Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
[Moeilijk te verwerven kennis omtrent de islam]Alzoo de Turken met wat veel achterhoudendheid en zeer spaarzaam of byna noit met diegeene die zy ‘ongelovige’ noemen, willen spreeken van de zaaken van haar geloof, is het zeer beswaarlyk door haar onderrechtinge Ga naar voetnoot+ tot kennisse van dezelve te komen, ten waare Ga naar voetnoot+ men haar hoope gaf van een musulman (zoo noemen zy een gelovige) te willen werden. ’t Is dan voornamentlyk uit haare boeken dat men achter hun geheim kan komen, wanneer men, gelegentheid vindende, die kan meester werden. Want dat geschied zeer beswaarlyk. Ook zyn alle reizigers niet onderwezen in hunne taal, en moeten dezelve daarom onkundig blyven in deze zaaken. Gelyk ik nu mede in dezelve onervaren was, heb ik uit de musulmannen zelve van haare gronden niet, als ten ruwen, Ga naar voetnoot+ konnen onderrecht werden, en daarom kan ik mynen lezer uit eigene ondervindinge van het innigste Ga naar voetnoot+ van ’t Mahometaans geloof niet onderrechten. | |
[Ricaut, Thevenot en Grelot als informanten]Evenwel oordelende dat dezelve hier iets souden willen vinden van den Turkschen godsdienst en derzelver geloofpuncten, en bevindende dat andere – onder welke uitmunten den heer Ricaut, secretaris van de heer Winchelsey, Engelsch ambassadeur aan de Porta Ga naar voetnoot+, en de heeren Thevenot en Grelot – in dezen dieper ingedrongen zyn, meine ik dat het den lezer niet onaangenaam zal zyn indien ik uit dezelve alhier iets ontleene van hetgeene zy daarvan medegedeelt hebben, opdat ik door haare kennisse in dezen myn gebrek vervulle. Waarvan ik heb moeten waarschouwen omdat niets voor myne ondervindinge in myn verhaal wil opgeven als ‘tgeen waarvan kennisse heb, Ga naar voetnoot+ hoewel in dezen veele dingen my door ondervindinge stukswyze bevestigd zyn op myne reisen. | |
[29 mei 1453: de islam in Constantinopel; het islamitisch gebed]Sedert dat Mahomet de IIde de stad Constantinopolen had ingenomen en zyn intreede in de kerk van S. Sophia gedaan, heeft die tempel, dien de Christene keizers aan d’eeuwige Wysheid van den Soon Gods gewyd hadden, niet meer gediend tot het celebreeren van de goddelyke verborgendheden der Christelyke religie. En zedert den jaare 1453, den 29sten der maand mey, toen de heerschappy der Grieken door dit doodelyk onheil wierd getroffen, heeft men in deze kerk geenen anderen godsdienst geoeffend als de namas of het gewoonlyk gebed der Mahometaanen. Maar gelyk deze namas aangemerkt Ga naar voetnoot+ kan worden door de betrekking tot dengeenen die bid, door betrekking tot zynen evennaasten, en door betrekking tot God, onderscheiden zy wat een goet musulman moet doen voor het openbaar gebed (geduurende hetzelve en na het geëindigd is) om zich behoorlyk te kwyten van ‘tgeene hy aan zichzelven schuldig is, van zyne gehoudenheden Ga naar voetnoot+ omtrent zynen evennaasten, en van de plichten welke zyne wet hem voorschryft aan God te bewyzen. De dingen die een Turk voor het gebed moet doen, brengen zy tot vyf puncten. ’t Eerste is: d’artykelen des Mahometaanschen geloofs te gelooven. De tweede: besneden te zyn. De darde: zyne vyanden te vergeeven. De vierde: op de minarets te roepen, of ter mosqueë te gaan als men er geroepen word. En de vyfde: zich te wasschen, zynde d’onmiddellyke voorbereiding tot het gebed. In welke wasschingen zy zeer zorgvuldig zyn, gelyk hiervóór reeds aangemerkt is. Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 81]
| |
Artyculen van het Mahometaansche geloofZoo werd van anderen getuigd dat het waarnemen van vyf articulen, niettegenstaande de verschillige uitleggingen van haar geloof, genoeg zy om voor een waare geloovige door te gaan. Namentlyk I: Alle de leeden van het lighaam rein te houden en zinnelyk in zyne kledinge te zyn. II: Vyfmaal daags gebeden te storten. III: Den ramazan of vasten van een maand waar te nemen. IV: Den zeket te vervullen, dat is aalmoessen te geven na den regel, hun voorgeschreven door haare vier leeraaren in zeker boek, genoemd Asan Embela, en ten V: Zoo ’t hun mogelyk is, in pelgrimagie na Mecha te gaan. Doch alle d’artyculen van het Mahometaansche geloof worden in twee hoofdpuncten begreepen, te weeten dat er maar één God is, en dat Mahomet zyn propheet of afgezant is. Want het woord rezul-alla, zeggen zy, beteekend eer ‘afgezant’ als ‘propheet’. | |
[Mohammed en Sergius; bekering van de Arabieren]’t Is bekend dat Mahomet – een man, niet al te wel geschikt in zynen wandel en vry losbandig in zyn geheel gedrag, wiens bedryf in zynen tyd was kameelen te hoeden – met behulp van den monnik Sergius de vinder is van deze en veele andere geloofspuncten, waarom dan ook dezelve onder den naam van het ‘Mahometaans geloof’ bekend zyn.[BA/52] Eenige meinen dat het gebod van een eenigen God den Turken by geval aangekomen zy. De heer Grelot zegt, dat (zo men Jacob Elkindi, een schryver wiens werken in Syrien te vinden zyn, mag gelooven) Sergius, wanneer den alkoran opgesteld was, Mahomet aan eenige afgodische Arabiers stuurde – welke een zeer groot beeld (‘tgeen zy met den naam van Hacbar, beteekenende den ‘allerhoogsten’, benoemd hadden) aanbaden – om hen te zeggen dat, zynde den afgezant van God hy hen van deszelven wege waarschouwde d’afgoden niet meer aan te bidden, gelyk zy tot noch toe gedaan hadden, en voortaan niemand als den eenigen en waaren God t’erkennen die degeen was welke hem stuurde. Maar deze Arabiers, sedert langen tyd aan den dienst van hunnen Hacbar gehecht zynde, wilden niet na hem luisteren en voerden hem tegemoet: “Zo wy maar eenen God aanbidden en dat die de uwe is, wat zullen wy dan met Hacbar doen?” Mahomet, niet weetende wat hy hierop zou antwoorden, keerde weder na den monnik Sergius om de zaak met hem te overleggen, welke, oordeelende het van d’uiterste noodzaakelykheid te zyn, de gemelde afgodische Arabiers – die in groot getal, en gebuuren van den berg Sina waaren, daar hy monnik was geweest – tot de wet welke hy trachtte in te voeren, te trekken, dien nieuwen wetgever Ga naar voetnoot+ weder derwaarts stuurde, teneinde hen wys te maaken Ga naar voetnoot+ dat – hy hebbende sedert met de godheid over hun antwoord te raad gegaan – den hemel zich vernoegde dat zy de zelve achting noch voor Hacbar zouden behouden, mits dat zy God aanbaaden, en dat tot teken van dien voortaan alle goede musulmannen of waare geloovigen met den naam van God én dien van Hacbar tot het gebed geroepen zouden worden. d’Afgodische Arabiers bewilligden hierin, en men hoorde onder deze arme verblinde menschen niet anders als d’aanroeping van God en Hacbar, totdat Mahomet, machtig zynde geworden, dien afgod uit hunne tempels deed wegneemen en er met groote Arabische letteren deze woorden stellen: Alla sou Hacber (God en Hacbar), welken de Muësinas Ga naar voetnoot+ zedert altyd gebruikt hebben om het volk tot het gebed te roepen. Dit is het gevoelen van dien ouden autheur Jacob Ebni Issaac Elkindi, die geleefd heeft omtrent het jaar des Zaligmakers 800, zynde noch geen tweehonderd jaaren na Mahomet. De Turken aanbidden dan niet als den eenigen God, schepper des hemels en der aarde, en volkomen meester van alle dingen. | |
[Mohammedanisme en iconoclasme]’t Is ook | |
[pagina 82]
| |
om deze reden dat zy geene beeltenissen, verbeeldende yts dat leven heeft ontfangen, gehouwen of geschilderd in hunne mosqueën willen dulden. En zo er eenige van mozaïsch werk zyn gebleeven, welke de bygelovigheid van eenige oude Christenen in de kerk van S. Sophia had doen maaken, ’t is omdat ze te hoog en in duistere hoeken geplaatst zynde, de Turken – die wanneer ze in hunne tempels zyn het gezicht altyd nederwaarts houden – noch niet eens gelet hebben of zy er zyn, of steigeringen van genoegzame hoogte hebben willen oprechten om erby te komen en ze uit te schrabben. Want men kan lichtelyk bemerken dat zy het op alle d’andere plaatsen gedaan hebben die het meest in ’t oog stonden, en voornaamentlyk die zo hoog niet waaren, hebbende de beeltenissen met lange stokken mismaakt, of ze t’eenemaal uitgedaan met er kalk over te stryken. | |
[Mohammed de profeet en andere geloofspunten in de islam]Het tweede artycul van het Mahometaansche geloof, volgens de heer Grelot, begrypt in ’t kort alle de mymeringen en buitenspoorigheden van den alkoran en deszelfs uitlegginge, als te gelooven dat Mahomet den afgezant van God is, en dat er nooit zekerder waarheid kan weezen dan ‘tgeen door hem aan haar Ga naar voetnoot+ by geschrift of overlevering nagelaaten is, enz. En dit artycul de bron van alle d’anderen zynde, behoeft men hier niet te verhaalen wat zy zich ingebeeld hebben wegens de schepping der wereld, desselfs behoudenis, en de manier welke God bewaard om ze te heiligen en zalig te maaken. Gelyk ook veele andere bevattingen, Ga naar voetnoot+ weinig met de gezonde reden overeenkomende, waarmede zy hunne geesten en boeken vervuld hebben. Aangaande ’t paradys en de gelukzaligheid hebben ze zeer vleeschelyke gedachten, wel gelovende dat aldaar zal zyn een zalig gezicht van God, maar aan hetzelve ook tegelyk gevende een verzadinge van alle vleeschelyke wellusten, en zelfs in hetzelve plaatse gevende aan verscheidene beesten, gelyk als aan het schaap van Abraham, het kalf van Moses, de mier van Salomon, de papegaay der koningin van Saba, den ezel van Esdras, de walvis van Jonas, de hond der zeeven slapers en de kemel van Mahomet. Alle de propheeten stellen zy in groote achtinge en houden haare begraafplaatsen in eere, doch meest deze drie: Moses, Issa Peocamber of Jesus Christus (wiens godlyke zoon-wording en dood aan ’t kruys zy nochtans loochenen) en Mahomet, dien zy voor den grootsten van alle houden. | |
Besnydenis der Turken; [historie en zingeving]Wanneer Mahomet zyne wet gaf, schikte hy zich ten deele na de wetten der Jooden en ten deele na de wetten der Christenen, van deze zowel als van geene ontleenende ‘tgeen hem te passe kwam, en zo aan beide zyden zich vleiende om zich zowel by de Jooden als scheurzieke Ga naar voetnoot+ Christenen van zyn tyd een ingang te maken en van beide af te trekken die zynen aanhang vermeerderen mochten. Om nu een verbondsteeken voor de zynen te hebben verkoos hy dat der Jooden en nam de besnydenisse aan, achtende die voor zich gevoeglyker en van ouder herkomst als den doop der Christenen welke hem veel te eenvoudig scheen. Evenwel zyne besnydenisse voor zoverre van die der Jooden doende verschillen, dat dezelve aan de kinderen niet gedaan werd op den achtsten dag na de geboorte, maar als dezelve elf of twaalf jaaren oud geworden zyn, en nu niet alleen met den monde haare geloofsbelydenisse konnen doen – zeggende “la illah illallah Mehemet resul allah”, dat is “daar is geen God dan God; Mahomet is zyn propheet” – maar ook daarvan begrip konnen hebben; behalven dat in de besnydenisse der Mahometanen en Jooden zelfs ook noch een weinig verschil is, dewyl de Jooden behalven den voorhuid het velleken | |
[pagina 83]
| |
beneden ‘tgeen de anatomisten ‘den toom’ noemen met de nagel afscheuren en met de vinger wegrollen, en de Mahometanen zich vergenoegen met den voorhuid alleen af te snyden. Zichzelven dan den voorhuyd hebbende doen besnyden, beval hy dat alle zyne aanhangers haar zouden doen besnyden, ’t zy om de lighaamen zyner musulmannen, gesneuveld in de stryden, welke zy tot d’invoering en bevestiging zyner wet zouden moeten onderneemen en verduuren, te konnen erkennen Ga naar voetnoot+ en hen na de begraavenis als martelaars te eeren, of – als gezegt is – om de Jooden door de gelykheid van deze ceremonie te lichter tot het volgen van zyne dwalingen te trekken, of eindelyk, dat deze onreine wetgeever, een uitwendige zuiverheid verbootsende Ga naar voetnoot+ om d’onzuyverheden zyner ziel te beter voor het volk te verbergen, aan degeenen welke alreeds zyne dwaalingen hadden aangenomen, beval zich den voorhuid te doen besnyden omdat er (gelyk by sommige voorgegeven werd Ga naar voetnoot+) eenige vuiligheden tusschen opgehouden konnen worden, welke oorzaak zouden weezen dat een Mahometaan zich – zonder t’eenemaal gezuiverd te zyn tot bidden willende begeeven – van God niet verhoord, en voor een mordar, dat is te zeggen ‘ongeloovige, onzuivere en besmette’ aangezien zou worden. Deze besnydenis, welke de Turken schounnet heeten, werd alleenlyk gehouden als een teken van hunne gehoorzaamheid aan de stemmelyke Ga naar voetnoot+ woorden van Mahomet die dezelve niet in zynen alkoran heeft doen schryven, maar – ziende dat hy alreeds veele navolgers had en er dagelyks noch meer kreeg – dezelve alleenlyk daarna verordende om hen t’onderscheiden van de Christenen, die den voorhuid hebben, en van de Jooden, die op een andere manier besneeden zyn als zylieden, hoewel hunne besnydenis by de Mahometanen aangenomen zy. Nu, gelyk ’t een teken van ongehoorzaamheid aan de wet zou weezen onbesneeden te zyn, worden degeenen welke den voorhuid noch hebben, als kinderen van vyf of zes jaar, de Christenen en anderen daar men nooit iets afgesneeden heeft, tot het openbaar gebed niet toegelaaten. ’t Is waar dat er aan de deuren der tempels geen onderzoekers van de besnydenis zyn, maar indien een Christen, gelyk wel gebeurd is, de stoutheid had van het gebed by te woonen en erop betrapt wierd, zou hy levendig verbrand of ten minsten geëmpaleerd worden. Ga naar voetnoot+ | |
[De besnijdenis in de praktijk]Hoewel degeene die besneden sullen werden, om redenen reeds gezegd, elf of twaalf jaaren moeten oud geworden zyn, zo werden ook wel eenige besneden wanneer zy den ouderdom van zeven of acht jaaren bereikt hebben. Jonger worden ze gemeenlyk niet besneeden, maar wel ouder, als van veertien of vyftien jaaren en meer (na het believen der ouders) als werdende deze plechtelykheid wel uitgestelt door armoede, als diegeene die te besnyden zyn – of haare ouders – de kosten welke tot de besnyding vereyscht worden, niet konnen opbrengen, wanneer zy genoodzaakt zyn te wachten totdat ymand van vermogen het de zyne laat doen en zy onder zodanigen geselschap schuilende den last der onkosten mogen ontduiken. De dag dan van deze plechtigheid beraamd Ga naar voetnoot+ zynde, bereid men een gastmaal ten huize van dengeenen die besneeden zal worden. Deze, kostelyk opgeschikt en op een paard of kemel gezet, word aldus door de gantsche stad (zo ze niet te groot is) omgevoerd, of anders maar (gelyk als te Constantinopolen) door de wyk daar hy in woond. Zyne schoolieren of makkers volgen hem altemaal te voet met een groot vreugde-geschrey omdat men hem in het getal der musulmans of waare geloovigen staat aan te neemen. d’Omryding gedaan, en het volk weder in huis gekeerd | |
[pagina 84]
| |
zynde, doet den imam van de mosqueë der wyk een kleyne vermaaning Ga naar voetnoot+ over d’aanstaande operatie, waarna een barbier de jongen op de sopha of zoldering gezet hebbende houden twee knechts een uitgespreide doek voor hem. Thans word de voorhuid zo ver als ’t mogelyk is voorwaarts gehaald, met een tang even boven het hoofd vastgekneepen, en netjes met een scheermes afgesneeden. ’t Welk gedaan zynde, toont hy het afgesneeden gedeelte aan diegene die tegenwoordig zyn, hetzelve steekende op zyne vinger rondom, roepende ondertusschen tot verscheidene maalen ‘Alla Hecber ia Alla Alla’. Hierna verbind hy den besneedenen, die door zyn geschreeuw genoegzaam te kennen geeft wat pyn hem een wond, gemaakt op een zo gevoelige plaats, veroorzaakt. En d’omstanders hun gejuig verdubbelende, wenschen den besneedenen geluk met dat hy onder het getal der geloovigen is aangenomen en neemen plaats aan de sofra of Turksche tafel, daar ze volgens het vermogen der ouders van den nieuwen musulman onthaald worden. De mildheden welke de lieden van vermogen op de besnyding hunner kinderen betoonen, bedraagen dikwils groote sommen, want behalven de geschenken die zy aan menigte van kleyne jongens geeven – welke meteenen op hunne kosten besneeden worden – en de gastmaalen voor al de wereld, deelen ze ook nog groote aalmoessen aan d’armen van hunne buurt uit opdat zy van God genade voor den nieuw besneedenen en zyn gantsche geslacht mogen verwerven. | |
[Besnijdenis van afvalligen]De plechtigheid omtrent de besnyding der renegaden of verloochenden is ten naasten by de zelve, uitgezondert dat (dewyl ze gemeenlyk arme wurmen zyn) men hen twee bekkens nadraagt om er d’aalmoessen welke de meeste aanschouwers hen niet weigeren, in te verzamelen. Zy draagen, zowel als d’anderen, een pyl in de rechterhand, welke zy omhoog houden met het yzer benedenwaarts, om het volk te doen gelooven dat zy zich eer met duizend steeken zullen laaten doorbooren als het Mahometaansche geloof verzaaken. Maar de verstandigste Turken wantrouwen zich gemeenlyk wegens Ga naar voetnoot+ d’opregtheid deser nieuwe musulmans, hebbende al overlang d’ondervinding dat dusdanige lieden – welke hunne religie (daar ze mogelyk nooit goede gevoelens voor hadden) zo licht verlaaten hebben – degeene welke zy alsdan omhelzen en waarom zy deze ceremonie aan hun lighaam laaten pleegen, even licht verlaaten. ‘t Geen hen als een spreekwoord doed zeggen ‘Er kim fena Giaour olmichidi eche ei Musulman olur’, beteekenende ‘Al die een kwaad Christen geweest is, zal nooit een goede Turk zyn’. En waarlyk, al het kwaad ‘tgeen in Turkyen geschied, komt eer van de kant der renegaden als van die der Turken, welke gemeenlyk van een heel beleefden en handelbaaren inborst zyn, inzonderheid als ze lieden ontmoeten die zich na hunne manieren van doen weeten te schikken en zich t’onthouden van de dingen die hen argeren of aanstoot geeven. Maar het getal dezer renegaden is grooter als dat der Turken zelfs, en de meeste bassas en hun gantsche gevolg bestaan uit die verloochenaars van het Christen of het Joodsche geloof. | |
[Afvalligen in het Turkse rijk]Daar zyn driederhande renegaden. d’Eerste zyn degeenen die het lot onder de tribuit-kinderen, welke den Grooten Heer van tyd tot tyd door zyn gantsche ryk doet lichten; de tweede die met opzet van religie veranderen, in de hoop mogelyk van Ga naar voetnoot+ hunne fortuin daardoor te zullen verbeteren; en de darden die het niet worden als uit vrees der straffen welken zy mogelyk hier- of daarover hebben verdiend, of door de kwaade handelingen van dengeenen dien zy het ongeluk hebben van tot patroon aan te treffen. ’t Getal dezer laatsten is het minste. | |
[pagina 85]
| |
[Slaven in het Turkse rijk]De slaaven der Turken hebben het zo kwaad niet als men zich wel inbeeld. Zy zyn dikwils de tweede meesters van het huis, en men heeft zelfs exempelen van slaaven welke zich zo wel by hunne agas bevonden, dat – nadat zy er de vryheid af verkreegen hadden en weder in Europa gekeerd waren, alwaar zy het zodanig niet vonden als zy verhoopten – zy weder na Turkeyen getoogen zyn om zich vrywillig weer te begeeven tot de boeyens welker swaarte hen ondraagelyk had gescheenen. Deze slaaven zyn gelukkig in het midden van hun ongeluk wanneer zy, zich in eenige groote stad bevindende, een goeden aga en eenig byzonder talent hebben, wordende alsdan van hunne meesters bemind, die hen niet beletten ter kerke te gaan en er hunne godvruchtigheid te pleegen. Zy staan ook dikwils wel met hunne meesteressen, welke door d’aangeboorene vrouwelyke mededogendheid de strengheden hunner slaaverny met geschenken en gaaven veel verlichten. ’t Is derhalven zulk een rampzalig lot niet (als men zich wel inbeeld) slaav van een Mahometaan te zyn. Men ziet er zelden die door hunne meesters gedwongen worden het geloof te verzaaken, en hoewel de goede musulmannen zich een wet maaken van degeenen welke zy onder hunne heerschappy hebben, tenminsten driemaal daags tot het omhelzen van den alkoran aan te maanen, vind men er echter weinige die hen met quade handelingen daartoe dwingen. | |
[Plaats van de besnijdenis]‘k Moet hier ook noopende de besnydenis noch byvoegen, dat de plaats van deze bloedige ceremonie onbepaald is, gelyk ook de tyd en de verkiezing van dengeenen die ze verricht; konnende geschieden in het bad Ga naar voetnoot+ of in huis door een imam, zowel als door een heelmeester, als er maar een is. Want zynde slechts een teken der Mahometaanery, en niet een sacrament, laat het allerhande persoonen en plaatsen toe, zowel als de verscheidenheid van jaaren. | |
[Naamgeving van pasgeborenen]Men verwacht deze ceremonie niet om den kinderen een naam te geeven, en hoewel zy een peter of gevader hebben, is het niet om hen de eerste te noemen.[BA/53] Dit geschied in huis zohaast als ze gebooren zyn, wanneer de vader door een loffelyke gewoonte hen op d’armen neemt en omhoog heft om ze God aan te bieden, en, leggende hen vervolgens eenige korlen zouts in den mond, hen met den naam noemt, zeggende ‘God geve, N.N., dat zyn heilige naam u altyd zo smaakelyk moge weezen als dit zout ‘tgeen ik u in den mond leg, en dat hy u belette d’aardsche dingen te smaaken’. | |
[Lot van jong-gestorven, onbesneden kinderen]Wat belangt degeenen welke in hunne jonge jaaren, voor de besnyding, komen te sterven, men acht dat ze door die van hunne ouders zalig zyn, en breekt hen alleenlyk de pink van de slinkerhand, eer ze begraaven worden, ten teken van hunne onbesneedenheid. | |
[Besnijdenis van joden]Eindelyk, indien het gebeurd dat een Jood tot de Mahometaansche godsdienst wil overgaan, word hy niet besneeden ter oorzaak dat hy alreeds besneeden is, en hoewel de Joodsche besnyding (gelyk hiervoor is gezegt) van de Turksche verscheelende zy, kan ze echter by deze gelegentheid volstaan. Men doed hem alleenlyk de belydenis des Mahometaanschen geloofs – la illa, illala, Mehemet resul alla, betekenende als gezegt is: ‘daar is geen God dan God, en Mahomet is zyn propheet’ – overluid uitspreeken, terwyl hy ondertusschen zyne voorste vinger opheft. En daarmede is hy een Turk. Zy behoeven ook alvoorens geen Christenen te worden, gelyk veele zich hebben laaten wys maaken, want dan zouden ze immers het verbondsteken der Christenen, den doop, moeten ontfangen hebben, maar dit verbondsteken is by de Turken niet in gebruik. Doch moogelyk is deze waan hieruit gesprooten, dat de Jooden, wanneer zy tot het Mahometaansche geloof over vallen, ten opzichte van onzen Heiland gelooven | |
[pagina 86]
| |
moeten ‘tgeen de musulmans gelooven, te weeten dat Jesus Christus het Woord Gods is, ontfangen door Gods adem of geest, en geboren uit de Maagd Maria, dat hy de messias is, enz. Doch dit geloof maakt hen echter geen Christenen, zo weinig als de Mahometanen zelfs Christenen zyn, hoewel het haar Ga naar voetnoot+ van Christus iets doet gelooven ‘tgeen de Jooden van hem loochenen. | |
[Besnijdenis elders]De heer Thevenot verhaald dat de Mooren in Egypten in ’t stuk der besnydenisse bygelooviger zyn als de Turken zelve, omdat deze Mooren zelfs haare dochters laaten besnyden, ‘twelk de Turken niet doen. Welke besnydenisse door vrouwen geschied, dezelve een stuksken van datgeene dat de anatomisten ‘de nymphe’ noemen, afsnydende. | |
Vergeeving der VyandenGelyk de vergeeving der vyanden zo wel Ga naar voetnoot+ de gemeene rust betreft als ze uitdrukkelyk door den Zaligmaaker onzer zielen gebooden is, moet men zich niet verwonderen dat de Turksche wetten – zynde een verdurvene samenhooping van ‘tgeen zy goed oordeelden te zyn onder de Christenen, Jooden en afgodendienaars – aan de musulmannen gebooden hebben hunnen byzonderen vyanden te vergeeven. Want noopende de vyanden van den godsdienst en den staat zyn zy gehouden gantsch andere gevoelens te hebben. Daar is dan byna geen haat onder de Turken, en als zy er eenige reden toe hebben, mogen zy den vrydag (by hen geëerd als by ons den zondag) niet laten overgaan zonder zich met hunne vyanden te verzoenen. Of ten minsten, zo zy het niet konnen doen, moeten zy – eer ze zich tot het gebed daar zy op dien dag toe gehouden zyn, begeeven – voor God betuigen dat ze hunne vyanden vergeeven, geloovenden andersins dat ze niet verhoord zouden worden. | |
[Strenge strafmaatregelen in geval van nalatigheid]Op dezen grond is het aan alle de Mahometanen door geheel Turkyen ten uittersten verbooden zynen naasten eenig ongelyk te doen, ’t zy met den mond door hem te lasteren, ’t zy met de handen door hem te slaan of hem zyn goed t’ontneemen, of eindelyk door iemand anders op te maaken Ga naar voetnoot+ tot hem kwaad te doen. Integendeel zyn er straffen gesteld voor degeenen die hiertegen komen te misdoen. De stok – dien zy gelooven van den hemel afgedaald te zyn, ter oorzaak dat zy meerder eerbiedigheid onder hen indrukt en hen meer in hunne plicht houd als de heiligste wetten onder ons doen – is d’eenigste pen waarmede zy vonnissen, tegens de schuldigen geveld, schryven en ten uitvoering doen stellen. ’t Is genoeg dat de soubachy nu en dan eens door de straaten gaat om d’ingezetenen van een stad te doen gedenken, dat de minste storm die er onder hen mag komen t’ontstaan, genoeg zal weezen om niet alleen op de belhamels maar ook op d’onnozele aanschouwers een hagelbuy van stokslagen te doen vallen, niettegenstaande al het geschreeuw van ‘toba sultanum’, dienende dengeenen die geslagen worden om vergeeving van hunne misdaden te verzoeken. In deze vrees houd yder zich stil, en die wel geschil met malkander wilden maaken, durven hunne gal niet ontlasten uit vrees dat ze ook hunne beurs – indien ze aan den divan aangeklaagd wierden – van eenige duizend aspers zouden moeten ontlasten, en noch minder malkander slaan, opdat ze niet met gevoeliger slagen gestraft mogen werden. En die hen een begin zien maaken van malkander te schelden of te beleedigen, op de zelve straffen gehouden zynde hen te scheiden Ga naar voetnoot+, verlaaten hen niet voordat de zaak geëffend zy. Ook ziet men noch meestentyd, dat zy hen noodzaaken aanstonds na hunne geschillen malkander t’omhelzen, en een vriendschap (welke voor altyd verbrooken zou zyn, indien men de blinde drift van twee vervoerden Ga naar voetnoot+ had laaten begaan zonder er tusschen te durven spreeken, gelyk maar al te veel aan verscheidene oorden van Christenryk geschied) weder aan te binden. | |
[pagina 87]
| |
Als degeenen die kyven of vechten niet op willen houden, wat vermaaningen men ook moge doen en welke plaats uit den alkoran men bybrenge (‘tgeen zelden gebeurd) trekt men hen met geweld van malkander. En roepende ‘charae ulla’ (‘tgeen zoveel wil zeggen als ‘by de wet Gods’) brengt men hen voor den kady of een anderen rechter om over hunne hardnekkigheid gestrafd te worden. Ten dien einde legt men den schuldigen op den rug, en geevende hem ten minsten twee- of driehonderd stokslagen op zyne voetzoolen (vastgemaakt aan een falaque) doet men diegeenen die zynen toorn in ’t lyden gebracht heeft, zyne vervoerdheid met twee- à drieduizend aspers betaalen. | |
[Zweren en vloeken]De strengheid dezer wetten houd de Turken welke anderen wilden schelden of verongelyken, niet alleenlyk binnen de paalen van hunne plicht, maar heeft hen ook allengs gewend tot niet te sweeren en den heiligen naam Gods door hunne lasteringen niet t’ontheiligen, gelyk zo veele anderen, welke veel heiliger wetten hebben als zylieden, straffeloos doen. ’t Is om die reden dat de swaarste eed dien zy in den mond neemen wanneer zy iets willen verzekeren, is ‘valla hebilla’, betekenende ‘by den God dien ik aanbid’. Maar de Turken die het verst van Constantinopolen af leggen en bygevolg meerder omgang met de Christenen hebben – en het slechte volk onder hen – bedienen zich van de eeden en vloeken der Grieken en andere dewyl zy er geen eigene in hunne taal hebben. Evenwel gebruiken zy ze eer by manier van vleyen en streelen als van schelden. Doch zy zyn echter niet altyd zo gematigd, inzonderheid het slechte volk, en als ze lieden van een anderen godsdienst voor hebben, bejegenen ze dezelve zeer kwaalyk, en in steê der zoete woorden janum, ikigusum, cardache (‘myn hert, myne oogen, myn broeder’) en anderen die zy gemeenlyk gebruiken, hoort men niets uit hunne mond komen als giaour, kuper, diusis (‘ongeloovige, hond, zonder geloof’) en andere diergelyke vervloekingen. Maar degeenen die wat boven het gemeen verheeven zyn, als kooplieden en wetgeleerden, zyn gemeenlyk zeer gespraakzaam en beleefd. En als ze zin in Ga naar voetnoot+ in een vreemdeling krygen, betoonen ze hem zo veel liefkoozingen en goed onthaal alsof hy van hun land of godsdienst was, voornaamentlyk zo hy den Turksche taal met hen kan spreeken. | |
Bedestonden enz.Ziet daar wat de vergeeving der vyanden belangt. Waarna tot het gebed en ‘tgeen daartoe behoord overtreedende, moet men zich – dewyl de Mahometaansche godsdienst niet gegrond is als op de menigvuldige gebeden – niet verwonderen dat de Turken dezelve zo gestaadig herhaalen. Zy gelooven dat de Jooden en Christenen het gebod, ‘twelk God aan hen had gedaan van hem dikwils te bidden, niet gehoorzaamd hebbende, hy aan Mahomet beval den musulmans voor te schryven dat zy hunne gebeden vyftigmaal daags aan hem zouden richten. Maar deze, voorziende dat zyne navolgers dit gebod niet wel zouden konnen onderhouden, deed zo veel by God dat hy zich vernoegde met het tiende gedeelte, en dat dit groot getal van vyftig gebeden daags tot vyf wierd gebracht. | |
[Oproep tot het gebed]Nu, gelyk ze geen klokken of slagwerken mogen hebben, moest men menschen aanstellen, welke hen met roepen den tyd aankondigden dat ze ter tempel moesten gaan, of ten minsten in huis bidden. Deze roepers heeten muassins, van twee Arabische woorden majaz zin, betekenende ‘stem in ’t oor’. Zy klimmen ter geregelde uuren vyfmaal daags op de minarets der mosqueën; doch zo er geen zyn, gaan ze in de deur staan en, steekende de duimen in d’ooren, schreeuwen ze luidkeels ‘allah hecber’ en het overige, na de gelegentheid van den dag medebrengt. | |
[pagina 88]
| |
’t Gebed word dan vyfmaal daags aangekondigd, te weeten met het krieken van den dag, op den middag, ’s namiddags omtrent vier uuren, met het ondergaan van de zon (‘tgeen d’Italiaanen en Turken vierentwintig uuren noemen) en omtrent middernacht. d’Eerste dezer gebeden heet salem of sabah namasi, de twede euylai namasi, de derde kindi namasi, de vierde accham namasi, en de laatste yatisi namasi of ‘slaapgebed’. | |
[Gehoorzaamheid daaraan]De Turken blyven zelden in gebreke omtrent deze vyf bedestonden, maar voornaamentlyk omtrent de eerste en de twee laatsten. Want indien men gewaar wierd dat zy van de vyf welke hen gebooden zyn, ten minsten deze drie niet voldeeden, zouden zy er strengelyk en voorbeeldelyk over gestraft worden. Daar is ook niets ‘tgeen er hen af kan bevryden, want zo ze niet in staat zyn om ter mosqueë te gaan, zyn ze gehouden te bidden ter plaatse daar ze zich bevinden; en zelfs als ze op eenige reis zyn, van het paard te stygen, gelyk ik elders gezegt heb. Ga naar voetnoot+ En reizen ze in geselschap van een karavaane, houd de karavan-bachi of karavaanmeester stil en, wendende zich na de kobbe Ga naar voetnoot+ of de kant van Mecha roept hy zelve (of doed door een ander roepen) dat het tyd om te bidden is. Waarop alle de Turken gehouden zyn af te stygen en zyn voorbeeld te volgen. De Christenen die zich in deze karavaane bevinden, konnen zo ’t hen belieft te paard blyven, doch mogen terwyl d’anderen bezig zyn met bidden niet voortreizen.. Ten ware dat zy zich veel sterker bevonden, want alsdan gaan de Turken aan een kant om hun gebed te doen. | |
[Twee extra gebedstijden]Behalven deze vyf bedestonden, welke de muësims dagelyks van de minarets afkondigen, zyn er nog twee anderen, namentlyk die van den vrydag, zynde hun rustdag, en die van den ramadan of de vasten.. d’Eerste heet salah en geschied des morgens ten negen uuren, en de tweede, taravié namasi en geschied des middernachts geduurende de gantsche maan van de ramadan en met de volle maan der twee andere maanden die er voorgaan, te weten den vyftienden der maan van regeb en den zelven dag van die van chaban. Alle deze gebeden, waaraf de voornaamsten in d’Arabische taal gedaan worden, duuren yder niet boven een half uur, en de gewoonlyke niet boven een quartier. Als de salah van den vrydag geëindigd is, mogen de koop- en handwerkslieden hunne winkels weder openzetten, want zy zyn niet gehouden hunne sabbath-dag verder te vieren, en die ’t van noden hebben, vallen weder aan den arbeid. Doch de lieden van vermogen, en die het zonder nadeel hunner zaaken konnen missen, gaan malkander gezelschap houden en brengen den tyd in ledigheid door. | |
[De roep der Muëzzins]De roep der muësims is niet lang te Constantinopolen. Zy zeggen niet anders als ‘Alla hecber’, ‘tgeen zy, gaande rondom de galderyen of transen der minarets, tot verscheidene maalen herhaalen (gelyk ook hunne geloofsbelydenis) ‘twelk zy besluiten met te roepen: ‘ahia elfeta’, betekenende ‘komt dan tot het gebed, ik aankondig het u’. Hoewel deze woorden Arabisch zyn,worden ze echter by de Turken gebruikt en verstaan. De gebeden vallen doorgaans zeer eenvoudig, voornaamentlyk in de kleyne mosqueën en op de gewoonlyke dagen. Maar geduurende de ramadan en op andere vermaarde daagen zyn ze veel hoogdraavender. De muësims en die hen op de minarets verzellen om met hen te roepen, maaken somtyds een samenstemming welke niet onaangenaam in der Turken ooren is, en inzonderheid wanneer de roepers op de minarets van eenige voornaame mosqueë vergaderen, gelyk die van sultan Achmet, gebouwd in de hippodromus of renbaan. Deze mosqueë heeft zes van die minarets, en aan yder derzelven drie galderyen, | |
[pagina 89]
| |
krielende op groote heilige dagen van het yverigste zoort der musulmans welke altemaal zeer luid en met verscheidene toonen roepende, een symphonie maaken, bekwaam om het oor der Mahometaanen te streelen, doch niet om dat der Christenen te behaagen. | |
[Droevig geschiedenis van een jonge Griek]Monsr. Grelot verhaalt hier over een onvoorzichtig doch ook tegelyk kinderachtig geval, ‘tgeen echter met een al te treurig eind wierd beslooten. Toen ik, zegt hy, te Constantinopolen was, gebeurde het dat op een dag van den bairam of Paasch der Ottomannen, terwyl de muëzims een diergelyke harmonie maakten, een jonge Grieksche Christen die tien of twaalf jaaren oud mogt weezen, gaande voorby de mosqueë en hebbende geen behagen in dit geschreeuw der Turken, hetzelve begon na te bootzen, ’t zy dat hy den spot met hen wilde dryven, of dat hy niet wist in wat gevaar hy zich stelde. Eenige Mahometaanen die na de mosqueë gingen, dit hoorende, greepen hem aan en trachtten hem, als een kind, met geschenken en liefkoozingen tot het Turksche geloof te verlokken. Doch ziende dat hy zich niet liet beweegen, meenden zy met geweld uit te werken ‘tgeen zy met geeven en streelen niet hadden konnen doen, en smeeten hem in de gevangenis. Na eenige dagen wierd hy opnieuws aangezocht, maar geen antwoord bekomen, als strydende tegens de gedachten van hem ooit het Christen geloof te zullen doen verzaaken; willende deze jonge Griek door een t’eenemaal heilige edelmoedigheid liever de stokslagen en de dood zelve – gelyk hy ook naderhand voor het swaard moest bukken – verduuren, als eenig teken aan de Turken toonen van hunne religie t’omhelzen, of eenige woorden van hunne geloofsbelydenis te willen zeggen. Integendeel, hy besteedde de laatste zuchten van zyn leven met die schoone woorden, welke de Grieksche kerk zo menigmaal in haare gebeden herhaalt:’ελέησον ‘ημάς Κύριε, ‘ontfermt u onser, o Heere!’ t’elkens te zeggen, en stervende aldus in de belydenis van het Christen geloof heeft hy ongetwyffelt de kroon des marteldoms weggedraagen. | |
[Reikwijdte en kracht van de oproep tot gebed]Hoewel de roepers zo veel geruchts niet maaken met hunne stem als de klokken met hunne klank, doen zy zich echter ver genoeg hooren. En gelyk er geene karossen langs de straaten van Constantinopolen ryden, en dat er zeer weinige van die ambachten zyn die d’ooren verdooven, dringt hunne stem, die klaar en schel is, met gemak door alle de wyken der stad heen en doet zich ook zelfs by stil weder op een merkelyken afstand buiten in het veld hooren. ’t Getal der muëzims is zeer groot en word noch niet weinig vermeerderd door degeenen die, deze bediening niet aan de mosqueën hebbende, echter op de minarets gaan om het vermaak van het roepen te genieten en zich een verdienste te maaken van de bedestonden aan de goede musulmans aan te kondigen. | |
Wassingen der TurkenDe laatste bereiding welke de Turken tot het gebed maaken, bestaat in zich verscheidene maalen te wasschen, welke wasschingen zy, ter oorzaak dat ze vyf in getal zyn, met vyf onderscheidentlyke naamen noemen. Wel is waar dat ze niet gehouden zyn die alle vyf waar te neemen eer ze zich tot bidden gaan begeeven, maar desniettegenstaande maken zy van dezelve groot werk. d’Eerste van allen – en d’algemeenste dewyl ze zowel van de Christenen als van de Turken gebruikt word – is de gewoonlyke bading welke zy amam noemen. De tweede is voor de lighamelyke noodzaakelykheden, en word tafarat of ‘zindelykheid’ geheeten. Ga naar voetnoot+ De darde geschied om zich te reinigen van d’onzuiverheden waar zy in den nacht of den dag gevallen mochten weezen, en heeft den naam van gouslu of ‘zuivering’. De vierde is ingesteld om zich te wasschen van alle d’andere vuiligheden welke zy door de werktuigen der vyf natuurlyke | |
[pagina 90]
| |
zinnen over zich gehaald mogen hebben. Tot het benaamen van deze bedienen zy zich van een Persiaansch woord, abdest, betekenende ‘’t water in de hand’ of ‘afwassinge’. En de laatste is degeene welke aan de lighaamen der dooden geschied, en word eubu-jakmaks of ‘dood-wassing’ geheeten.` Omdat van deze wasschingen zeer veel afhangd ‘twelk verstand van den Mahometaanschen godsdienst en deszelfs plechtigheden kan geven, heeft de heer Grelot van dezelve nodig geacht breedspraakelyk te handelen, van ‘twelk wy, om den Nederlandschen leezer ’t vermaak te geven van daaraan mede te konnen deelhebben, alhier een uittrekzel sullen inlassen. | |
I; Amam [gewone reiniging van het lichaam]Van alle de natien der wereld, zegd hy, is er geene welke zich zo zeer bekommert met de zuiverheid als de Mahometaansche, zo onder de Turken als onder de Persiaanen. Ga naar voetnoot+ Deze volkeren hebben er zich een grondwet – of om beter te zeggen: de gantsche wezendlykheid van hunne religie, bestaande niet als in uiterlyke ceremonien – van gemaakt. Ter dezer oorzaak zyn zy genoodzaakt geweest een menigte van plaatzen, verordend tot baden, daar zy zich het gantsche ligchaam in konden wasschen, te doen bouwen. Men heeft er een zeer groot getal van in alle de voornaamste steden van Turkyen, en onder die zelfs veele welke niet behoeven te wyken voor d’oude thermen der Roomsche keizers. Men zie maar die van de stad Boursa, die van een natuurlyk warm water zyn ‘twelk in groote marmere kommen ontfangen word, van welke stoffe ook de banken of zitplaatzen zyn gebouwd. Het dak bestaat uit twee zeer schoone koepels, strekkende zich over twee groote kamers waaraf de lucht en het water van verscheidene warmte zyn. Eer men er intreed, ontkleed men zich in een andere groote zaal die koelder is, zulks dat alle deze gebouwen noodzakelyk ten minsten drie groote zaalen hebben. d’Eerste is van een zeer getemperde lucht, en echter warmer als degeene welke men op de straat gevoelt; de twede van een grooter warmte, en de darde zo heet, dat men er geen oogenblik kan weezen zonder te sweeten. | |
[Heilzame werking van de baden]Allerhande lieden worden tot deze baden toegelaaten, de Christenen en de Jooden zowel als de Turken, vermits ze tot gemeen nut en de zuiverheid en gezondheid van al de wereld gebouwd zyn. Ik geloof ook dat men het aan dezelven moet toeschryven, dat d’oosterlingen zo veele ziektens niet onderworpen zyn als wy, en dat zy het noch veel minder zouden weezen indien zy er zo dikwils niet in gingen. ’t Is hiermee als met den wyn, de tabak, de medicynen enz. welke men niet moet gebruiken dan uit noodzaakelykheid, anderzints doen ze meer schade als voordeel aan de gezondheid, waaraf men ontallyke voorbeelden te berde zou konnen brengen.[BA/54] Even zodanig is het ook met d’oostersche baden. Daar zou geen beter ding in de wereld weezen, zo men er ten hoogsten maar eenmaal per maand ging, maar vermits er de Turken zich byna alle dagen gaan wasschen, worden er hunne hersenen zo vochtig door gemaakt dat de meeste met een gestadige ophthalmiè of ‘traanooging’ gekweld zyn, die hen geweldig hinderlyk is. Ondertusschen, dewyl de Mahometaanen zo naauwkeurig zyn in de belagchelyke geboden van een zo kwalyk gegronde religie als de hunne t’onderhouden, willen zy, wat men hen ook moge zeggen, hunne gezondheid door het menigvuldig gebruik van het bad liever benaadelen, als voor zoveel in hun vermogen is niet te voldoen aan ‘tgeene de wet hen gebied. | |
[Toegangsgeld en toegangstijden]Zy gaan altemaal zo dikwils in ’t bad, dat hunne gewoonlyke inkomsten het niet zouden konnen optobben Ga naar voetnoot+ indien het er zo duur viel als elders. Maar gelyk er geen vaste prys toe gesteld is en dat yder geeft ‘tgeen hem belieft, konnen ze met drie of vier aspers volstaan, | |
[pagina 91]
| |
welke omtrent twee stuivers maaken. Doch de Franken moeten meer geven. De tyd van het baden is bepaald. De mannen komen er van ’s morgens vroeg tot aan den middag, en het overige van den dag is voor de vrouwen. Nooit gaan zy er tegelyk, ’t zy dat ze met de Ouden gelooven dat het niet al te gezond is voor de mannen zich ter zelver plaatse en ter zelver tyd als te vrouwen te wasschen, of dat, d’eerbaarheid zulx niet toelaatende, het hen uitdrukkelyk op swaare straffen verbooden is zich daar slechts omtrent te vertoonen. De jongens alleen, en ten uitersten tot zeven of acht jaaren, mogen met hunne moeders, moeyen Ga naar voetnoot+ of nichten in het bad komen, als hebbende van zulk een tederen ouderdom niet te vreezen. En voor dezen behoeft niet betaald te worden, ten ware het uit beleefdheid geschiedde. | |
[Bijzonderheden omtrent de vrouwen in het badhuis]Ondertusschen zyn er egter onder deze jonge knaapen listig genoeg om er de vrouwelyke spelletjes gade te slaan, want de Turken gaan er al zoveel om vermaak als uit noodzaakelykheid. En ik heb er gekend welke in hooger jaaren noch wel geheugenis hadden van ‘tgeen zy er hadden gezien, maar gelyk het meeste gedeelte niet tot eer der oostersche juffers strekt, wil ik liever swygen, en gelooven dat het kinderpraatjes zyn, en van dat zoort daar Juvenalis af spreekt: Nec pueri credunt, nisi qui nondum aere lavantur.[BA/55] Men wacht niet meer, gelyk men eertyds by de Romeinen deed, na het luiden van de klok om het volk badwaarts te doen gaan. Men opent ze ’s morgens ten vier uuren en sluit ze niet voor ’s avonds omtrent acht uuren. Geduurende al dezen tyd hoort men er nooit gerucht of geschil, noch dat iemand eens anders kleederen of beurs gestoolen heeft. En aldus behoeft men, gelyk Ovidius meld, geen deurwachter te stellen om de kleederen te bewaaren: Cum custode foris tunicam servante puellae.[BA/56] Wel is waar dat, zo het manvolk aan deze oude gewoonte niet meer gehouden is, de vrouwen ze noch niet achtergelaaten hebben. Yder tracht zich op ’t best op te schikken, en gelyk z’er in groot getal gaan en er den gantschen namiddag blyven – eerder om te praaten en er hunne vriendinnen te bezoeken, als uit noodzaakelykheid – brengen zy haare oude slavinnen mede, welke in d’eerste zaal by de klederen hunner meesteressen blyven wagten. Want weetende by ondervinding, zo wel als Ovidius, alle streeken der baden, is hen ook niet onbekend: Condunt furtivos balnea multa jocos.[BA/57] ’t Is hierom dat men langs straat altyd slaavinnen achter hen ziet gaan, welke het lywaat Ga naar voetnoot+ en andere noodzaakelykheden van hunne meesteressen en derzelver vriendinnen op hun hoofd draagen, benevens de bereidzelen van een collation Ga naar voetnoot+ welke zy gemeenlyk onder malkander houden en die niet bestaat als in eenige salvas of konfituuren. Al deze toestel Ga naar voetnoot+ word, terwyl zy in bad gaan, in de bewaaring van die oude wyven gelaaten, en aldus onderhouden zy noch ‘tgeen ten tyde van Martialis geschiedde (daar het de manier was) dat Supra togulam lusca sederet anus.[BA/58] Zo de Turksche en Grieksche Christene vrouwen deze gewoonte der oude Roomsche dames omtrent het bewaaren van hunne kleederen gehouden hebben, zy hebben ook die betreffende het cieraad hunner persoonen niet verlooren laaten gaan, draagende een byzondere zorg om zich het hair en de nagelen van handen en voeten met het poeyer van een zeker kruid (‘tgeen d’Arabiers Elhanna, en de | |
[pagina 92]
| |
Turken Alcana noemen) rood of ros, en de winkbraawen en hairtjes der oogleden swart te verwen, gelyk die daar Juvenalis af zegt:
Illa [ille] supercilium, madida fuligine tactum,[tinctum]
Obliqua producit acu, pingitque trementes[trementis]
Attollens oculos.[BA/59]
| |
[Behandeling in het Turkse bad]De manier van degeenen die in ’t bad komen te wasschen is heel byzonder. Nadat men zich in d’eerste zaal gantsch naakt ontkleed heeft, bind men een groot servet om ’t lyf (‘tgeen zy fota of pestemal noemen) en gaat aldus door de twede zaal, die warmer is als de eerste, in de darde, daar men sweet. Hier legt men zich vlak op de buik neder, in ’t midden van de zaal op een verhevenheid van marmer, zynde de warmste plaats van het gantsche bad. Alwaar, na genoeg gesweet te hebben, een knegt van de badmeester komt die den baader d’armen rekt en buigt, zo voorwaarts als achterwaarts, en vervolgens ook de beenen. Waarna hy op handen en voeten – zynde mede gantsch naakt, uitgezondert een doek voor de schamelheid – met een wonderlyke geswindheid langs den rug en de dyen heen kruipt, en hem vervolgens na een andere plaats brengt daar verscheidene kommen en kraanen van warm water zyn, waarmede hy hem over het gantsche lighaam wascht, vryvende hem wyders met een zakje van kamelot, barkaan Ga naar voetnoot+ of andere diergelyke stof, daar hy de hand in steekt. Thans zeept hy hem, en wascht hem opnieuws. | |
[De wrijfdoeken]Deze barkaane zakjes of vryfdoeken zyn gevolgd op de roskammen der Ouden voor zoveel het gebruik belangt, doch niet nopende de gedaante of de stoffe. Want ze zyn vierkantig en dienen om den huid van alle vuiligheid welke zich op het lighaam gezet mag hebben, te zuiveren, gelyk de roskammen waren om te schrabben. Maar vermits zy slegts van eenige grove stof zyn, vallen ze gemakkelyker en handelbaarder als die metaale instrumenten, welke een handvatsel hadden en byna van maaksel waaren als een snoeymes. De zelve vryheid welke de Romeinen omtrent hunne roskammen hadden, hebben de Turken ook omtrent hunne vryfdoeken. Yder kan de zyne hebben en ze na ’t bad doen brengen om ze voor hem alleen te gebruiken, gelyk die Crispyn, van wien de poëet Persius zegt: I puer, & strigiles Crispini ad balnea defer,door zynen knegt liet doen.[BA/60] Maar gelyk de Turken niet vies vallen van na malkander uit de zelve vaten te eeten en te drinken, en zelfs de kleederen van een gestorvene pestzieke te draagen, maaken ze ook geen swaarigheid om met de zelve zakjes gevreeven te worden, als men ze maar eens heen en weer door ’t water haalt, gelyk men altyd doed. | |
[Particuliere badhuizen]De menigvuldige verbintenis welke de Mahometaansche wet haaren aanhangers heeft opgelegt van zo dikwils in ‘t bad te gaan, heeft aan verscheidene lieden voet Ga naar voetnoot+ gegeeven om een vertrek in hunne huizen ten dien einde te verordenen en er zich óf zelve óf door hunne slaaven te doen wasschen, zonder gehouden te zyn in de gemeene baden te gaan. Deze vertrekken dienen den mannen ook noch om hunne vrouwen in huis te doen blyven, daar Ga naar voetnoot+ ze anders gaarne uit willen, onder voorwending van na het bad te gaan. Zy weeten ze zodanig te schikken dat, zonder in de keuken te komen noch de reuk van de pot te ruiken, zy dikwils maar een en ’t zelve vuur van nooden hebben om d’amamgik of ‘stoof’ te verwarmen en het eeten te doen kooken. En gelyk deze vertrekken van een groot nut in een huis van eenig aanzien zyn, vind men ze by de meeste lieden van vermogen. | |
II: Tahara [Zindelijkheid der mohammedanen na de stoelgang]De Mahometaanen zyn zo zeer gesteld op de zuiverheid des lighaams, | |
[pagina 93]
| |
dat ze, vreezende door den uitgang der excrementen of natuurlyke vuiligheden besmet te worden, zich niet vernoegen met de gantsche huid in de gemeene baden te doen wasschen, maar zy zyn ook noch gehouden alle de poorten waardoor de natuur aan hare noodzaakelykheden voldoed, te reinigen, en dat zo menigmaal als zy zich van d’overblyfzels der laatste spyskooking hebben moeten ontlasten. Zy hebben dan byna altyd den embrik of het ‘watervat’ in de hand om de deelen des lighaams daar eenige vuiligheid door uitgegaan is, af te wasschen, en daar is niets plaizieriger als een Turk met eenige buikloop of koude pis te zien. Men behoeft hem alsdan geen andere bezigheid te geeven, hebbende genoeg te doen om zynen tyd en handen te werk te stellen. | |
[Eerbied der mohammedanen voor papier]Zy weeten van geen sponssen, en het zou een onvergeevelyke misdaad wezen zich ten dien einde van papier te bedienen, dewyl er onder de letteren daar het mee belaaden is, ook die zouden konnen wezen welke den naam Gods uitmaaken, of dat er dezelve op geschreeven zouden konnen worden. Om deze reeden is het papier in een zeer groote eerbiedigheid by de Mahometaanen. Zy gebruiken het niet tot verachtelyke dingen en konnen ook zelfs niet lyden dat men erop treed. Als zy een stuk papier langs de straat vinden, raapen ze het op, kussen het, en steeken het wel eerbiediglyk in eenig gat van een muur. Deze groote eerbiedigheid ten opzichte van het papier komt hen zekerlyk van die, welke zy voor de alkoran hebben, dien zy nooit (als ze hem draagen of verleggen) beneden de gordel laaten daalen, of ook mogelyk wel van degeene die zy voor de geletterde lieden hebben, welke by hen in groote achting zyn. | |
[Openbare toiletten]Deze zuiverheid, zo godvruchtiglyk aanbevoolen, heeft de Mahometaansche bouwkunde verplicht aan verscheidene oorden van de stad, en voornaamentlyk omtrent de mosqueën, gemeene gemakhuisjes of secreeten te doen stichten, welke zy in hunne taal adophana noemen, dat’s te zeggen ‘plaats van schaamte’, waaruit het zo gewoonlyk scheldwoord van adephis (‘sonder schaamte’ of ‘schaamtelooze’) gesprooten is. Deze gemakhuisjes of secreeten zyn zeer zindelyk, want behalven dat een yder zorg draagt om ze niet vuil te maaken, en dat de maidagi of ‘stilleveeger’ dezelve ten minsten alle donderdagen reinigt, is er in elke cel of afzondering een fontein die altyd loopt, of ten minsten een kraan, dienende tot de noodzaakelykheid van deze tahara of byzondere wasschinge. | |
[Vergelijking met het westen, en in het bijzonder met Holland]Men moet bekennen dat er niets zo gemakkelyk in geheel Europa is, en ‘tgeen er ook meteenen zo noodzaakelyk zou weezen (voornamentlyk in de groote steden) om er de gemeene zindelykheid, het voornaamste cieraad, te behouden. Holland alleen heeft er door den overvloed van water gelegentheid toe, maar gelyk deze zuiverheid geen verbintenis onder de Christenen is, plaatst men wel hier en daar ‘tgeen men elders behoorde neder te leggen. Men ziet in het oosten niet ‘tgeen in alle onze steden gedaan en geleden word, te weeten: de muuren der kerken besmet met pis en andere vuiligheden dergeenen die er niet omtrent behoorden te komen als met eerbiedigheid. En men is er ook niet gehouden zyne gezondheid te benadeelen met de natuurlyke loozingen te lang op te houden, ter oorzaak dat men geen plaats vind om zich van een zo lastig pak t’ontlasten. | |
III Gouslu [Reiniging van dag- en nachtvuil]’t Is de Mahometaanen niet genoeg zich het gantsche lighaam in het gewoonlyk bad gewasschen te hebben. Zy zyn ook noch (na den abdest, daar ik zo terstont af zal spreeken, te hebben verricht) gehouden zich, wanneer hen geduurende den nacht eenige ongemeene ontlasting overgekomen is, ’t zy dat ze alleen, of met gezelschap | |
[pagina 94]
| |
geslaapen hebben, in een byzonder bad af te spoelen, om zo te spreeken. Deze zuivering geschiet in een vierkantige tobbe of kuip die alle morgens met water gevuld, en ’s avonds geleedigd word. Deze kuip is hetgeen, ‘twelk d’Ouden labrum of oceanus noemden; de Turken heeten ze aouz goufli. Gelyk zy deze reiniging niet gebruiken, als nadat zy zich wel in het bad gewasschen en den abdest verricht hebben, zyn zy er niet lang mee bezig, dompelende zich maar driemaal in ’t water, waarna zy eruit treeden en de plaats aan een ander overlaaten; ‘tgeen aldus voortgaat totdat alle degeenen welken de voorgaande nacht tot deze ceremonie verplicht heeft, zich op de zelve wys gezuiverd hebben. Hoewel het getal dergeenen die zich in deze waterkuip dompelen, heel groot is – vermits de getrouwde lieden (welken het huwelyk verscheidene dingen, aan anderen verbooden, toelaat) daar zo wel toe gehouden zyn als d’ongetrouwden – word het water daarom echter niet veranderd voordat zy er altemaal in zyn geweest en onder ’t dompelen het gewoonlyk gebed der goede musulmans gezegt hebben: ‘La illa illalla Allam dudikka, Alla hecber’ enz. ‘Daar is geen ander God als God, o groote God’ etc. | |
IV Abdest [Reiniging voor het gebed]De vierde en laatste bereiding tot het gebed der Turken is d’abdest. Deze kan men overal verrichten en zelfs, als men ergens is daar men geen water heeft, met kruiden, steenen of aarde. Zy hebben zich ingebeeld dat God hunne gebeden niet zou willen hooren indien zy niet alvoorens, immers voor zoveel in hun vermogen is, aan deze wassching voldaan hadden, weshalven zy ook nooit mosqueën bouwen zonder ze met eenige fonteinen te vercieren. En als de plaats daar niet bekwaam toe is, leggen zy iemand een stuiver gelds toe, die dan gehouden is eenige kuipen vol water te houden waaruit een yder zo veel tapt als hy tot deze wassching van doen heeft. | |
[Handelingen bij de reiniging tot het gebed]‘k Moet hier ook zeggen op hoedanig een wys de Turken den abdest verrichten. Zy keeren zich vooreerst met het aanzicht na de kant van Mecha en wasschen de handen driemaal, van de toppen der vingeren af tot daar de hand aan den arm gehecht is. Ten tweden wasschen zy den mond even zo menigmaal en reinigen de tanden met een borsteltje. Ten darden wasschen zy ook de neus driemaal en trekken het water uit de hand in de neusgaten op. Ten vierden werpen zy zich met beide de handen driemaal water in ’t aanzicht. Ten vyfden wasschen zy driemaal d’armen, van de voeging der hand af tot aan den elboog; doch eerst moeten zy den rechter-, en daarna den slinkerarm wasschen. Ten zesden vryven zy het hoofd met de duim en de voorste vinger der rechterhand, van het voorhoofd af tot op den top of kruin. Ten zevenden wasschen zy met dezelve twee vingers d’ooren van binnen en van buiten. Ten achtsten worden ook de voeten driemaal gewasschen, te weeten van de toonen tot aan d’enklauwen Ga naar voetnoot+ en niet hooger, by welke gelegentheid de rechtervoet insgelyks de eerste beurt krygt. Doch zo zy des morgens, eer ze hunne koussen aantrokken, de voeten gewasschen hebben, trekken zy ze niet weer uit en verrichten den abdest met de gemelde twee vingers maar over de pabouches heen. | |
[Geboden en verboden bij de abdest]God, zeggen zy, beval hen alle de gemelde deelen des lighaams maar eens te wasschen, dewyl hy den mensch niet al te veel wilde belaaden. Maar Mahomet, strenger wetgeever in dezen als God, heeft er de twee andere maalen bygevoegd, opdat men het niet zou versloffen. d’Abdest van godlyke instelling word fars, en die van den propheet sunnet geheeten. Omtrent deze wasschingen zyn eenige ongeoorlofde zaaken, welke zy meschres noemen, als de neus met de rechterhand te snuiten, eenig deel meer als driemaal te wasschen, zich te wasschen met water | |
[pagina 95]
| |
‘tgeen door de zon warm geworden is, gelyk ook het water zich te sterk in ’t aangezicht te werpen. Verscheidene andere dingen maken den abdest vruchteloos, weshalven men denzelven, wanneer een dezer dingen komt te gebeuren, weder van nieuws moet aanvangen. En al wilden zy ook het gebed niet doen, moeten ze by dusdanige gelegentheden de handen wasschen, of ze zyn onrein. Onder deze worden gerekend als ze zich van vooren of van achteren ontlasten, als er eenig bloed of vuiligheid uit hun lighaam komt, als ze komen te braaken, uitzinnig te worden, te beswymen, dronken te zyn, onder het gebed te lagchen, een vrouw t’omhelzen, en eenig naakt deel van haar aan te raaken, geduurende het gebed te slaapen enz. Indien ook iemand (terwyl het gebed gedaan word) dit overkomt, zullen d’anderen die zich gewasschen en tot bidden bereid hebben, zich wel wachten van hem wakker te maaken, ter oorzaak dat zy alsdan alzo wel onrein zouden zyn als hy. Ook mogen ze van geen hond of eenig ander onrein dier aangeraakt worden. Alle deze toevallen maaken den adbest teniet en noodzaaken degeenen die zich tot het gebed willen begeeven, denzelven weder opnieuws te gaan aanvangen. | |
[Praktische problemen bij de adbest]Deze enge verbintenis van zich zo dikwils te wasschen valt uitsteekend moeyelyk en verdrietig voor degeenen welke in dorre en veer van water afgelegene landen zyn, of die in kouder en noordelyker climaaten woonen. Verscheidene Turken – inzonderheid van degeenen die men raphasis noemt, zynde ketters van het Mahometaansche geloof welke in zeer grooten getale in Syrien en verscheidene andere provincien van Klein-Asia gevonden worden – wenschten ook om die reden wel dat ze van religie mochten verwisselen en een andere aanneemen, welke hen tot zo veele ongemakkelyke wasschingen niet verbond. | |
[V: Eulu-Jamaks of lijkwassing]De vyfde der Turksche wasschingen is degeene welke men Eulu-Jamaks Ga naar voetnoot+ of ‘dood-wassching’ noemt. Van deze zal ik tegenwoordig niet spreeken dewyl ze niet voor het gebed geschied en alleenlyk na de dood der musulmans gebruikt word. En zynde dan aldus ten einde van deze voorbereidzelen geraakt, zullen wy tot het gebed zelve overtreeden, doch alvoorens iets zeggen van ‘tgeen de Turken onmiddellyk, eer zy in de mosqueë treeden, onderhouden. | |
[Intrede tot de moskee; klederkleuren der verschillende groeperingen]Als een goed musulman aan de vier gemelde reinigingen voldaan heeft, moet hy met nedergeslagen gezicht tempelwaarts gaan en, gedenkende wat eerbiedigheid hy aan die plaats schuldig is, zyne schoenen aan de deur uittrekken. Weshalven d’oosterlingen, dewyl zy er zo menigmaal daags toe gehouden zyn, een zoort van schoenen hebben uitgevonden, bekwaam om er, zonder het lighaam eens te buigen of er het behulp der handen toe van nooden te hebben, met gemak te konnen uittreeden. Zy noemen ze pabouches en mogen eer voor een slag van pantoffels of muilen als voor schoenen te boek gesteld worden. De koleur is verscheiden: geel, rood, paars, swart enz. De Turken en Franken draagen ze gemeenlyk geel, d’Armeniers rood, de Grieken paars, en de Jooden swart. Maar niemand van alle deze natien vermag ze, zolang als ze in het gebied van den Grooten Heer woonen, groen te draagen, gelyk al de wereld in Persien mag doen. ’t Zou een Christen die in Turkyen woonde, tot een misdaad gerekend worden een koleur aan de voeten te draagen welke by de Mahometaanen, door de genegentheid die hun propheet tot dezelve had, voor heilig word gehouden. En de rechte musulmans zouden de koleur, welke zy niet als met groote eerbiedigheid op hun hoofd zetten en die gebruikt word om hunne emirs – daar men den groenen tulband aan geeft als een teken van het maagschap Ga naar voetnoot+ ‘tgeen zy met hunne wetgeever en propheet | |
[pagina 96]
| |
hebben – t’onderscheiden geenzins aan de schoenen van een giaour dulden. Ga naar voetnoot+ | |
Geestig antwoord van Cha Abbas aan een Turksche ambassadeur nopende het groen’t Antwoord ‘tgeen Cha Abbas, koning van Persien, Ga naar voetnoot+ hierover gaf aan een ambassadeur dien den Grooten Heer aan hem gesonden had, is te fraay om hier geen plaats te hebben. De gezant, niet als met hertzeer door geheel Persien de Christenen zowel als de Turken groene schoenen en kousen ziende draagen, verzocht uit den naam van zynen vorst aan Cha Abbas dat hy aan alle zyne onderzaaten wilde verbieden een koleur, daar de waare Mahometaanen meerder eerbiedigheid voor behoorden te hebben, langer t’ontheiligen en aan hunne voeten te draagen. Dat hy Ga naar voetnoot+ zeer wel wist dat, dewyl het de byzondere koleur van den propheet was, de gelukkige aanhangers van zyne wet hun hoofd er maar mee behoorden te dekken of er ten uitersten de voornaamste en eerlykste Ga naar voetnoot+ deelen van hun lighaam mee op te pronken. Dat men ze door een onlydelyke versmaading Ga naar voetnoot+ niet tot zo verre most vernederen als ze aan de voeten te trekken en ermee in de slyk te loopen, gelyk men straffeloos door zyn geheele ryk deed, en zelfs de giaours, de chifoutlers (daar zy de Jooden mee betekenen) en alle d’andere mordars of ‘onreinen’, zonder eenig onderscheid. Cha Abbas, die de volmaakste vorst van het geheel oosten was en wiens treffelyke hoedanigheden hem de genegentheid van alle de volkeren verwekte, ziende dat d’onrechtvaardigheid der Osmanlis of Ottomannen – indien het hen mogelyk was geweest – de menschen trachtte te beletten zich van de groene koleur (welke de natuur hen zo mildelyk schenkt) te bedienen, en hen te noodzaaken niet aan hunne schoenen te durven gebruiken ‘tgeen die goede moeder hen over de gantsche oppervlakte der aarde zelfs Ga naar voetnoot+ onder de voetzolen spreid, en willende een zo belachelyke voorslag liever met een geestige schertsery afwyzen als de versmaading (welke een zo lomp verzoek verdiende) eenigermaaten laaten blyken, geliet zich alsof hy bewilligde in ‘tgeen den Grooten Heer voor hem Ga naar voetnoot+ begeerde, en beloofde den ambassadeur dat hy aan alle zyne onderzaaten en aan alle degeenen die in zyn gebied woonden, zou doen gebieden de koleur van den propheet niet meer aan hunne voeten te gebruiken. Met byvoeging dat hy verzekert was dat, zohaast als er het verbod af gedaan was, men geen groene schoenen in Persien meer zou zien draagen, maar dat, eer hy die order liet afkondigen, den Grooten Heer (die zo yverig voor deze koleur scheen) alvorens een andere over het zelve onderwerp in zyn gantsche ryk ter uitvoering moest doen stellen. ‘Weet gy niet’, zei de vorst tegen den ambassadeur, ‘dat uw meester zonder de minste bekommering voor zyne oogen ziet, dat men de koleur van Mahomet in zyn gebied veel meer ontheiligt als men in Persien doet? In myne staaten draagt men de schoenen en kleederen niet anders als een groen dat dood is, en alle de beesten van Turkyen ontlasten zich dagelyks, straffeloos, van hunne vuiligheden op het gras, zynde de levendige koleur welke onze propheet beminde. Gaat dan aan uwen meester zeggen dat hy eerst alle de beesten die in zyn ryk zyn, belette het gras voortaan met hunne drek te besmetten en met voeten te treeden, gelyk ze gestadig doen, en ik zal myne onderzaaten alsdan wel weeten te beletten voortaan groene schoenen te draagen.’ d’Elchi of Turksche gezant, wel merkende dat de Persiaansche vorst met dit antwoord de dwaasheid van zyn verzoek bespotte, ging uit de talaro (zynde de plaats daar de Persiaansche koningen gemeenlyk gehoor aan d’ambassadeurs geeven) om zyne geele pabouches die hy aan de deur gelaaten had – gelyk men doet aan den ingang der mosqueën en andere plaatsen welke men eerbiedigheid moet toedraagen – weder aan te trekken. | |
[pagina 97]
| |
Vervolg der kerkgebaarden’t Waar te wenschen dat alle de Christenen, welke geen genoegsaame eerbiedigheid voor de tempels, en geen aandacht voor de gebeden die aldaar gedaan worden, hebben, eens mochten aanmerken op hoedanig een manier de Turken zich kwyten van d’enge verbintenis aller menschen om God met nederigheid en aandacht te bidden. Zy zouden gewisselyk van hen leeren niet in den tempel te treeden met een ziel bezoedeld met misdaaden, wanneer ze aanmerkten dat de Mahometaanen zich zo zorgvuldig wasschen van de minste vuiligheden daar zy hun lighaam of kleederen mee besmet mogen hebben; mitsgaders zich aan de deur der Christene tempels van de wereldsche handelingen ontslaan en er niet af spreeken – gelyk de meesten in de plaatsen, verordend tot gebed, doen – indien zy betrachtten dat zelfs de Turken nooit in hunne mosqueën gaan zonder hunne schoenen aan de deur uit te trekken en geduurende het gebed in een stilheid en zedigheid, welke niet genoeg gepreezen kan worden, opgetoogen Ga naar voetnoot+ te weezen. ’t Is ook ten inzichte van Ga naar voetnoot+ dit gebed, zo dikwils en met zulk een zedigheid herhaald, dat d’Ottomannen gelooven dat God hen meesters van een der schoonste landen welke in de drie beste deelen der wereld zyn, gemaakt heeft. Ga naar voetnoot+ Maar om niet t’eenemaal te gelooven ‘tgeen uit den mond van een Mahometaan komt, zal ik hier invoegen ‘tgeen Monsr. Grelot verhaald hem (ter zaak van d’ontheiliging der kerken) met een Griekschen Christen ontmoet te zyn. Ga naar voetnoot+ | |
[Gesprek van Mr. Grelot met een oude Griek over de ontheiliging van de St. Sophia]Deze Griek, zegt hy, was van Constantinopolen, over de tachtig jaaren oud, en de zoon van een vader die er over de honderd geleefd had, gelyk ook zyn grootvader. Hy woonde dicht by S. Sophia, en gelyk hy my menigmaal in ’t portaal van dien tempel had zien treeden, zeide hem de vrees dat zo menigvuldige bezoekingen van een mosqueë wellicht mochten voortspruiten uit een begeerte om van religie te veranderen, of my in gevaar stellen van ertoe gedwongen te worden. En hy wierd gedreven door een yver van liefde om my aan te spreeken en te vraagen of hy wel mocht weeten wat my bewoog om S. Sophia zo dikwils te bezoeken? Ik antwoordde dat het de schoonheid van dien tempel was die my derwaarts trok, en dat ik my niet moede kon zien aan een plaats die zo lang tot de heilige geheimenissen van het Christendom gediend had. De goede gryzaard vatte my al bevende by de hand en zei met traanen in d’oogen: ‘Ach myn kind! Indien onze vaders nooit als met eerbiedigheid in S. Sophia hadden getreeden, gelyk de Turken tegenwoordig doen, wy zouden noch de meesters van die kerk weezen. Maar, vervolgde hy, God, die yverig is van de eer zyns huis, Ga naar voetnoot+ heeft deze misdaad der Grieken strenger gestraft als alle d’andere zonden welke zy begaan mochten hebben.’ Thans verhaalde hy my in ’t lang ‘tgeen zyn grootvader hem menigmaal hierover had verhaald, en zeide onder anderen dat de hoogmoed onder de regeering der laatste Christene keizers van ’t oosten tot zo verre was geklommen, dat de lieden van aanzien en van vermogen zelfs te paard in deze kerk reeden, of er zich met rosbaaren Ga naar voetnoot+ in lieten voeren, zulks dat ze dikwils met de vuiligheden van die beesten besmet wierd; met byvoeging dat Mahomet de IIde, die Constantinopolen innam, de eerste maal in deze toerusting aldaar niet gekomen was, als omdat men hem zeide dat, zo er de Grieken geen swarigheden in maakten, hy zyn paard ook wel in den tempel mocht voeren, en niet eer als voor het altaar afstygen om er zyn gebed te doen. | |
[Gebedshouding en gebedsinhoud bij de mohammedanen]’t Gaat dan zo niet met de Mahometaanen. Zy vervoegen zich nooit tot het gebed dan in een zo zedige en nederige gestalte, dat men zich geen dieper onderdaanigheid kan | |
[pagina 98]
| |
verbeelden. Want nadat zy zich wel gewasschen en de schoenen aan de deur van de mosqueë uitgetrokken hebben, plaatsen zy zich zo dicht als zy konnen aan den imam, zonder echter degeenen die voor hen gekomen zyn, te stooten of te verdringen. Hier vallen ze op de knien neder en gaan op de hielen zitten, zynde het postuur Ga naar voetnoot+ ‘tgeen d’oosterlingen ’t nederigste oordeelen, om aldus den aanvang van het gebed te verwachten, zonder dat ondertusschen iemand met dengeenen die naast hem zit, durft spreeken, noch er zelfs eens om denkt. De tyd des gebeds gekomen zynde, ryst den imam op, en staande overeind, legt beide zyne vlakke handen tegen zyn hoofd aan, waarna stoppende d’ooren met de twee duimen, heft hy zyn gezicht ten hemel en zingt zeer luid en onderscheidentlyk het gebed, terwyl hem het volk met een zachte stem volgt en alle zyne vreemde postuuren nabootst. ’t Is niet noodig de woorden van het gebed hier in te voegen. Wy zullen alleenlyk een uitlegging geeven van de voornaamste Arabische passagien – want men moet weeten dat d’openbaare gebeden in d’Arabische taal gedaan worden – van dewelke de Mahometaanen zich in hunne gebeden bedienen, en die getrokken zyn uit het eerste hoofdstuk van de alkoran. Wanneer de Turken in den aanvang van het gebed hunne handen en oogen omhoog heffen, zeggen zy: ‘Bis milla hirrakhnan irrachimi’, ‘twelk betekend: ‘in den naam van den goedertieren en barmhartigen God’, waarna de handen beneden den gordel latende daalen, leezen zy – hebbende d’oogen ter aarde geslagen – het gebed, ‘tgeen zy de fatiche of fatha noemen, zoveel te zeggen als de ‘voorreden’ omdat het uit de inleidinge of den aanvang van den alkoran getrokken is. Ziet hier d’uitlegging: ‘Lof zy God, die den Heer der wereld is, goedertieren en barmhertig. O! Groote koning van den dag des oordeels, wy aanbidden u, wy vertrouwen ons op u. Behoud ons, dewyl wy u aanroepen, op den rechten weg dergeenen welke gy verkoozen hebt en met uwe genade begunstigt. Laat ons niet afwyken op den weg dergeenen tegens dewelke gy vertoornt zyt, noch der ongeloovigen of dwaalenden. Amen.’ Nadat dit gebed geeindigd is, buigen zy zich nederwaarts, leggende de twee handen op de knien, en zeggen: ‘Alla hou hecber’ enz., betekenende: ‘God is groot. O! myn God, eere zy u. Uwe lof en uw naam zy gezegend en uwe grootheid verheven, want daar is geen andere god als gy’. Hierna schreeuwen zy altemaal luydskeels met den imam of dengeenen die het gebed doed: ‘Alla hecber’, ‘O groote God!’ en werpende zich neder kussen zy tweemaal de aarde, schreeuwende t’elkens ‘Alla hecber’. Deze buigingen heeten rekiets. Zy zyn verscheiden in getal, volgens d’uuren van het gebed. ’s Morgens maaken zy er maar zes, ’s middags acht, en zo veel ’s middernachts als de maanen van recheb, chaban, of ramazan hen verplichten des nachts ten bedde uit te stygen om na de mosqueë te gaan. Als d’eerste dezer kniebuigingen gedaan is, ryzen ze op en vangen de voorgaande fatha weder aan, welke zy staande overeind zeggen, zonder de duimen in d’ooren te steeken, vaarende wyders met het zelve gebed voort totdat zy zo veele rekiets of kniebuigingen gedaan hebben als het uur vereischt. Thans ryzen zy ten halven op en gaan op de hielen zitten, kykende zeer aandachtig, zonder het gezicht elders te wenden, in hunne geopende handen alsof ze in een boek lazen, terwyl ze ondertusschen een getal van zegeningen ter eere Gods zeggen, welke zy by de leden van hunne vingeren tellen. Deze zegeningen zyn als zoveele dankzeggingen die zy aan God doen, | |
[pagina 99]
| |
wegens dat hy hen in het gebed verhoord heeft. Zy worden ook bywylen aan Mahomet gericht met de woorden ‘rezul Alla’ (‘afgezant van God’) welke zy t’elkens herhaalen, maar gemeenlyk geschieden ze niet als aan God, met de woorden ‘subhan Alla’ (‘God zy geloofd’), ‘allem dullilla’ (‘lof zy God’), ‘la illah illala’ (‘daar is geen andere god als God’) enz. Wanneer de Turken nu alle hunne rekiets of aardkussingen gedaan hebben, eindigen zy hun gebeden, die nooit veel langer als een half uur duuren, met zich by de baard te vatten. Waarna zich ter rechter- en slinkerhand keerende, groeten zy de twee engelen welke zy gelooven altyd aan hunne zyden te weezen, den een om hen tot het goede op te wekken, en den ander om hen te beschuldigen van het kwaad ‘tgeen zy gedaan mogen hebben. Deze engelen zyn, na Ga naar voetnoot+ hunne vertelling, de goede en de kwaade; d’eerste is wit en den ander swart enz. Thans vergaderen eenige zangers op kleine balkons of galderytjes en zingen er bywylen een soort van een psalm, waaraf de wys niet onaangenaam is. ’s Maandags, woonsdags en vrydags klimt een prediker op den stoel om de aanhoorders eenig punt van den alkoran, ‘tgeen hy na zyne manier verstaat en uitlegt, te verklaaren. Deze predikatien mag een ygelyk bywoonen, zowel als degeenen Ga naar voetnoot+ die bywylen op de markten geschieden, en men eindigt dezelve altyd met eenige gebeden welke tot den voorspoed van den sultan en deszelfs wapenen tegen zyne vyanden worden gedaan; daar het volk ‘tgeen tegenwoordig is, Ga naar voetnoot+ niet anders op antwoord als ‘Amen’. Ziet daar wat er tegenwoordig in den tempel van S. Sophia (gelyk ook in d’andere mosqueën) omgaat, ‘twelk hoe smertelyk het de Grieken zy Ga naar voetnoot+ aan te zien, is lichtelyk te denken. Zy suchten er geduurig om, dat zy haar heiligdommen alzo zien overgebracht, Ga naar voetnoot+ ten dienste van diegeene die een andere hoope hebben als die, welke in Christo alleen kan en mag gevestigd zyn; die een ander woord voor godlyk erkennen als dat van Moses, de propheten en apostelen; en die het hun voor een groote weldaad aanreekenen dat ze geduld werden, met behoudenisse van haare belydenisse. Doch ’t zal ook niet onaangenaam zyn voor den leezer alhier iets van der Grieken godsdienst en de byzonderheden van hun kerkbestier te vinden. Laat ons daar dan ook een weinig van zeggen. |
|