywylen met eenige der sultanes van zyn serrail te gaan vermaaken. Ten welken einde hy in | |
[pagina 65]
| |
het midden, op een plaats wat meer verheven als het overige, een zeer schoone sopha liet toestellen Ga naar voetnoot+, voorzien van matrassen, kussens en kostelyke tapyten en omvangen met een marmere baluster, op zyn Morisks uitgehouwen. Ga naar voetnoot+ Deze sopha is vierkantig en geplaatst byna in ’t midden eener groote kom van de zelve gedaante, welke op een zeer aangenaame wys door een meenigte van kleine waterspringen allengskens Ga naar voetnoot+ gevuld word ter hoogte dat men zich daar behoorlyk in kan baaden. Soliman, die niet minder geneigd was tot de liefde der vrouwen als tot die der wapenen, deed deze oppronken met alle de cieraaden welke de Mahometaansche bouwkunde tot begunstiging van zyne en zyner sultanes vermaakelykheden kon uitvinden. Menigmaal begaf hy zich met dezelven uit zyn serrail van Constantinopolen (‘tgeen maar omtrent een myl daar vanaf gelegen is) na deze kiosk, alwaar hy zich in eenzaamheid met haar vertrok Ga naar voetnoot+ om de vervoerdheden Ga naar voetnoot+ welke zo een ongeregelde drift als de zyne kon verwekken, op een plaats, die niet als ten dezen einde vercierd en maar alleen tot het vermaak gebouwd was, te heimelyker en te onbekommerder te konnen voldoen. De vuurbaak die by deze kiosk staat, diend voor de schepen, welke by nacht na Constantinopolen vaaren, gelyk ook voor de barken die omtrent Chalcedonien gaan ankeren, welker getal echter heel gering is. | |
ChalcedonienDe haven, gelyk ook de stad van Chalcedonien, word zeer weinig gebruikt. Daar zyn maar eenige kleine barken en kaïken die naar Constantinopolen vaaren om de levensmiddelen en andere noodzaakelykheden, welke men hier niet genoegzaam heeft, van daar af te haalen. Deze stad was eertyds een der vermaardste van de Propontis. Men zegt dat zekere Calcedon, een harder, zoon van Saturnus, aldaar eenige hutten begon te bouwen op den oever van een riviertje ‘tgeen daar dichtby heenstroomt, en noemde ze na zynen naam. Langen tyd daarna stuurden d’inwoonders van de stad Chalcis, gelegen op het eiland Euboea (tegenwoordig Negroponte geheeten) een colonie of volkplanting derwaarts en bevestigden den naam, als komende heel na aan die van hunne stad. Die van de stad Megara by den Corinthischen Isthmus deeden hetzelfde omtrent het jaar der wereldscheppinge 3290. Maar deze zoowel als geene weinig verlicht geweest zynde omtrent de verkiezing van een schoone landsdouwe om hunne volkplantinge met vrucht en vermaak te voltrekken, verzuimende zo schoone gelegenheid als zy recht tegenover deze by hun genomene plaatse hadden konnen verkiesen, ter plaatse daar tegenwoordig Constantinopolen is, verdienden dat het orakel van Delphos hen met den naam van ‘blinden’ noemde, dien zy sedert altyd hebben behouden. Arrianus de historyschryver, die hun gebuur was als zynde van Nicomedien geboortig, zegt dat deze volkeren, een tyd lang den dienst van een godheid (voor dewelke hunne voorouders een tempel opgeregt hadden) verwaarloosd hebbende, daarover gestraft wierden met een schandelyke ziekte die alle hulpmiddelen versmaadde. Weshalven zy dan het veiligste oordeelden het besmette deel, hoe gewichtig het ook mocht weezen, af te snyden, om het geheel te behouden. | |
[Tempels en andere oudheden in Chalcedonië]Deze vergramde godheid was waarschynelyk Venus, die een zeer schoonen tempel tot Chalcedonien gehad heeft, en is de kwaal die de Chalcedoniers plaagde, mogelyk eene dergeenen geweest welke deze goddin toebrengt. Inderdaad, de ziekte was arg, maar het hulpmiddel nog arger. En indien er ymand onzer pokmeesters was geweest om op de hoeken der straaten aan te plakken – gelyk ze dagelyks in deze en geene groote steeden doen – dat ze alle de venus | |
[pagina 66]
| |
kwaalen onfeilbaer genezen, hy zou de Chalcedonische vrouwen, welke zich altemael weduwen bevonden zonder hunne mannen te hebben verlooren, ten uitersten verplicht hebben. Dezen tempel van Venus ziet men niet meer te Chalcedonien, gelyk ook niet dengeenen van Apollo, dien een zekeren Cocconas vermaerd maakte door d’oraculen welke hy aldaar den gemelden god op een behendige manier deed uitspreeken. Deze Cocconas, benydende de steden Delphos in Phocis, Claros in Ionien, en Delos op een der Cycladische Eilanden in d’Egeïsche Zee, die zich door d’oraculen van Apollo vermaard en ryk gemaakt hadden, bracht zichselfs in ’t hoofd den zelven god in den tempel dien hy te Chalcedonien had, te willen doen spreken. Hy deed zich dan tot priester van Apollo aanneemen, en bevlytigende zich om dubbelzinnige antwoorden op de wys der oraculen te geeven, kweet hy er zich zo wel in, dat in ’t kort het gerucht van den Chalcedonischen Apollo deze stad door het geheel Europische en Asiaansch Thracien, Bithynien, Phrygien en d’andere gebuurige landschappen vermaard maakte, van waar alle de wereld drangelings Ga naar voetnoot+ na Chalcedonien vloeide om antwoorden op hunne twyffelingen te bekomen. | |
[Verval van Chalcedonië]Alle deze tempels der heidensche oudheid, gelyk ook die der eerste kerk, ziet men niet meer tot Chalcedonien, maer alleenlyk een kleyn gedeelte van die van S. Euphemia ‘tgeen nog tegenwoordig overeinde staat. De weinige Grieken welke zich in deze stad bevinden, verrichten aldaar hunne diensten. In deze kerk wierd het vierde algemeene concilie gehouden. Wat de andere oudheden belangt, men vind er byna geene meer, als alleen eenige gebrokene grafsteden en inscriptien, benevens een tamelyk fraay overblyfsel van een onderaardsche waterleidinge. De haven is niet meer met ketenen geslooten, gelyk eertyds, om het inkomen te beletten; en hoewel ze voor al de wereld openstaat, word ze echter niet meer bestevend. Eindelyk, die beruchte stadt Chalcedonien waaraan Chrysopolis of Scutari eertyds tot haven diende om hare galeyen te bergen en tot magazynen om haar voorraad te bewaaren, heeft niets van haare oudheid meer behouden als haaren naam, zynde tegenwoordig niet meer als een elendig dorp van omtrent duisend of twaalfhonderd haardsteden, vervuld met ruïnen en puinhoopen. Ook is deze ongelukkige stad zo menigmaal verwoest, dat men zich niet moet verwonderen van dezelve in een zo deerlyken staat te zien. De Persiaanen, Gothen, Saracenen en Turken hebben dezelve beurt om beurt de doodelyke werkingen van hunne wreedheid doen gevoelen, en de alte-nabyheid van Constantinopolen is ook zelfs een krachtige hinderpaal tegens haren aanwas geweest. De keizers van ’t oosten, welke zedert Constantinus den Grooten hunne keizerlyken zetel altyd te Constantinopolen gehouden hebben, dachten niet als om die groote stad Ga naar voetnoot+ ten kosten zowel zelfs van de gebuurige als de vyandelyke steden te vermeerderen. De keizer Valens was van dit getal. Deze rechtte alleen meer verwoestingen tot Chalcedonien aan als alle haare andere vyanden. Hy smeet er de wallen, van schoone groote steenen opgemetzelt, af en overhoop, en meende de stad t’eenemaal te verwoesten ter oorzaak dat ze schuilplaats had gegeven aan Procopius, zynen vyand, en deszelven zyde gescheenen te begunstigen. De groote waterleiding dichtby de Solimania tot Constantinopolen, gelyk ook het meeste gedeelte dier mosqueë, zyn van de brokken dezer ongelukkige stad gebouwd. | |
[Rodosto of Rudisto]Doch men volgt byna nooit deze weg om na Constantinopolen te vaaren. Men laat alle de schoone | |
[pagina 67]
| |
oevers van Bithynien ter rechterhand en zeilt byna gestadig langs die van Thracien heen. d’Eerste stad welke men ontmoet als men den Hellespont achter den rug heeft, is Rodosto of Rudisto. Ga naar voetnoot+ Deze stad is redelyk wel geplaatst, zynde gelegen aan het einde van een kleine golf die er het gemak van een tamelyke haven aan mededeelt. ’t Getal der inwoonders bestaat uit omtrent vyftienduisend menschen. De handel die zy dryft met geheel Thracien, de Propontis en de Swarte Zee, trekt meer volk derwaarts als na alle d’andere steden welke aan die zyde leggen. Men telt er drie of vier groote mosqueën en verscheidene kleyne. De Grieken hebben er ook eenige kerken en de Jooden twee synagogen. De stad strekt zich in de langte op den oever van de zee, daar haar grootste handel is, en heeft aan de landzyde een menigte van tuinen, voorzien met tamelyke vruchten doch niet wel bebouwd, evenals het ook is in het overige van Turkyen, verstaande de Mahometaanen zich niet meer op het tuinwerk als op de bouwkunde. En hoewel ze een zeer groot getal van bostangis of hoveniers hebben die er uitdrukkelyk hun werk van maaken, laaten ze dikwils omtrent alle hunne vruchten de natuur alleen begaan. Men zaait er heel veel komkommers, gemeene en watermeloenen en andere diergelyke verfrisschende vruchten, doch ze komen er zo goet niet voort als tot Nicomedien. | |
Perinthus of HeracléaEven buiten de Golf van Rodosto vind men ter slinkerhand d’oude stad Perinthus.[BA/44] Deze stad is byna de veertigste dergeenen welke den naam van Heracléa gevoerd hebben, en indien ze onder alle d’ongevallen welke haar overkomen zyn, niet nog tegenwoordig haaren naam had behouden, zou men – ziende den beweenelyken staat daar ze toe gebracht is – nauwlyks konnen gelooven dat hetgeen men daarvan noch ontmoet, overblyfzelen zyn van dat beruchte Perinthus ‘twelk eertyds wetten aan het hoogmoedige Byzantium heeft gegeeven onder welkers tyranny het tegenwoordig moet zuchten. Deze stad is gelegen op ruim 42 graaden noorderbreedte, rondom een verheven hoofd ‘tgeen aan beide de zyden twee brave Ga naar voetnoot+ havens maakt, waaraf degeene die zich ten noordoosten strekt, de grootste en veiligste is en ook maar alleen gebruikt word. Maar gelyk men geen zorg draagt om ze te zuiveren en dat de Turken dezelve allengskens laaten vullen met de stukken en brokken der oude gebouwen (waarvan zich noch verscheidene overblyfzelen op d’oevers vertoonen) konnen er maar barken, marsiliaanen Ga naar voetnoot+, Turksche saïken en andere schepen van middelmaatige grootte meer inkomen, daar ze integendeel ten tyde van den keizer Severus – en ook zelfs lang vóór en na hem – dikwils een gantsche vloot beveiligde en er de kloekste schepen een verzekerde grond vonden. De gedaante van deze haven is byna ringswyze en gelykt niet kwalyk na een hoefyzer. ’t Gezigt is aangenaam, maar dat van het hoofd (‘tgeen ter slinkerhand van dezelve gelegen is) noch fraayer. Van hier ontdekt men de twee havens van Heracléa, tusschen dewelke de stad gelegen is, mitsgaders de Marmore-Zee die zy voor zich heeft. De schoone landeryen die haar omringen, maaken haare gelegenheid ook te voordeliger. | |
[Amfitheater en andere oudheden in Perinthus of Heraclea]’t Was gewisselyk hier ter plaatze daar zich dat treffelyk amphitheater van Heracléa, ‘tgeen in d’oudheid voor een van de zeven wereldswonderen gehouden is geweest, vertoonde. Men ziet er noch eenige schoone overblyfzels van, en onder anderen zeer groote kelders vol van een uitstekend klaar en frisch water, dienende tegenwoordig tot bakken. Uit deze kelders of kommen – welke zekerlyk met een leevend water gevuld worden, vermits ze op een al te verhevene plaats gelegen zyn om maar bakken te wezen – wierd het water door verscheidene | |
[pagina 68]
| |
buyzen na boven gevoerd in alle de plaatzen van het schouwburg daar men het van nooden had. Dit gebouw was het eenigste niet ‘tgeen in Heracléa aanmerkelyk was, want behalven de tempels, baden en een groot getal van andere openbaare gestichten zag men er nog verscheidene schoone beelden, opgerecht op de gemeene plaatsen ter heugenis dergeenen welke iets gewichtigs voor het welweezen van de stad hadden gedaan. De beelden zyn door de barbaarsheid der eeuwen aan stukken gesmeeten en verbrooken, maar hunne voetstallen met d’inscriptien die daar nog overig zyn, betoonen genoegzaam d’erkentenis van de Perinthiërs omtrent hunne weldoeners. Men kan derhalven niet twyffelen aan d’edelmoedigheid der oude Heracleoten, gelyk ook niet dat deze stad niet het oude Perinthus geweest zoude zyn. De Grieksche en Latynsche inscriptien, die men aan verscheidene oorden leest, zyn er alte getrouwe getuigen van, en de schoone overblyfzelen der oudheid welke men er vind, bevestigen noch ‘tgeen een poëet zegt:
quae magne Perinthus
Ante fuit, priscum mutavit Heraclea nomen.[BA/45]
Men ziet er byna in alle straaten zekerheden van. Doch de grootste van alle deze inscriptien is gemetzeld in een dikke muur van de hoofdkerk dezer stad welke uitzicht heeft op de straat die na de kant van Adrianopolen strekt. Zy is in het Grieksch, en gewyd aan de goede fortuin van den keizer Severus. ’t Was deze, die, om zich daarvan te wreeken dat de stad Byzantium de zyde van Pescennius Niger had gekoozen, haar t’onderbragt en dwong zich aan de wetten der republycq van Perinthus, welkers medestreefster zy was, t’onderwerpen. Noch is er een andere Grieksche inscriptie, dicht by dezelve kerk in het huis van den metropolitaan of opperbisschop, gewyd aan de goede fortuin van den keizer Trajanus, zoon van Nerva. ’t Huis van dezen prelaat staat aan de kerk vast doch laat echter een plaats tusschen beiden, dienende tot een portaal. Hier ziet men de grafstede van een Engelsch edelman die, na Constantinopolen gaande, op het eiland Tenedos door de pest wierd aangetast, en eer hy te Heracléa kon geraaken, kwam te sterven. Hy wierd hier ter aarde besteld in den jaare 1627 volgens uitwyzing van het Grieksch en Latynsch grafschrift ‘tgeen men op zyne tombe heeft gezet. Mogelyk vereerde men aan den metropolitaan en den kadi een gedeelte van des Engelsmans reisgeld – daar hy noch niet veel af verteerd had – om hem hier ter plaatze (zynde vlak in den ingang der kerk) te doen begraaven. Want het is by de Grieken, noch by de andere oostersche Christenen, niet meer gebruikelyk in de kerken te begraaven. | |
[Kerken in Perinthus of Heraclea]Deze hoofdkerk van Heracléa is een der schoonsten van geheel Griekenland. Doch men moet zich niet inbeelden dat het daarom een puikstuk der bouwkunde is, zynde deze kerk slechts gemaakt van een groot vak van eene der stadtsmuuren en van een overblyfzel van een oud gesticht, even als van een toorn of iets diergelyks, over welken men een gewelf heeft geslagen, tamelyk fraay, ‘tgeen het gantsche gebouw bedekt. ’t Binnenste is vry goed, en zelfs ook veel beter geordonneerd als dat der patriarchale kerk van Constantinopolen. Daar zyn noch verscheidene andere kerken tot Heracléa, doch niet in zo goede order, dewyl er van vyf of zes die men aldaar telt, ruim twee t’eenemaal verlaaten zyn, hebbende hierin het zelve lot als het meeste gedeelte der huizen van deze stad: ontbloot van de Heracleotische Grieken, óf door de pest verstorven óf door de dagelyksche quellingen der Turken van daar verdreeven. | |
[Misvattingen en wangebruiken in de Turkse samenleving]’t Is ook byna op de zelve wys met alle de andere steden | |
[pagina 69]
| |
van Turkyen gelegen. Zy zyn altemaal zeer kwalyk bevolkt. Want behalven dat de besmetting gestadig eenigen oord van het Ottomannische gebied verwoest, zoo neemt de wreedheid der straffen, woedende in ’t lichtvaardig ombrengen van verdachte of schuldigen, t’elkens veele menschen weg. En alzo werd het getal van des Grooten Heers onderzaaten geweldig verdunt, de staatkunde van dien vorst niet genoeg verlicht zynde om te bezeffen dat de veelwyvery, volgens de Mahometaansche wet geoorlofd, niet genoegzaam is om zo een wydluftig ryk als het zyne met inwoonders te vervullen. Wat meerder menschelykheyd en wat minder tyranny in zyne heerschappyen zoude dezelve gewisselyk meer bevolken dan alle de vrouwen van zyn serrail en die van zyne bassas en andere onderdaanen. Maar verre van daar: de stokslagen, de boeyen en de gevangenissen ontbreken nooit aan degeenen die hunne schatting niet regelmaatig betaalen. En de praedestinatie, daar de Mahometaanen mee ingenomen zyn, niet toelatende dat men lazaretten of gezontheydshuizen in Turkyen oprechten zoude om degeenen, welke van eenigen besmetten oord komen, daar quarantaine te doen houden eer ze met de ingezetenen omgang mogen hebben, geeft veeltyds oorzaake tot besmettingen. Zy staan zo vast op deeze voorbepalinge van God, dat ze de besmettelykheden in ’t minste niet schouwen. Ga naar voetnoot+ Integendeel, een pestzieke is zohaast niet gestorven, of men brengt zyne klederen en ‘tgeene daar wyders toebehoort, ter markt, en d’eerste die ze van nooden heeft, koopt ze, en volgt welhaast, zonder daar op te denken, het lot van dengeen die ze vóór hem heeft gedraagen. Dit is een groote en gestaadige wanorder, en echter word ze van niet eenen Turk in achting genomen. De arme Grieken denken er genoeg om, maar de dwaaze godsdienst hunner meesters doet hen met dezelve sneuvelen. | |
[Handel en Christendom in Heraclea]Doch om weder tot de stad Heracléa te keeren, de handel die aldaar tegenwoordig gedreven word, is niet groot, doende de schepen die hier ter haven komen, zulks eer om eenig onweer ‘tgeen hen daar omtrent beloopen heeft te laaten overgaan, als om er lading in te neemen. Men vind er echter katoen, olyven, drooge en groene vruchten, leder en wolle in tamelyke menigte. d’Edelmoedigheid van verscheidene martelaaren die er hun bloed voor de belydenisse des Christelyken geloofs gestort hebben – onder welker getal zich bevinden Felix, Januarius, Clemens, Philemon enz., door de Roomsche kerk met den naam van heiligen vereerd – heeft dezelve ook vermaard gemaakt. | |
[Andere plaatsen op de noordoever van de Zee van Marmora]Van Heracléa tot aan Constantinopolen ontmoet men niets van belang, noch voor het tegenwoordige, noch ook noopende d’oudheid. Men vind alleenlyk op de kusten van Thracien drie of vier dorpen welke eertyds aanmerkelyk geweest mogen zyn, gelyk men uit de menigvuldige puinhoopen zoude moeten oordeelen. Maar tegenwoordig heeft het niet veel te bedieden. Want Selivréa, Bevados, Grandponto en S. Stefano zouden met hen vieren geen middelmaatige stad konnen uitmaaken; en werden dezelve – gelyk ook ’t overige van deze kust van de Propontis – door Jooden, Turken en Grieken bewoond.[BA/46] En hun handel, evenals van d’andere steden, bestaat alleen in katoen, zyde, wolle, vruchten, leder, gevogelte en andere diergelyke waaren. | |
Eilanden van de PropontisDe oevers van de Propontis dan aldus beschreeven hebbende, zal ik ook eenige melding wegens desselfs eilanden doen. d’Aanmerkelykste, en die men ’t eerst ontmoet, zyn d’Eylanden van Marmora, die hunne naam aan deze gantsche zee geeven. Gallipoli den rug toewendende, vind men ze ter rechterhand omtrent acht mylen in zee. Ga naar voetnoot+ Daar zyn er vier: twee groote, een middelmaatig en een klein; wyders alle zeer dicht by | |
[pagina 70]
| |
malkanderen en redelyk wel bevolkt.[BA/47] | |
Marmora; Avezia; Coutalli; Gadaro’t Grootste der viere, Marmora geheeten, is het noordelykste en heeft wel acht of tien mylen in den omvang. Ga naar voetnoot+ De hoofdstad is Marmora die den naam aan ’t geheele eiland geeft. Onder de verscheidene dorpen telt men Galioni en Crastio, benevens eenige kloosters en heremitagien, bewoond door caloyers of Grieksche monniken die er een zeer zober leven leiden. ’t Geen in grootte na Marmora volgt en ten oosten van hetzelve gelegen is, heet Avezia, heeft een vlek of dorp van de zelve naam, en twee andere dorpen. ’t Eerste Aloni, en het ander (zynde het darde in rang) Arabkivi of ’t Arabiers dorp geheeten, ter oorzaak dat het niet als met Arabiers of hunne afkomelingen bevolkt is. ’t Middelmaatigste dezer eilanden is Coutalli, ‘tgeen een vlek van de zelven naam heeft. Het laatste, Gadaro geheeten, hoewel ’t het kleinste zy, heeft echter eenige wooningen, benevens sommige kloosters van caloyers. Deze vier eilanden leggen in een goed klimaat op ruim 38 graaden noorderbreedte, zuidoost van Heracléa, en geeven overvloed van koorn, wyn, vruchten, katoen, vee enz. De visvangst is er ook zeer goed, doch d’inwoonders bedienen er zich alleenlyk af tot hun gebruik, vermits Constantinopolen en d’andere steden van de Propontis welke vis van nooden mochten hebben, die niet elders behoeven te zoeken en d’Eilanden van Marmora ten dien opzichte wel konnen ontbeeren. | |
Princen-EilandenAan het einde van de Propontis, eer men te Constantinopolen komt, vind men noch een klein lighaam van eilanden, welke de Turken ‘Papas-Adasi’ heeten, de Grieken ‘Papadonisia’ of ‘Monniken-eilanden’, en d’Europeërs ‘Pauzen-’ of ‘Princen-eilanden’. Ga naar voetnoot+ Deze eilanden zouden een paradys weezen indien de Christenen meesters van Constantinopolen waaren. Ieder zou er een lusthuis willen hebben want ze zyn er maar drie of vier uuren vanaf gelegen, die men dikwils in anderhalve of twee uuren over vaart. Zy dienen tot een gemeene vermeiding Ga naar voetnoot+ aan de Franken welke te Constantinopolen woonen, gelyk ook aan de Peroten Ga naar voetnoot+ en andere Grieken. Maar ‘tgeen het geluk dezer eilanden behoorde te maaken, veroorzaakt integendeel hun bederf. De gebuurschap van Constantinopolen is hen veel minder nut, als nadeelig. Wanneer eenig janitzer of andere dronke Turk zyn hert eens wil ophaalen, vervoegt hy zich derwaarts om er zich te onbeschroomder vol te konnen zuipen. Want hoewel de Turken zelden wyn drinken, begaan ze er echter als ze maar konnen d’uiterste overdaad in; en zo zy er geen drie dagen daarna het gevoel af hebben, zyn ze niet wel tevreden. Maar als de wyn hun meester geworden is, moeten de arme Grieken d’ongeregeldheden tot welke de dampen haar vervoeren, draagen en bezuuren, wordende door hen gestooten, geslagen, en van alles daar ze zin in hebben beroofd. Wel is waar dat zy hen zeer zelden om ’t leven brengen – vermits de doodslag geweldig streng door geheel Turkyen verbooden is, en dat men de fles ophangt ter zelver plaatze daar ze eenige wanorder begaan heeft – maar zy verwoesten hunne tuinen, wynbergen, boomgaarden en landeryen zodanig, dat ze het hert niet hebben om er iets te zaayen of te planten. En aldus leggen deze eilanden, zo Ga naar voetnoot+ vruchtbaar als bekoorlyk, byna gantsch en al te braak. Daar zyn maar eenige caloyers welke rondom hunne kloosters zo wat moeskruiden, peulvruchten enz. tot hun gebruik kweeken, gelyk ook om de Franken en andere eerlyke lieden die hen komen bezoeken, daarmede t’onthaalen. Welken zy ook niet beletten – hoewel ze hen doorgaans vis voorsetten, die hier in menigte gevangen word – vleesch te eeten wanneer zy het daar brengen, hoewel ze altemaal van het getal der vrywillige | |
[pagina 71]
| |
ichthyophagen of visch-eeters zyn die zich het gebruik van het vleesch voor altyd verbooden hebben. | |
Bysonderheden wegens de caloyers en d’oostersche ChristenenDeze goede caloyers zyn geestelyken van S. Basilius, zowel als Ga naar voetnoot+ als die van den berg Athos en geheel Griekenland. Zy volgen altemaal den zelven regel en draagen een zelve kleeding. Men hoort onder hen niet spreken wegens de hervorming der eerste instelling Ga naar voetnoot+ en andere diergelyke dingen. Zy hebben niets veranderd omtrent d’oude manier van leven. Hunne dracht is ook de zelve als hiervoor, zonder dat zy er iets bygevoegt of afgenomen hebben ‘tgeen den eenen van d’anderen konde onderscheiden. En niettegenstaande de verwoestinge hunner landen en d’afgewyderdheid Ga naar voetnoot+der tyden is d’eenparigheid hunner constitutien buiten verandering of verslapping in een stand gebleeven. Zy leiden ook een zeer afgezonderd en arm leven, eeten nooit vleesch en onderhouden, behalven deze gestadige onthouding, nog vier vastens in het jaar, behalven verscheidene andere vastendagen welke door de gantsche Grieksche kerke godsdienstiglyk gehouden werden. By welke gelegentheden nog wereldlyken nog geestelyken – ’t zy ziek of gesond, zelfs ook niet in den uitersten nood – boter, visch of eyeren mogen eeten. d’Armeniers verbieden ook noch den oly. En niet één dezer Christenen brengd het zich ooit in ’t hoofd om daarvan (gelyk in de Roomsche kerk geschied) bevryding te verzoeken, welke ook niet, behalven de voorzichtigheid Ga naar voetnoot+ om ze te verkrygen en zich af te bedienen, zonder een merkelyke aalmoes aan de kerk toegestaan zou werden. Hoewel de menigte der vastens en vastendagen welke d’oostersche Christenen evenals de caloyers onderhouden, hen byna drie vierdedeelen van het jaar vry mager doed doorbrengen, weeten zy echter – d’eene zowel als d’andere – verscheidene goede gerechten te maaken als zy degeenen die hen in de vasten komen bezoeken, willen onthalen. ’t Italiaansch spreekwoord trovata la legge, trovato l’inganno, dat is ‘de wet uitgevonden zynde, heeft men ook d’uitvlucht uitgevonden’ heeft zowel plaats in ’t oosten als in Europa. Verbied men er den wyn – de brandewyn, koffy, sorbet en andere uitstekende dranken vergoeden het gebrek. Die swaarigheid maaken in visch te eeten, voorzien hunne tafels met oesters en allerhande schelpvisch, kaviaar en andere gerechten, gemaakt van eyeren en hom – veel lekkerder als de visch zelve en daar men geen graaten uit te pluizen of te vreezen heeft. En willen d’Armeniers noch boter nog oly in hunne saussen gebruyken, zy bedienen zich van amandelen, pistasjes, nooten en andere vruchten, gestampt in een mortier, welke te vuur gebracht zynde een diergelyke en betere werking doen als onze boter. Om kort te gaan, die het meest aan d’onderhouding dezer vastens gebonden zyn, verzetten d’onthouding der spyzen in vasten zodanig, dat ze geensins honger lyden, en vergoeden ’t gebrek van de eene spys met het genot van eene andere. Want ze gelooven niet te zondigen met geduurende den tyd hunner vastens gestadig iets tusschen hunne maaltyden te eeten, als het maar geen vleesch, visch, eyeren, boter noch oly is. Ondertusschen zyn er echter ook onder deze goede caloyers, vartabiten, papas en andere geestelyken – gelyk ook onder de wereldlyke Christenen van ’t oosten – die de vasten zodanig by d’onthouding voegen, dat zy zich vernoegen met eenmaal daags een weinig brood en eenig moeskruid, gekookt met zout en water, te nuttigen. Andere, die ouder van jaaren zyn, eeten (door een lange gewoonte van vasten) geduurende alle de vasten maar eens om de drie dagen. En men heeft er ook zelfs (na men my verhaalde) die maar zevenmaal in de zeven weeken van hunne vasten spyse nuttigen. | |
[pagina 72]
| |
Lustige aankomst aan Constantinopolen van de zyde der Witte Zee; Toorn van LeanderAls men deze eilanden voorby is, begint men aan Constantinopolen te naderen, ‘tgeen men ter slinkerhand ziet. Alhier moet men langs desselfs muuren, welke zich van het Kasteel der Seven Toorns tot aan de punt van het serrail strekken, heen vaaren, waarna men de streek noordoostwaard heeft te stellen om de punt van het serrail te boven te komen, teneinde de gestadige stroom der wateren van den Bosphorus – welke op een onstuimige wys uit de Swarte Zee in de Propontis vallen en het schip ongetwyffeld tegen d’Acropolis (dit is de naam der punt van ’t serrail) aan zouden smyten – te vermyden. Men laat het serrail dan ter slinkerhand; en het schip zich na de kant van Scutari wendende, vaart men dicht voorby een rots daar een vierkantige toorn op staat, omringd met een muur van de zelve gedaante, aan welkers voet zich verscheidene stukken kanon uit hunne schietgaten vertoonen. De Turken noemen deze toorn Kses-calasi of ‘’t Maagdenkasteel’, en d’Europeërs zonder eenigen grond den ‘Toorn van Leander’, want het was hier ter plaatse niet daar Leander overswom om zyne vryster Hero te gaan bezoeken, maar wel aan de Dardanellen, gelyk wy hierna zullen zeggen. | |
[Gezicht op Constantinopel]Men kan niets bekoorlyker zien, noch zelfs met gedachten begrypen, als deze aankomst van Constantinopolen, vindende men zich in het midden van drie groote armen der zee, waaraf den een van ’t noordoosten komt, den ander zich na ’t noordwesten strekt, en de derde – voortgebragt uit de wateren van die beiden – zich ten zuiden in de groote kom van de Propontis ontlast. Deze drie groote armen bespoelen ter wederzyde, zo ver als het gezicht kan reyken, landeryen die zich allengskens door een groot getal van heuvelen, gantsch bedekt met lusthuizen, tuinen en kioskens, opwaarts strekken. En hoe die drie groote canaalen of armen der zee meer aan de stad naderen, hoe het byna oneindig getal van huizen zich meer en meer opdoet. Zy vertoonen zich altemaal d’eene boven d’andere op de wyze van een amphitheater opdat ze, om zo te spreeken, altemaal de bekoorlykheden van een zo schoon gezicht mogen genieten. In het midden dezer huizen, op verscheidene manieren geschilderd, beschouwt men een ongeloofelyk getal van swaare dommen, koepels en minarets of kloktoorns welke zich verre boven de gemeene gebouwen verheffen. Alle deze dommen en koepels, die een zekere grootsheid verbeelden daar men weinig weergade aan zou konnen vinden, zyn bedekt met lood, gelyk ook de minarets, welkers punten of spitsen met goud zyn overtogen. De groente der cypressen en andere boomen eener meenigte van tuinen helpt ook niet weinig tot d’aangenaame verwarring der verscheidene voorwerpen daar d’oogen van alle degeenen die na Constantinopolen gaan, als door betooverd werden. | |
[De haven van Constantinopel]De veelheid der schepen welke een kroon rondom de haven deed maaken zonder het midden daardoor te belemmeren, gelykt niet qualyk na een wydluftigen omring Ga naar voetnoot+ van groote boomen die zich uitdrukkelyk van hunne bladen hebben ontbloot om de fraaiheden welke achter hen zyn, niet te bedekken. En de vervaarlyke menigte van kaïken, permes of gondels, en andere kleine vaartuigen –waarvan het getal op zestienduizend geschat word – welke gestadig (deze met zeilen, en andere met riemen) tot gemak der ingesetenen allerwegen vaaren, schynt onophoudelyk den aanschouwers van zo groot een schouwburg Ga naar voetnoot+ het vermaak van een zeestryd aan te bieden. Eindelyk, werwaarts men zich ook wend, als men in het midden der haven van deze groote stad is, moet men zich verwonderen hoezeer de natuur haar begunstigd heeft in de verkiezing van alles ‘tgeen tot de schoonheid en cieraad | |
[pagina 73]
| |
van haare gelegenheid kan helpen. | |
Schoone gelegenheid van ConstantinopolenNa zulke groote voordeelen, en die haar zo byzonder zyn, moet men zich niet verwonderen dat de Groote Constantyn de wellusten der stad Romen zo gemakkelyk kon verlaaten om den zetel zyns ryks na Byzantium over te voeren en er zynen naam aan te geeven. Daar is geen stad bequaamer als deze om het gebied over de gantsche wereld te voeren: zy ziet er met een eenige opslag der oogen de twee beste deelen af en kan in minder als een vierdedeel uurs haare bevelen uit Europa, alwaar ze gelegen is, tot in Asia doen overgaan, ‘tgeen er niet aan schynt te naderen als om zich aan haare wetten t’onderwerpen. Aldus wanneer de konst en de natuur tesamen overeen waren gekomen om een plaats te formeeren daar de schoonheid en overvloed in een gelyke graad mochten weezen, zouden ze hun oogmerk nooit beter hebben konnen bereiken als met te maaken ‘tgeen te Constantinopolen is. ’t Aardryk brengt er allerhande schoone vruchten voort; ’t oog en de tong konnen er zich op een zeer aangenaame wys verzaaden, en daar ontbreekt niets van ‘tgeen tot de noodwendigheden of de wellusten des levens vereischt word. ’t Soet en zout water beschikken Ga naar voetnoot+ er alle de gemakken welke een element, zo noodzakelyk voor de menschen, kan geeven. De lucht is er uitsteekend goed en ontallyke vogelen betuigen door het gekweel ‘tgeen ze des morgens en ’s avonds op de boomen, in de tuinen en op de omgelegene heuvelen maaken, dat ze niets ter wereld bekoorlyker vinden als dit schoon klimaat. d’Amphibien, welke dan op het land, dan op het water en dan in de lucht leven, onthouden er zich ook in genoegsame menigte om te doen gelooven dat deze drie hoofdstoffen te Constantinopolen zo zeer in hun volmaaktheid zyn, al ze konnen weezen. Ga naar voetnoot+ Deze verkwisting van de gaaven der natuur verwekte in den keizer Justinianus het gevoelen dat men eer al het overige der wereld behoorde te verlaten om zich te Constantinopolen te gaan nederzetten, als een zo lustigen oord t’eeniger tyd onbewoond te laaten, gelyk het aan verscheidene andere groote steden wedervaren is. | |
Verscheide benamingen enz.In deze gedagte veranderde hy den naam van Constantinopolen en gaf er die van ‘Eeuwige Stad’ aan, gelyk het blykt by de wet si qui quinta cap. de divers. praed. urb. tit 69. Deze naamen zyn echter de eenige niet welke die beruchte stad gevoerd heeft. Zy heeft er byna zo veele gehad als meesters, en alle die haar koningen of tyrannen zyn geweest, hebben vermaak geschept in haaren naam, zowel als haare fortuin, t’eenemaal te veranderen. ’t Was die van ‘Chrysokeras’, betekenende ‘Goude Hoorn’, of zo men wil ‘Hoorn van overvloed’ die eenige harders uit Thracien aan die streek lands daar Constantinopolen op gelegen is, gaven, vermits haare voordeelige gelegenheid en uiterlyke gedaante eenige overeenkomst met een hoorn van overvloed hebben. Dit gebeurde omtrent het jaar 3286 in de tweeëntwintigste Olympiade, ten tyde van Ezechias en Numa Pompilius, of 690 jaar voor de geboorte van Jesus Christus. Na deze eerste vestiging van eenige hardershutten te Chrysokeras groeide het getal der inwoonders, bekoord door zulk een schoone verblyfplaats, zodaanig aan dat ze in korten tyd tot een tamelyk vlek uitdeeg Ga naar voetnoot+ daar men den naam van ‘Acropolis’ of ‘Stad van de punt’, en naderhand dien van ‘Lygos’ aan gaf. Vervolgens deed Burzis, Byze, Byzante of Byzanta – want de schryvers noemen hem op verscheidene manieren – die een colonie van Megariers derwaarts voerde, haar na zynen naam ‘Byzantium’ noemen, welke haar bybleef tot aan den tyd van den keizer Antoninus die haar deed vermeerderen, herstellen, en ‘Antonina’ heeten. Zy kreeg ook noch den naam van ‘Anthuza’, daarna | |
[pagina 74]
| |
dien van ‘Nieuw Romen’, en eindelyk gaf er Constantinus de Groote, die er den zetel des Roomschen Ryks overvoerde, haar vergrootte, en met treffelyke cieraaden – als de hoofdstad van een zo doorluchtige heerschappy – oppronkte, den zynen aan, en deed haar ‘Nieuw Constantynsch Romen’ noemen, ‘tgeen men verkortte met naderhand ‘Constantinopolen’ of ‘Constantyns stad’ te zeggen. Zy is ook nog ‘Parthenopolis’ genaamd geweest, ter oorzaak dat ze door den zelven Constantinus aan de Heilige Maagd wierd gewyd; mogelyk ten navolging van Antiochien, ‘tgeen ‘Theopolis’ genoemd wierd. | |
[Legende rond de stichting van Constantinopel]Eenige willen dat dit ‘Nieuw Constantynsch Romen’ geen beter beginselen hadde als het oude Romen; en zelfs – zo men Zosimus, die geen groot vriend van Constantinus was, en eenige andere autheurs wil gelooven – zeggen ze, wierd Constantinopolen onder doodelyker voortekenen herbouwd als de grondvesten van Romen gelegt zyn.[BA/48] Zy beschuldigen dien keizer van zyne gemalin Fausta en zynen zoon Crispus om minder oorzaak te hebben doen dooden als Romulus zyn broeder Remus om ’t leven bracht. Maar behalven dat dit geschiedde (zo men den draad van den Historie van Zosimus wel inziet) niet alleen eerder als het Constantinus in gedachten kwam Byzantium te herbouwen, maar ook eer Constantinus Christen was geworden, zal het spreekwoord altyd waarachtig weezen dat de groote mannen niet meer zonder gebreken zyn als de zon zonder vlekken. Behalven dat Zosimus zelfs zegt Ga naar voetnoot+ dat Fausta, de huisvrouwe van Constantinus, en zyn zoon Crispus van hem gedood zyn omdat dezelve onder den anderen Ga naar voetnoot+ niet alleen van overspel ten aanzien van Fausta, maar ook van bloedschande ten aanzien van Crispus onder den anderen begaan te hebben, verdagt waaren. Doch ’t zy hiermee zo ’t wil, dien laatsten naam heeft Byzantium zedert altyd behouden, en voornaamentlyk by de Latynen en andere Europische Christenen. Want wat de Turken en andere volkeren van Asia, Africa en Europa belangt, zy noemen het tegenwoordig altemaal Stambol, ‘tgeen ‘overwinning van geloof’ betekend, zonder echter de rechte oorspronk van dien naam te weeten.[BA/49] Chrisokeras, Acropolis, Lygos, Byzantium, Antonina, Anthusa, Nieuw-Romen, Constantinopolen, Eeuwige-Stad en Stambol, zo als men haar belieft te noemen, is dan die vermaarde stad, gelegen op het uiterste eind van Thracien, byna op 41 graaden noorderbreedte en omtrent 57 lengte. Zy beslaat die gantsche streek lands welke zich strekt langs den mond van het Canaal der Swarte Zee, die men de Thracische Bosphorus noemt, in de Propontis of de Witte Zee, en zich van daar ter wederzyde uitbreidende formeert die schoone haven tot de verzekerdheid en het gemak der schepen, en d’overvloedigste in allerhande soorten van visch die men ergens ter wereld kan vinden, van welke wy op het einde van het negende hoofdstuk gesproken hebben. Deze streek lands, of dit half eiland, daar Constantinopolen op gelegen is, begind zich van het vasteland af te sonderen om zich tusschen twee zeën heen te strekken, van het Kasteel der Seven Toorns af tot aan de punt van het serrail, en zich van daar na de zyde van het vasteland uitbreidende, maakt een groote halve kring die de haven formeert tot aan een kleyn riviertje ‘tgeen daar in komt stromen en – zyne zoete met de zoute wateren der zee vermengende – deze haven aangenaam en gemakkelyk helpt maaken.[BA/34] Van dezen mond der zoete wateren af, daar men het kerkhof der Jooden heeft, achter de stad heen, loopt een byna gantsch rechte streek van een dubbelde platte muur, voorzien met verscheidene vierkantige toorns, zulks dat de gedaante der stad (gelyk wy hiervóór op onse eerste aankomst | |
[pagina 75]
| |
tot Constantinopolen aangetekend hebben) driehoekig is, niet kwalyk gelykende na een harp of overvloedshoorn welkers opperste aan het vasteland gehecht is en de twee andere zyden door de wateren van het Canaal der Swarte Zee en der Propontis bespoeld worden. Yder dezer muuren is met een wyde graft voorzien. Doch men zou de buitenste bekwaamelyker een faussebray of onderwal noemen dewyl ze maar omtrent de hoogte van tien voeten heeft. Ga naar voetnoot+ De schietgaten voor ’t kanon, zo in de gordynen Ga naar voetnoot+ als toorns, maaken haar aanzienlyk en zyn ten getal van omtrent dardehalf-honderd. Ga naar voetnoot+ De tweede of binnenste muur is van de zelve gedaante, doch hooger, hebbende ruim drie vademen van den grond af tot aan de schietgaten, zulks dat de buitenste door deze gedekt en verdeedigt kan worden. Beide zyn ze op zommige plaatsen van gehouwene, en op andere van gebakkene steenen gebouwd. Men zegt dat deze dubbele muuren aan de landzyde gebouwd zyn door de naarstigheid van een zekeren Cyrus, die onder de regeering van Theodosius den jongen gouverneur van Constantinopolen was.[BA/50] Dit werk was het volk zo aangenaam, dat het er openbaare verheugingen over aanrechtte en vaarzen ter zyner eeren maakte die men allerwegen hoorde zingen, behelzende dat Constantinus de stad wel gebouwd had, maar dat Cyrus haar had vermeerderd en herbouwd. En men sloeg zelfs voor haar al te langen naam van ‘Constantinopolis’ in dien van ‘Cyropolis’ te veranderen. Theodosius vatte hier jalouzy over op en, om Cyrus te vergelden wegens de stad zo wel geslooten te hebben, deed hy hem in een veel enger omvang besluiten, verbannende hem in een klooster daar hy van hartzeer kwam te sterven. | |
Kasteel der Zeven Toorns’t Kasteel der Zeven Toorns, ‘tgeen deze muuren der landzyde aan die der Propontis vasthegt, is het eerst ‘twelk men van Constantinopolen ontmoet. ’t Was eertyds eene der stadspoorten, bestaande uit vier swaare toorns, en voerde den naam van de ‘Vergulde Poort’, ’t zy omdat de cieraaden daar ze mee opgepronkt was, verguld waren, of dat zich by gelegentheid van staatelyke intreeden (welke gemeenlyk door deze poort geschiedden) het verguldzel van Constantinopolen door deze poort vertoonde. Onder het getal dergeenen die er met pracht en staatsie intraden, werd genoemd de paus Johannes den Isten van dien naam, die er met alle mogelyke heerlykheid en toejuiching wierd ontfangen, niet zo zeer omdat hy door Theodorik, koning van Italien, Ga naar voetnoot+ aan den keizer Justinus den ouden Ga naar voetnoot+ gestuurd was, als omdat hy – door deze Vergulde Poort gevoerd wordende – volgens overleevering der Roomsche kerk het gezicht aan een blinden wedergaf; en dat hy na Constantinopolen ging om de zaaken der katholyken met d’Arriaanen (waaraf Theodorik de party volgde) in die bekommerlyke tyden te vereffenen. ’t Was in deze byeenkomst van den paus en den keizer, zo men voorgeeft, dat Justinus een aanvang maakte van de gewoonte welke men zedert altyd onderhouden heeft, dat de keizers de merktekenen en wapenen des ryks uit de hand, of uyt den naam, der pausen ontfangen. By de vier oude toorns van deze poort voegde Mahomet de Ide, die de stad Contantinopolen innam, noch drie nieuwe om er een kasteel van te maaken ‘tgeen sterk genoeg waare tot de bewaaring der keizerlyke schatten. ’t Heeft er ook lange jaaren toe gediend, doch tegenwoordig is het een eerlyk gevangenhuis daar den Grooten Heer zyne slaaven van aanzien en andere gevangenen van staat in opsluit. | |
[Behandeling van byzondere gevangenen]Zo ’t Christenen zyn, laat men toe dat er priesters komen, die er de mis in een zeker kleyn kapelletje doen en de sacramenten in alle vryheid aan hen bedienen. En zelfs indien het ridders van Malta of andere perzoonen van hooge qualiteit zyn, word hen wel toegelaaten | |
[pagina 76]
| |
uit te gaan om zich voor eenige dagen in of buiten de stad te gaan verlustigen, behoudens dat een ambassadeur of eenig ander aanzienlyk man, te Constantinopolen woonachtig, voor hunne wederkomst instaa en beloove dat hy hen, wanneer den aga of gouverneur der Zeven Toorns het begeert, zal leeveren. Deze beleefdheid der Turken verlicht noch eenigermaate het verdriet dergeenen, welke door hun ongelukkig noodlot in dit kasteel opgeslooten gehouden worden. Andersins ware het zeer rampzalig zich, zonder eenige misdaad begaan te hebben, tot een eeuwige gevangenis veroordeeld te zien, gelyk die der Zeven Toorns voor een ridder van Malta is. Want noopende degeenen die in den oorlog gevangen worden genomen, zy blyven er niet langer als totdat men de vrede geslooten heeft. d’Ongelukkige prins sultan Osman eindigde er zyne dagen op een deerlyke manier in den jaare 1622. Hussein bassa wierd er gewurgd, en men ziet er ook noch zyn graf in den tuin –– immers zo de Turken zeggen, want zedert dat Monsr de Beaujeu, ridder van Malta, gelegentheid om t’ontvluchten bekomen heeft, heeft men er geene vreemdelingen meer willen inlaaten, uit vrees dat zy er de swakheid af zouden leeren kennen. Hy was op een tocht tegens d’ongeloovigen gevangen genomen, en hem geduurende den tyd van vyftien of zestien jaaren dat hy er had gezeten, tot verscheidene maalen – niettegenstaande dat hy groote sommen tot zyn losgeld aanbood – de vryheid geweigerd. | |
[Twee bas-reliefs]Buiten de muuren, dicht by een der toorns welke eertyds de Vergulde Poort maakte, zyn twee groote bas-relieven van wit marmer, verbeeldende het een een slaapende jongeling leunende op zynen arm, mitsgaders een godin die met een toorts in de hand van den hemel afdaalt. Mogelyk is het Endimion en Diana die hem komt vinden. ’t Ander, zo ik my niet bedrieg, verbeeld de negen zanggoddinnen met het paard Pegasus. Maar allebeide, hoewel reedelyk wel gewerkt, zyn ze echter niet genoegzaam uitgevoerd om de kenners te doen zeggen (gelyk eenige reizigers gedaan hebben), dat men niets in Europa heeft ‘tgeen met de lekkerheid Ga naar voetnoot+ van dien beitel in vergelyking gesteld kan worden, noch zo wel verstaan en zo stout aangelegt zy als deze twee figuuren, en dat men een geschenk aan den kaimakan Ga naar voetnoot+ van Constantinopolen en den aga der Zeven Toorns behoorde te doen om deze twee brokken beeldwerk van daar te mogen voeren. | |
Toorn van BelizariusVan dit kasteel der Zeven Toorns na het serrail toevaarende ontmoet men ter slinkerhand een vierkantigen toorn, staande in de zee omtrent twintig treeden van de stadsmuuren, door d’ingezetenen de Toorn van Belizarius genoemd, met byvoeging dat die groote krygsoverste, tot vergelding der uitsteekende diensten welke hy aan den keizer Justinianus tegens alle zyne vyanden in Asia, Africa en Europa had gedaan, in dezen toorn wierd opgeslooten, ontbloot van alle zyne goederen tot d’uiterste behoeftigheid gebracht; en – na geleeden te hebben dat hem d’oogen wierden uitgeboord, genoodzaakt uit een venster een zakje aan het eind van een stok te laaten nederdaalen en dengeenen die voorby voeren, toe te roepen: “Geef doch een penningtje aan den armen Belizarius” – dien de nyd, en niet de misdaad, d’oogen heeft uitgesteeken.[BA/51] Dicht by de plaats daar deze toorn staat, was eertyds een galeyhaven in dewelke de keizers Theodosius, Arcadius, en derzelver navolgers langen tyd hunne galeyen gehouden hebben. Doch tegenwoordig is er niets meer af overgebleeven waaruit men zou konnen oordelen dat er ooit een haven is geweest; gelyk ook niet een weinig verder na het serrail, daar Juliaan den Apostaat noch een andere deed maaken, na zynen naam de ‘Juliaansche’, en zedert de ‘Haven van Sophia’ geheeten, ter oorzaak dat ze gelegen | |
[pagina 77]
| |
was tegenover de plaats daar de kerk van S. Sophia gebouwd is. Vlak achter de gemelde galeyhaven ziet men over d’andere gebouwen heen de kolom die den naam van ‘Historische’ voert, van welken reeds gesproken is. Vervolgens gestadig den weg na de kant van de haven en langs de muuren van de Propontis heen glyende, vind men niets aanmerkelyks om zyne kaike doen stilhouden, dan wanneer men aan de tuinen van het serrail nadert, daar ik echter weinig af kan zeggen dewyl ze maar van buiten bezien konnen worden. | |
Fontein der HeyligingWat verder vertoont zich een fontein voor dewelke de Grieken geduurende het gantsche jaar, doch voornaamentlyk op den dag van des Heilands transfuguratie, een zonderlinge eerbiedigheid hebben. Thans vervoegen zy zich drangelings na deze fontein die zy ΑΓΙAΣΜΑ of een heiligdom noemen, teneinde hunne zieken, welke zy tot den hals toe in het omleggende zand begraaven, van desselfs water (wegens welkers heilzaamheid zy wonderlyke dingen weeten te verhaalen) te drinken te geeven, waarna zy hen terstont weder ontgraven. Doch niet alleen geschied dit omtrent de zieken: honderden van gezonden stellen het zelfde – is het niet tot aan den hals, ’t mag wat minder weezen – omtrent hunne eigene lighaamen in ’t werk. De Grieken hebben een menigte van deze mirakuleuze fonteinen. Daar is byna geen stad of dorp daar men er niet eenige heeft. En zyn er geen natuurlyke, welke door metaalige of minerale aderen heen loopende altyd eenige kracht hebben, de papas of Grieksche priesters weeten ze te vinden in putten omtrent hunne kerken, welke altyd een goede werking voortbrengen, ’t zy voor degeenen dien zy er af te drinken geeven, of voor hen zelven. Ga naar voetnoot+ Men zegt dat den Grooten Heer in deze vreemde godvruchtigheid der Grieken vermaak scheppende, zich gemeenlyk op dezen dag voor zyne vernsters houd, zonder egter gezien te konnen worden. | |
Venster der Gewurgden; Kiosk van den Bostangi-BachyDicht by deze plaats ziet men een groot venster, waaruit des nachts degeenen welke in het serrail gewurgd worden, in de zee worden gesmeeten, en zo veel kanonschooten gedaan als er rampzaligen op deze wys hun leven komen te eindigen. Niet ver van de gemelde fontein ontmoet men de kiosk van den Bostangi-Bachy of groot hovenier. ’t Is een paviljoen of ruime overdekte balkon, staande buiten de muuren van het serrail en hebbende het uitzicht over een goed gedeelte van de Propontis en de Thracischen Bosphorus. De Turken scheppen groot behagen in dit zoort van speelhuizen, en zyn er weinige serrails die er niet verscheidene hebben: sommige in ’t midden der tuinen om er de koelte te beter te konnen genieten, andere op de kant van ’t water (zo er water voorbystroomt), andere boven op de huizen als overdekte platte formen enz. Deze kiosks zyn zeer bekwaam om het zwaarmoedig humeur der Turken t’onderhouden. Zy zetten er zich neder op een sopha of zoldering Ga naar voetnoot+ met een pyp tabak en eenige flingeans of koppen koffy, en blyven er bywylen twee à drie uuren in gezelschap, zonder malkander het hoofd met praaten te breeken. Men hoort er byna niet anders als eenige halve woorden, afgebrooken door het slorpen van de koffy, die ze geweldig heet drinken. Deze kiosk van den Bostangi-Bachy word zo veel niet bezocht als d’andere, ter oorzaak dat hy, bekleedende het vierde ampt des ryks, den tyd niet heeft om er de koelte en het bekoorlyk gezicht, ‘tgeen de schoone gelegenheid van dezelve aan het oog beschikt, dagelyks te konnen genieten. Hy heeft genoeg te doen met de zaken van het serrail en d’andere lusthuizen van den Grooten Heer, daar hy het | |
[pagina 78]
| |
opzicht over heeft, gelyk ook met de bestiering van alle de steden en dorpen, leggende op de oever van den Bosphorus en de Propontis, welke van zyne jurisdictie afhangen. Men treed in deze kiosk van binnen door den tuin van het serrail, en er aan d’andere zyde uit door een kleyn poortje, met een trap komende op den oever der zee. | |
Kanon tot beveiliging van het Serrail en de HavenHet eerst ‘tgeen men vervolgens ontmoet, roeyende gestadig langs de stadsmuuren welke hier ter plaatze tot sluiting aan het serrail dienen, heen, is een menigte van stukken kanon, leggende meestendeel waterpas, om d’intrede van het serrail en de haven, in geval ymand dezelve wilde overweldigen, te verdeedigen. ’t Swaarste en aanmerkelykste van allen is dat, ‘tgeen de laatste schoot in de verovering van Bagdad deed, en de stad, door de wanorder die het er aanrechtte, noodzaakte zich aan sultan Murat over te geeven. Men bewaart het veel beter als d’andere en heeft er een afgezonderde kamer voor doen maaken. Deze stukken worden nooit gelost, hoewel ze altyd gelaaden zyn, dan alleenlyk op den eersten of tweeden dag der maan van den bairam, wanneer men er eenige afschiet om de mußulmans te verwittigen dat de groote hoogtyd van den bairam gekomen is, en zy, vermits de ramazam nu een einde heeft genomen, niet meer gehouden zyn te vasten. Men lost ze ook noch by gelegentheid van openbaare vreugdetekenen, als Ga naar voetnoot+ wanneer den Grooten Heer eenige provincie of stad gewonnen heeft. By andere tyden worden ze niet gebruikt, of het moest gebeuren dat eenig schip zonder order in of uit de haven wilde loopen, of ook wel als er eenig aanzienlyk officier wegens deze of geene misslag veroordeeld word om in zee geworpen te worden. Thans Ga naar voetnoot+ wort er een schoot gedaan, gelyk hiervooren gezegd is. | |
Tuinpoort van het SerrailIn ’t midden dezer stukken kanon staat een der vier poorten van het serrail, te weeten die der tuinen, Bostan-Capi geheeten. Zy word bestreeken door twee swaare ronde toorns, ieder met zyn paviljoen bedekt, en verzeld door twee groote cypressen en andere boomen, welke buiten het serrail op den oever der zee staan. Aan den voet dezer toorns heeft men twee ryen van bostangis of hoveniers, die de capigis of bewaarders van deze poort zyn, door dewelke niets in of uit kan komen als met verlof dezer twee wachten, die hetzelve niet licht geven. d’Officiers van het serrail hebben er alleenlyk ingang. De sultanes bedienen zich ook van deze poort als den Grooten Heer haar op het Canaal van de Swarte Zee uitleid (‘tgeen haar niet heel dikwils gebeurd), ofwel als ze na het serrail van Scudaret gaan, ‘twelk byna recht over deze poort legt. Eertyds voerde deze plaats den naam van ‘Acropolis’ of ‘Punt van de Stad’, als zynde het uiterste eind van die streek lands daar Constantinopolen op gelegen is. Men noemt ze tegenwoordig de ‘Punt van het Serrail’ of ‘Saraï-Bournu’. | |
Kiosken van Sultan SolimanNadat men deze ‘Punt van ’t Serrail’ mitsgaders een kleine fontein, daar de meeste schepen water gaan inneemen, voorby is gevaaren, nadert men twee andere kiosks of paviljoenen welke sultan Soliman op den oever der zee deed stichten teneinde het inkomen en uitgaan van zyne scheepsmachten – toentertyd vry talryker en in beter order als tegenwoordig – te gemakkelyker te konnen zien en het vermaak van dit gezicht ook zyne sultanes te geeven. d’Eerste dezer kiosks was voor zyne vrouwen, daar hy een goed getal van had. Zy is veel hooger als d’andere en heeft ingang van binnen het serrail zonder gezien te konnen werden, strekkende zich wyders in de langte, op boogen, en zynde voorzien met drie schoone kamers, yder vercierd met verscheidene vergulde koepeltjes, en een | |
[pagina 79]
| |
soort van kleine alcoves, begrypende de sophas met hunne matrassen, kussens, tapyten en ‘tgeen daartoe behoort, welkers kostelykheyd de pracht der Ottomannische vorsten beantwoord. Deze sophas of solderingen zyn dicht aan getralyde vensters, opdat de sultanes met gemak mogen zien ‘tgeen er buiten geschied, zonder het gevaar te loopen van gezien te worden, ‘tgeen een groote misdaad voor hen zou wezen én voor dengeen dien men wist hen gezien te hebben. Maar de cieraaden der kiosk van de sultanes zyn maar burgerlyk in vergelyking der groote zaal van d’andere kiosk. Daar kan niets ter wereld properder Ga naar voetnoot+ bedacht worden. Het marmer, de kolommen, de watersprongen, de kostelyke tapyten, de galderyen die er rondom loopen, de fraaye uitzicht welke men aan alle kanten heeft, en de vergulde en gesnedene beschutsels Ga naar voetnoot+ maaken er een betoverd paleis af. Men vind er bywylen gelegentheid om er in te komen, mits dat men den tyd waarneeme dat er niets als de wachters zyn, welken men de handen moet vullen. | |
[Pleziervaartuigen van de Grote Turk]Gelyk deze speelhuizen niet op den oever der zee gesticht zyn als om er het vermaak van het water te konnen genieten, leggen ten allen tyden by deze kiosk vyf of zes kleine galeyen, eenige groote kaïken en andere lichte vaartuigen gereed om den Grooten Heer en zyn gevolg in te neemen, wanneer hy zich op het Canaal wil gaan verlustigen. Deze galeyen en vaartuigen zyn overal zeer cierlyk verguld en beschilderd (zelfs ook de riemen, haaken enz.) van het een eind tot aan het ander, om ook het hunne by te brengen tot het vermaak ‘tgeen den Grooten Heer, als hy zich te Constantinopolen bevind, dikwils op de Bosphorus gaat neemen. | |
[Loop der stadsmuren]Voorby deze kiosken beginnen de muuren welke het serrail besluiten, zich van die stad af te zonderen, en zich opwaarts strekkende tot dicht aan de kerk van S. Sophia, daar de groote poort van dit paleis is, dalen ze vervolgens weder nederwaards na de kant van de Propontis, boven de kiosk van den Bostangi-Bachy. |
|