| |
XVIII. Fransche vogels.
De aanvoerder der Franschen had zijne bende in twee korpsen verdeeld, waarvan het eene langs den linker kant van de groote baan behoedzaam vooruitkwam, en het andere, op de smalle wegels der velden naar den rechter kant van het dorp oprukte.
De verkenners hadden hem komen melden, dat de boeren op de Markt te zamen waren geloopen, en de Fransche officier wilde hen langs beide zijden onverwachts op het lijf vallen.
Zoo werden ze dan ingesloten en slechts enkelen zouden er in slagen langs de huizen de vlucht te nemen, waar ze langs de tuinen, die insgelijks aan beide kanten der baan zouden bezet worden aan de hagen van de achterzijde, op geweerkogels zouden worden onthaald.
Het neerschieten zijner manschappen, door de in hinderlaag liggende boeren, had den aanvoerder er toe doen besluiten het gansche dorp uit te roeien.
Er moest een voorbeeld gesteld worden, zoo meende hij, want de Vlamingen waren al te weerbarstig om de schoone vrijheid te ontvangen.
Een paar dorpen tot den laatsten man uitgemoord en dan door het vuur vernield, dat zou wellicht de boeren tot betere gevoelens stemmen.
Plotseling werden er aan den rechterkant der baan, daar waar de eerste huizen stonden, geweerschoten gelost.
| |
| |
Het was een der afdeelingen, die tot daar gekomen was, er post had gevat en volgens afspraak de andere kolom verwittigde, dat zij gereed was om er de boeren te ontvangen of er op los te gaan.
Alles bleef stil.
Eenige oogenblikken later klonken er vuurschoten aan de linker zijde van de baan, aan den anderen ingang van het dorp.
Ook daar werd op het schieten niet geantwoord.
Bijna terzelfdertijd weerklonk er geweervuur achter de huizen.
Daar stonden ook de Fransche soldaten gereed om op die boeren te schieten die langs dien weg het hazenpad zouden willen kiezen.
Alles was gereed.
Een schot van een der twee kleine veldkanonnen, die de Franschen bij zich hadden, zou het teeken tot den algemeenen aanval geven.
De aanvoerder hield met een paar mindere officieren en Wannes Bos, die nu ook dien rang in het leger der republiek had gewonnen, oorlogsraad.
Hij kon er niet wijs uit worden, dat alles in het dorp zoo stil bleef.
Het Marktplein konden ze niet zien, daar het aan eene kromming der baan gelegen was.
Zouden de boeren daar op hen wachten?
Dat scheen hem schier niet mogelijk, daar ze toch zoo domweg niet in de val zouden loopen.
Misschien hoopten ze langs den anderen kant der baan achteruit te kunnen wijken, als de Franschen hen de baas waren, om zoo in de bosschen eene schuilplaats te vinden.
Wannes Bos schudde het hoofd.
- Neen, zei hij, dat geloof ik niet... Ik denk dat ze zich schuil houden in de huizen der Markt, om vandaar uit op ons te schieten, om dan langs achter, over de velden weg te komen.
- Dan zullen ze niet ver loopen.
- Ofwel, vervolgde Bos, hebben ze reeds hun heil in de vlucht gezocht, met vee, vrouw en kinderen, want zeer moedig zijn mijne dorpsgenooten nooit geweest.
Als ik u een goeden raad mag geven, kapitein, laat dan onmiddellijk uwe mannen, als er niemand op de Markt te ontwaren is, storm loopen tegen de huizen en op de vensters schieten.
| |
| |
Komt er geen antwoord en worden de boeren niet langs de tuinen door onze mannen gesnapt, dan zijn ze reeds weg en kunnen we gerust een paar dagen ons hoofdkwartier in het verlaten dorp vestigen, om van hier uit de weerspannige dienstplichtigen te gaan vangen.
- Gij kent de ezels hier beter dan ik, zei de aanvoerder, vermits gij er tusschen geboren zijt! We zullen uwen raad volgen.
Hij gaf een teeken aan de mannen die bij het kanonnetje stonden en een schot dreunde een paar oogenblikken later door de lucht.
En langs beide zijden rukten de Franschen vooruit, de baan op...
Alles bleef stil in het dorp.
Hoe kwam dat?
Uilenspiegel had toch bevel gegeven van uit de huizen op de Franschen te schieten.
Dat had hij inderdaad bevolen, maar als zijne verkenners hem hadden komen berichten dat de Franschen met twee kolommen, langs den linker- en den rechterkant der baan in 't zicht waren, had hij onmiddellijk andere bevelen van mond tot mond laten gaan.
En als hij had vernomen dat ook de achterkant der woningen door Fransche soldaten werd afgesloten, had hij weer nieuwe bevelen gegeven.
Het scheen dat Tijl in de wieg was gelegd om krijg te voeren, om een legeraanvoerder te worden.
Uilenspiegel was trouwens voor alles geschikt omdat de geest van Vlaanderen, zooals Nelle de heks hem had geheeten, overal en met elk doel zegevierend optreden kan!...
Als de Franschen langs twee zijden op de Markt verschenen en niemand bemerkten, gaven zij onmiddellijk vuur op de vensters der woningen en drongen er binnen, evenals in de kerk en in het gemeentehuis.
Nergens vonden zij een levend wezen.
- Ik heb het wel voorspeld, lachte Wannes Bos. Ze hebben hunnen moed niet kunnen intoomen, hij is op den loop gegaan en al de kranige mannen zijn er achter geloopen!
- Als ze dat overal doen, sprak de aanvoerder, dan zullen we niet veel soldaten voor ons leger kunnen gevangen nemen.
- Och, ze moeten zich toch ergens bevinden en een paar klopjachten zullen ons wel op het spoor van het wild brengen, des te meer dat ik hier alle hoeken en kanten ken, waar
| |
| |
het zich kan schuil houden.
Laat mij hier maar betijen: ik bevind mij hier op mijn oud gebied, en ik zal het mogelijke doen om die kerels den duivel aan te jagen, want ze hebben zich tegenover mij altijd als schobbejakken gedragen!...
De soldaten namen bezit van de huizen, waar ze voedsel in overvloed vonden, en in een paar herbergen zooveel drank als ze maar verzwelgen konden.
Ze besloten op de Markt hun maal te nemen, tafels en stoelen werden naar buiten gebracht, de tonnen op de straat gebold en het eten aangebracht.
Een paar groote vuren werden aangelegd en de soepketels er boven gehangen, waar het vleesch van een paar magere koeien, die ze onderweg hadden gestolen, of, om de waarheid te spreken, met assignaten hadden gekocht, werd gekookt.
Het een was trouwens het andere, want iemand betalen met waardeloos papier heeft veel overeenkomst met iemand bestelen!
Een half uur later zaten allen aan den disch en dronken en klonken dat het een aard had, zoodat de Markt en een gedeelte der baan het schilderachtigste uitzicht opleverde dat men maar uitdenken kon.
Een eind verder wandelde een schildwacht, die met leede oogen het plezier zijner makkers aanschouwde en haakte naar het oogenblik dat men hem zou komen aflossen en hij op zijne beurt zou mogen aanschuiven en zijn buik eene zielmis laten houden.
Daar waren de Franschen toch voor gekomen in ons landeken, in het wingewest, dat zoo rijk was dat het reeds zoo lang de hongerige wolven spijsde en nog immer iets van waarde kon bieden om het leger der republiek recht te houden...
Als ze gegeten hadden, bleven de soldaten nog voortdrinken, want er waren verscheidene tonnen en 't lekkere gerstenat keurden zij al zoo goed als Franschen wijn.
En geen dorpeling daagde op.
De aanvoerder had de pastorij tot verblijf gekozen, en liet er zich in gezelschap zijner officieren den wijn van den priester opperbest en met volle teugen smaken...
Tijl had voorzien wat er gebeuren zou.
- Het eerste dat de Fransche ratten zullen doen, zoo had hij overwogen, is eten zoeken en de vaten bier aanspreken.
| |
| |
Dat doen ze overal waar ze komen en dat zullen ze hier ook wel niet laten.
In den hof van den pastoor heb ik een groot getal heulplanten gezien, met prachtige bollen.
Daar zullen wij wellicht de Fransche soldaten gemakkelijker mede vangen dan met de kleine looden bollen onzer geweren.
Het is in ieder geval te beproeven.
En op zijn bevel werden de maankoppen afgerukt en gekookt.
Als het drankje, dat hij zoo had doen bereiden, klaar was, deed hij er een gedeelte van in de tonnen bier gieten en de overige vaten, waar hij geen heulbollenkooksel meer kon bij het gerstenat voegen, werden in den tuin gerold en den bodem ingeslagen.
Er bleef dus geen bier in het dorp, in den omtrek der Markt, dan hetgeen vermengd was met den slaapbollendrank...
En alles verliep, alsof Uilenspiegel, als een groot tooneelmeester, het schouwspel geregeld had...
Tot zelfs de schildwachten, die hun makkers hadden afgelost, na eenige bekers geledigd te hebben, werden door den slaap overmeesterd.
Een jonge boer kwam bij Tijl, die zijn hoofdkwartier in den molen had opgeslagen.
- Meester, zoo sprak hij, - want zonder dat het hun was opgelegd geworden, als ware het hun door eene geheimzinnige stem toegefluisterd geworden, hadden de boeren Uilenspiegel meester gedoopt, - meester, al de deugnieten liggen te ronken en te snorken.
- Goed zoo... En de kapitein?
- De officieren hebben geen bier geproefd en zij zijn dus nog te been, maar wellicht niet al te vast, want ze hebben den besten wijn van mijnheer pastoor aangesproken... Ik weet niet of ze dronken zijn, maar luidruchtig heb ik hen tegen elkaar hooren opschreeuwen, als ik langs den tuin geslopen ben en op den buik tot onder het venster der kamer...
- Dan gaan wij er op los, zei Tijl... We zullen de vier man wel weten te pakken, als al de anderen onschadelijk zijn gemaakt... Ieder heeft de koorden en weet wat hij te doen heeft... Voorzichtig zijn is de boodschap... Vooruit... Op Gods genade!...
De smid trad naar buiten en liet een langgerekt geschuifel hooren.
| |
| |
Twee, driemaal herhaalde hij dit schel gefluit, en het was alsof het struikgewas in den omtrek begon te leven.
Langs alle kanten kwamen de gewapende boeren te voorschijn.
Op een ommezien stonden ze in gelid geschaard.
Allen waren van sterke touwen voorzien...
Tijl sprak tot hen nog eenige woorden, om hen goed op het hart te drukken hetgeen ze te doen hadden, en ze waren gereed om naar het dorp op te rukken, als een boerenjongen, zoo snel het zijne beenen toelieten, kwam aangeloopen en hijgend mededeelde:
- Meester, de kapitein der Franschen komt met twee andere kapiteins naar den molen en de moordenaar is bij hen...
- Dan zullen wij onze soldaten nog wat ongestoord laten snorken... De officieren komen zelf naar de val... Dat is des te gemakkelijker voor ons... Allen terug naar het bosch en wachten op het sein van den smid...
Hij deed een teeken met de hand en al de boeren verdwenen weder bezijden de baan.
Hadden de boeren in gansch het land een tiental aanvoerders bezeten zooals Tijl, ze hadden de Franschen uit België verjaagd.
Uilenspiegel bevond zich slechts enkele uren onder hen, en hij oefende reeds zulken grooten invloed op hen uit, dat ze voor hem zouden door een vuur geloopen hebben.
Geen enkel dacht er aan hem niet te zullen gehoorzamen.
Van zijn persoon ging een onbekende macht uit, die de andere menschen zijn wil scheen op te dringen.
Tijl, Lamme, de smid, de molenaar en nog een paar dorpers, die in den molen hadden verbleven, gingen zich in den omtrek verschuilen, om de Fransche oversten en den misdadiger af te wachten.
Lang moesten ze er niet op vinkenslag liggen, want weldra verscheen het groepje op den wegel, waar Wannes den bruidegom van Trientje had neergeschoten.
Men kon het den officieren aanzien dat ze veel gedronken hadden, want ze spraken zeer luid en maakten breede gebaren, terwijl ze niet al te vast op hunne beenen schenen te steunen, soms wel eens uit den weg geraakten, als hadden ze aanleg om te zwijmelen.
- Hier heb ik hem gedood... Ik heb het gezworen, en als ik een eed doe, dan houd ik hem.
| |
| |
Uilenspiegel belette het hem. (Blz. 534)
- Dat is nog een vooroordeel van den ouden tijd, antwoordde de kapitein, een dom vooroordeel. Ieder moet vrij zijn in doen en laten, en 't is niet omdat hij eene belofte heeft gedaan, misschien in een oogenblik van wanhoop, vrees of vreugde, dat hij daar rekening moet van houden... Het leven moet zich schikken naar de omstandigheden en ge moet u boven al die kleinigheden weten te verheffen. Waarom hebben wij anders eene republiek gemaakt indien we ons nog moeten gedragen als onder een koning!... Al die vodden liggen op den zolder met den schepter en de koningskroon, of in de mand bij den kop van Capet!
| |
| |
De man kon op dat oogenblik niet voorzien hoe spoedig eene keizerskroon op het hoofd van Napoleon zou schitteren!
Als Wannes voorbij het struikgewas stapte, waar ook de molenaar op loer lag, wilde deze zijn geweer grijpen, om recht te springen en op den schaker zijner dochter te vuren.
Uilenspiegel belette het hem en fluisterde hem toe:
- Doe alles niet mislukken. Ge zult eene zoetere wraak kunnen smaken, als ge u thans bedwingt...
Wannes Bos leidde de officieren naar den molen, duwde de deur open en keek naar binnen.
Hij keerde zich lachend naar de Franschen en zei:
- Natuurlijk heeft mijn schoonvader zoo weinig moed gehad als de rest en niet eens op mijne komst durven wachten... Hij kon toch wel gissen, dat ik hier een bezoek zou afleggen. 't Is niet schoon van hem, hier niet te zijn om mij te ontvangen!
Op dit oogenblik voelde Wannes zich vastgrijpen, bij de schouders en bij de beenen, en klonken hem de volgende woorden in de ooren:
- Gij vergist u!... De molenaar is wel hier om u te ontvangen!
Op denzelfden stond werden ook de officieren vastgegrepen en eer ze wisten wat er gebeurd was, waren ze aan armen en beenen gebonden, zoo stevig, dat ze niet de minste beweging konden maken.
Bos onderging hetzelfde lot.
Hij verdedigde zich wanhopig, maar dat duurde slechts een paar minuten, want Tijl bezat eene groote kracht en de smid had nog meer kruim in zijne handen.
Gekoord, schuimbekte Wannes van machtelooze woede en zijne oogen rolden wild in hunne kassen.
- Geen kreet, voegde Uilenspiegel de officieren toe, of ik verbrijzel u het hoofd... Draagt de kerels naar binnen... Als we meester zijn van het dorp, zullen wij zien wat wij met hen doen moeten... Smid, geef het teeken.
Het gefluit weerklonk en met verbazing zagen de ontnuchterde officieren hoe een groot aantal gewapende boeren uit het struikgewas te voorschijn kwamen.
Hoe waren ze toch zoo domweg in dien valstrik geloopen?... De wijn van den pastoor droeg er de schuld van, want ware hun geest niet beneveld geweest, ze hadden zich nooit zoover van hunne mannen gewaagd, om den molen te zien, waar Bos zijne geliefde had geschaakt.
Ze gevoelden eene diepe spijt over hunne roekelooze daad,
| |
| |
maar spijt komt altijd te laat.
En wat ging er nu op de Markt gebeuren?...
Hunne soldaten hadden wellicht ook te dapper den beker aangesproken en zouden, zoo onverwachts door de boeren aangevallen, overrompeld en misschien allen gedood worden.
De aanvoerder en zijne luitenanten werden, met hunne boeien beladen, in een vertrek van den molen opgesloten, nadat men hunne wapens had genomen.
Tijl eigende zich den degen en de pistool van den kapitein toe.
Wannes Bos werd in eene andere kamer achter 't slot gezet en twee boeren werden met de bewaking der krijgsgevangenen gelast.
- Wij weten niet wat er ons te wachten staat, sprak Uilenspiegel tot de twee jongens. Slapen de Franschen niet vast en kunnen wij hen niet vangen als hazen in een strop, dan zullen wij moeten vechten en we zouden het onderspit kunnen delven... Ze zijn beter gewapend dan wij en hebben zelfs een paar kanonnen... Daarom, als ge bemerkt dat er Franschen naar den molen komen, om hunne officieren te zoeken, dan moogt ge denken dat wij overwonnen en dood of gevlucht zijn... Dan ijlt ge naar de gevangenis van Bos en ge brandt hem door den kop... Daarna kunt ge het hazenpad kiezen... Begrepen?
- Ja, meester!
- Naar het dorp!
De boeren, door Tijl aangevoerd, rukten op.
Op de baan gekomen, slopen zij naar het dorp.
Al de Franschen waren in een diepen slaap verzonken en slechts enkelen ontwaakten, als ze werden vastgegrepen en gebonden...
Maar ze waren toch half bedwelmd door het heulbollensap en eer ze goed wisten wat er met hen geschiedde, waren ze reeds gekoord...
- Zuiver werk, zei Tijl, als de vijanden daar naast elkander op de Markt lagen, goed omwonden, niet in staat eene beweging te maken...
Degenen die wakker zijn, zetten een paar oogen op, alsof ze er niets van verstaan en de anderen, die straks zullen ontwaken, zullen nog meer verwonderd liggen kijken...
Het beste dat we kunnen doen, is de kerels één voor één, na hunne wapens in beslag te hebben genomen, in de schuren bergen, tot morgen.
| |
| |
Honger of dorst zullen ze in de eerste uren niet hebben, en we kunnen dan nagaan wat we met hen gaan aanvangen.
Dat is eene lastige taak, want we kunnen die deugnieten toch niet gebonden houden en van honger laten omkomen.
- Wat zouden we er anders mede doen! kreet de smid. Ze zouden met ons...
- Wij moeten menschlievender zijn dan die schobbejakken... Hoe, dat weet ik nog niet... Morgen houden wij raad en beslissen over hun lot... We gaan ons nu bezig houden met Wannes Bos en de officieren... Smid, acht kloeke mannen zullen u vergezellen, om de kerels op den molen te halen en hierheen te brengen...
Hij trad in het gemeentehuis, nadat hij den pastoor, Lamme, den burgemeester en den molenaar had verzocht hem te volgen.
- Wij zullen vonnis vellen over die mannen, zoo sprak hij... Eerst Wannes en dan de aanvoerders van de soldaten... Oordeelt volgens uw geweten wat wij met die schurken moeten doen...
Als de krijgsgevangenen van den molen naar het raadshuis gebracht waren, beval Uilenspiegel dat Wannes Bos zou worden binnengeleid.
De schrik had zich meester gemaakt van den misdadiger, en het was dan ook bleek en bevend, met smeekende blikken, dat hij voor zijne rechters verscheen, door twee gewapende boeren ondersteund.
Ondersteund is wel het woord, want zijne knieën knikten, en ware hij niet stevig gebonden geweest en hadden de jongens hem niet bij de armen recht gehouden, hij zou gevallen zijn...
Tijl zat achter de raadstafel tusschen den pastoor en den burgemeester.
Goedzak, de molenaar en de smid, hadden insgelijks bij de tafel plaats genomen.
- Gij zijt Wannes Bos? vroeg Uilenspiegel.
Een flauw, bijna onhoorbaar ‘ja’ kwam van tusschen de bevende lippen van den man.
- Gij hebt Marten Raks, den dag zijner bruiloft, op het molenpad vermoord?
Een vuurglinster blonk in de oogen van Wannes. Die herinnering wekte zijne wilskracht weer op, joeg hem het bloed naar het hoofd, deed hem als het ware weer herleven.
- Ja, dat heb ik.
Flink werden die woorden gesproken. Het was een heel
| |
| |
Wannes werd door twee boeren ondersteund. (Blz. 536)
ander man, die daar stond, door zijnen haat, door de voldoening over de genoten wraak opgezweept.
- Gij hebt Trientje, die dochter van den molenaar, geschaakt en hare moeder krankzinnig doen worden?
- Ja!
- Gij bekent dus uwe euveldaden... Buiten die misdrijven, hebt ge uw land verraden, den vijand gediend en geholpen om uwe landgenooten te bevechten, te dooden, hunne bezittingen te plunderen... Antwoord...
- Al woorden, sprak hij. Ik heb u daar geen rekenschap van te geven. Wie zijt gij? Wat verlangt ge van mij?
- Gij staat hier voor uwe rechters... Onder hen bevindt zich de vader van het meisje dat gij hebt opgelicht...
| |
| |
Zeg hem wat gij met zijne dochter gedaan hebt... Hij toch heeft het recht u daar rekenschap over te vragen... Spreek...
Wannes liet een schaterlach hooren.
- Als ge mij hier hebt gebracht om dat te vernemen, dan hadt ge u die moeite kunnen sparen.
- Hebt gij haar ook gedood?
- Misschien wel.
Een rauwe kreet ontsnapte den mond van den vader en hij sprong op om zich met opgeheven vuisten op den misdadiger te werpen.
Lamme greep den man bij de polsen en dwong hem weder te gaan zitten.
- Gij wilt ons niet inlichten?... Ik vraag u voor de laatste maal, wat hebt gij met het meisje gedaan?... Denk er aan, Wannes Bos, dat wij u binnen eenige oogenblikken zullen vonnissen.
- Wie geeft u dat recht?
- Wij nemen het, zooals gij gedaan hebt om uwe misdaad te bedrijven.
- Ik zal niets zeggen.
- Gij hoort het, zei Uilenspiegel... De kerel is verhard in de boosheid en tergt den vader van zijn slachtoffer... Wij hebben hier geen nuttelooze woorden meer te verspillen... Er blijft ons alleen nog hem tot den kogel te veroordeelen...
- Wie zich van het zwaard bedient, zal door het zwaard vergaan, sprak de priester. Wij mogen hem niet dooden. Alleen God beschikt over het leven Zijner schepselen.
- 't Is erg spijtig, mijnheer pastoor, antwoordde Uilenspiegel, dat Wannes dat niet heeft gedacht als hij Marten Raks heeft gedood... Gevangen zetten kunnen we den kerel niet, want dan komt hij weer op vrije voeten en bedrijft weer andere euveldaden... Daarenboven, hij heeft de doodstraf meer dan verdiend...
- Zeker, zei de burgemeester.
- Den kogel voor den booswicht! riep de smid.
- Ter dood, sprak Lamme.
- Ja, dat mijn arm kind gewroken worde, snikte de molenaar.
Uilenspiegel stond op.
- Wannes Bos, sprak hij op plechtigen toon, de krijgsraad heeft u ter dood veroordeeld... Binnen enkele oogenblikken zult gij uwe schuld boeten... Wij laten u hier met den priester alleen...
Allen verlieten de zaal en traden op de Markt, waar de
| |
| |
boeren de laatste soldaten optilden en naar de schuren van de hofstede van den burgemeester brachten, zooals hun opgelegd was geworden.
Ruim een half uur bleef de pastoor met den veroordeelde in de kamer.
Als hij op de Markt verscheen, straalde zijn gelaat van blijdschap en hij sprak:
- Hij heeft zich met God verzoend... Nu kunt gij hem genade schenken...
- Neen, zei Tijl... Dring niet aan, mijnheer pastoor. Het is uw plicht, ik weet het, maar wij hebben den onzen te vervullen... Heeft hij gesproken?
- Ja.
- Mijn kind? kreet de molenaar.
- Zij is in leven.
De arme vader greep de beide handen van den priester en overlaadde ze met zoenen, terwijl zilte tranen, tranen van geluk over zijne wangen stroomden.
- Wij mogen den berouwhebbenden zondaar niet langer in doodsangst laten, zei Tijl... Smid, blinddoek hem en doe hem naar den molen voeren... Zes man met geweren gewapend... Vooruit!...
Tegen den muur van het molenhuis werd een kuil gegraven...
Vóór dien put, met den rug tegen den wand der woning, een doek voor de oogen, stond Bos, nog steeds gebonden aan armen en beenen, zoodat hij geene beweging kon maken.
De priester prevelde gebeden...
- Legt aan! beval Uilenspiegel...
Een kreet, die niets menschelijks meer had, als van een dier in doodsangst, klonk uit Wannes' mond.
Zes schoten knalden samen.
Bos viel, als een plank, die omgeworpen werd, en rolde in den kuil.
Een paar stuiptrekkingen...
Uilenspiegel stapte in de groeve en boog zich over den veroordeelde.
- Hij is dood, sprak hij... Vult den put...
En terwijl de pastoor de aarde zegende werd de kuil gedempt.
Als het gedaan was, zei Tijl tot den priester:
- Zult ge ons nu zeggen, mijnheer pastoor, wat de veroordeelde u heeft medegedeeld... Hij heeft u gezegd, dat Trientje nog leeft. Wij moeten haar weervinden, om haar
| |
| |
terug bij haar vader te brengen...
Zij traden in het molenhuis.
- Ik weet niet waar het meisje zich bevindt, sprak de priester, daar Wannes Bos het zelf niet wist, maar hij heeft me toch een aantal inlichtingen gegeven, die ons misschien zullen toelaten het meisje te ontdekken.
Als hij hier is binnengedrongen, wetende dat de molenaar en zijn gast naar de stad waren, heeft hij Trientje gesmeekt met hem te vluchten en hem te Brussel te huwen.
Hij heeft haar beloofd weer een eerlijk man te worden, te werken als een slaaf om haar een gelukkig bestaan te verschaffen, maar zij heeft hem afgewezen, na hem verweten te hebben dat hij een moordenaar was en voor hem in haar hart niets overbleef dan haat.
Opnieuw heeft hij dan gebeden en getracht haar te vermurwen, om dan in woede uit te barsten en haar met den dood te bedreigen.
Als hij bemerkte dat zulks ook niet hielp, heeft hij het meisje vastgegrepen en willen optillen, om met haar de vlucht te nemen.
De moeder heeft natuurlijk hare dochter willen beschermen en verdedigen en in zijn dollen hartstocht heeft Wannes haar geslagen tot ze gevallen is.
Trientje had dan ook het bewustzijn verloren, ze had misschien in het gevecht slagen ontvangen die voor hare moeder bestemd waren en de booswicht heeft haar opgelicht.
Met kar en paard en degelijk bewaakt, heeft hij haar naar het groot kamp der Franschen gevoerd, om haar daarna te doen overbrengen naar Brussel, waar hij haar wegens verraad in de gevangenis heeft doen opsluiten...
Dagelijks ging hij haar bezoeken en beloofde haar de vrijheid en een kommerloos bestaan, als zij hem wilde huwen.
Trientje heeft zich al eene heldin gedragen en steeds met afschuw de voorstellen van het onmensch afgewezen.
Hij heeft haar bedreigd, dat ze naar Frankrijk zou worden gezonden, om vandaar naar Cayenne te worden gevoerd, waar de slachtoffers der republiek met honderden zijn heengebracht geworden, als ze tegen de tirannen durfden opstaan of slechts verdacht werden met hen niet te willen heulen.
Ook dat heeft geen invloed op de gevoelens van het meisje kunnen hebben en hij heeft haar voor den rechter doen verschijnen.
De schelm moet bij de vreemde bandieten toen over veel
| |
| |
macht hebben beschikt.
Dat is echter voor Trientje een geluk geweest.
De rechter was de heer Delacheux, die thans commissaris der republiek in de hoofdstad moet wezen, en die een menschenhart scheen te bezitten.
Hij ondervroeg het meisje met veel welwillendheid en liet haar de gansche geschiedenis van haar lijden vertellen.
- Ik geloof al wat ge mij zegt, lief kind, zoo sprak hij haar toe, en ik zal dan ook alles onderzoeken. Ge moogt de hoop koesteren, zoo niet spoedig in vrijheid te worden gesteld, dan toch uit de gevangenis te worden verlost.
Vol hoop keerde Trientje terug in hare cel en verhaalde den gevangenbewaarder hoe welwillend de rechter voor haar geweest was.
Als Wannes haar 's anderendaags kwam bezoeken, vernam hij dat men het meisje den vorigen avond, onder goede bewaking naar het huis van den rechter had gebracht en zij niet meer naar de gevangenis zou worden teruggeleid.
Bos ijlde naar den rechter, die denzelfden dag tot commissaris der republiek was aangesteld en te Brussel schier met een onbeperkt gezag was bekleed geworden.
Hij werd er alles behalve goed ontvangen en de commissaris sprak hem op ruwen toon toe:
- Ik heb u geen uitleg te geven... Ik zal u alleen zeggen, dat ik weet wie gij zijt... Vooreerst een dief, die reeds voor tal misdrijven door het gerecht veroordeeld is geworden, en daarbij een geveinsde vriend der republiek, die er slechts op uit is haar te verraden... Ik heb hier de bewijzen... Ik geef u twee uur tijd om Brussel te verlaten, en gehoorzaamt gij niet aan dat bevel, dan doe ik u aanhouden en ik geloof dat ge dra met eenige blauwe erwten in het hoofd voor uwe schelmstreken zult hebben geboet...
Bos bleef nog drie dagen in de hoofdstad en trachtte in den omtrek van de woning van Delacheux, die in het paleis van Ravenstein verbleef, inlichtingen over Trientje in te winnen.
Zoo vernam hij dat in het huis van den commissaris een ander Vlaamsch meisje tegen haren dank werd gevangen gehouden en Trientje bij haar werd opgesloten, om de eerste gezelschap te houden.
Deze was door eenen officier der Franschen op een tocht door de provincie Antwerpen, in de omstreken van Duffel, geschaakt geworden.
- Wat zegt ge? vroeg Uilenspiegel, nauwelijks kunnen- | |
| |
de spreken, zoo was zijne keel als toegeschroefd door de aandoening. Wat zegt ge? In de omstreken van Duffel geschaakt door een Franschen officier?
- Ja, dat heeft Wannes mij gezegd.
- Maar, dat kan Nele zijn, Lamme!
- Dat dacht ik ook.
- Dan moeten wij naar Brussel!... Weet ge nog iets meer betreffende dat meisje, mijnheer pastoor?
- Neen, want meer kon Wannes ook niet vernemen, daar hij eenige uren later Brussel verliet, wijl hij zich niet meer in veiligheid voelde. Hij had bemerkt dat Fransche speurhonden hem op de hielen zaten.
- Morgen vertrek ik naar de hoofdstad, zei Tijl.
De boeren keken hem ondervragend aan.
- Gaat gij ons verlaten? vroeg de smid... Ge zult dan toch wel de Fransche soldaten medenemen, niet waar?... Ge hebt ze ons geschonken, maar wij verlangen niet ze te behouden.
Dat alles werd op nijdigen toon gezegd.
Zoo gaat het in de wereld. Ge kunt de menschen de grootste diensten bewijzen en ze zullen er u uiterst dankbaar voor zijn, maar zoodra ge hen wilt verlaten, om hen op hun eigen beenen te laten loopen, vergeten ze al wat ge voor hen hebt gedaan en ze breken in verwijten los.
Het is alsof ge, door hen te helpen, de verbintenis hadt aangegaan, ze eeuwig te blijven steunen.
- Smid, maak u geen kwaad bloed, sprak Uilenspiegel, want ge slaat den bal mis. Ik heb de gewoonte niet, de zaken half afgedaan los te laten. Als ik naar Brussel vertrek, zal mijn makker Goedzak hier blijven, om te handelen zooals ik hem opleggen zal... Gij hebt dan slechts hem te gehoorzamen, zooals gij het zoudt voor mij doen, als ik hier zou blijven... Wees gerust, smid, we zullen u van de Franschen verlossen, zoodat ge weer zonder achterdocht op uw aambeeld zult kunnen kloppen... Maar, als er dan weer andere Franschen op uw dorp afkomen, zult ge zelf moed dienen te hebben, want dan zullen wij er niet meer zijn!
De smid voelde al den spot die in de sarcastische woorden van Tijl besloten lag en sprak geen woord meer.
- Als ge naar Brussel vertrekt, om te weten of het geschaakte meisje uwe vrouw is, zei de molenaar, dan ga ik met u naar de hoofdstad.
- Neen, sprak Uilenspiegel, dat gaat niet. Ge zoudt me slechts in den weg loopen.
| |
| |
- We kunnen ons samen tot de overheid wenden, drong de molenaar aan. Twee klachten zullen meer indruk maken dan eene.
Tijl haalde de schouders op.
- Hoe is 't mogelijk zoo naïef te wezen! riep hij uit. Gij zoudt bij de overheid gaan klagen over de handelwijze van de Franschen? Vindt ge boter tegen de galg kletsen dan zoo plezant? Ge moet toch weten of het ten minste gissen, dat de overheid uit Franschmannen bestaat en is dat het geval niet, dat ze dan toch met de vreemde indringers samenspant. Er is niets dat zich zoo gemakkelijk naar de omstandigheden weet te schikken, als de overheid... Zij begroet steeds de rijzende zon!
Neen, beste man, blijf hier, en als Wannes waarheid heeft gesproken, dan zal ik uwe dochter verlossen, en de andere opgelichte meid ook, of ze nu mijne vrouw is of niet.
Maar ik zal dat niet met de hulp der overheid trachten te bekomen... Dat zou al te gek wezen! Neen, ik zal met list of geweld tot mijn doel trachten te geraken, en liefst met list, want dat is een beter wapen dan geweld.
Laat ons nu naar het dorp terugkeeren.
Ik zal onderweg met mijn makker spreken en hem al de vereischte bevelen geven.
Zij verlieten den molen en gingen terug naar het gemeentehuis.
Tijl en Lamme kwamen een eind achter de boeren en de eerste sprak:
- Het is een lastig vraagstuk, Lamme!... Wat gaat ge met de gevangen soldaten uitrichten?... Ge kunt ze niet gevangen houden, want dan moet ge ze voeden en als men verneemt dat eene gansche bende Franschen is zoek geraakt, zal men ze komen nasporen en ontdekken!
Laat ge de kerels los, dan zullen ze natuurlijk gaan vertellen hoe ze hier ontvangen werden en met versterking en goed gewapend terugkeeren, om de dorpers te tuchtigen.
En al die menschen van kant helpen, dat zou een te groot bloedbad zijn, alhoewel die rakkers het misschien dubbel en dik verdiend hebben en het wel het afdoendste middel zou wezen!
Neen, ik zie niet in, wat er te doen is.
Ik geloof dat ge best zult handelen met achter mij naar de hoofdstad te reizen.
- En de boeren aan hun lot over te laten... Ik geloof dat ge mij op de proef wilt stellen, Tijl!... Zoudt ge mij tot
| |
| |
zulk een bedrijf in staat achten?
- Zoo is het, Lamme. Ik wilde eens hooren, wat ge daarop zeggen zoudt. Neen, hier moet ge blijven. Ik zal trouwens spoedig terug wezen...
- Ik zal er wel iets op vinden, zei Goedzak. Ge kunt gerust heengaan.
In het dorp gekomen, nam Tijl afscheid van zijn makker en van de boeren.
Hij steeg te paard, op een rijdier hem door den burgemeester geleend, gaf zijnen klepper de sporen en was weldra uit het zicht vgrdwenen.
- Hoofdman, zei de pastoor tot Lamme, de officieren bevinden zich nog steeds gekoord en gebonden in de kamer van het gemeentehuis.
Een lichte glimlach speelde op de lippen van Tijl's makker en er blonk iets guitigs in zijne blikken.
- Laat ze nog maar wat gebonden blijven, antwoordde hij. Eer het avond is, zullen ze, van alle banden bevrijd, de wijde wereld ingaan, of liever invliegen, als Fransche ongeluksvogels die ze zijn.
- Ge gaat hen toch niet dooden?
- Wees gerust, ze zullen er heelhuids van afkomen. De straf zal wreed zijn zonder dat ze er lichamelijk zullen onder lijden.
Lamme nam den smid bij den arm, trok hem terzijde en wisselde met hem eenige volzinnen.
De man knikte eenige malen toestemmend met het hoofd en lachte dat hij schokte.
- Stroop zou plezanter zijn, sprak Goedzak, maar als ge die hier of in den omtrek niet kunt vinden, moeten wij iets nemen, dat minder zoet is... Maar, zeg mij eens wat ge zooal hebt om stroop te vervangen...
- Niets, ongelukkiglijk, zei de smid, na ernstig te hebben nagedacht... Bloem met water vermengd en gekookt, maar dat zal niet houden...
- Neen, dat gaat niet... 't Is spijtig, want het zou plezierig zijn als we zoo van die Fransche vogels konden afgeraken... Ik heb het gevonden, smidje, ik heb het gevonden!... Wit van een ei... Dat men spoedig al de eieren, die in den omtrek te bekomen zijn, naar hier brenge... Ge kunt ze laten betalen, met het geld dat ge op de Fransche soldaten hebt gevonden... Vergeet geene borstels... En dat men al de pluimen van de kiekens en de duiven, die de deugnieten den nek hebben omgewrongen, verzamele en naar het gemeente- | |
| |
huis voere... Ik zal de dorpers eens iets van mijne vinding laten bewonderen... Ik zou ook wel een flesch wijn uit den kelder van den pastoor verlangen... Bier zal er hier niet meer te vinden zijn, he?... En de eerste eieren die men aanbrengt, zijn voor mijn moeders kind bestemd... Smidje, zet er haast bij...
Alles werd uitgevoerd zooals Lamme het had bevolen en een paar uren later stonden er verschillende manden eieren in de kamer van het gemeentehuis en lag er een gansche hoop kieken- en duivenpluimen.
Lamme had eenige geklutste eieren in een tiental glazen wijn naar zijn maag doen verhuizen en voldaan over dat maal en allerbest gezind, sprak hij tot den burgemeester en den smid, die hem gezelschap hadden gehouden:
- Ziet, beste menschen, nu ga ik u eens op eene vertooning vergasten, waarop Uilenspiegel zelf trotsch zou wezen... Ge zult nooit in uw leven een vermakelijker schouwspel hebben gezien, als ge mij over de drie Fransche officieren laat beschikken.
- Ga uwen gang.
- Dat men onze ingepakte jongens dan maar eens hier brenge, dan zal ik hun een preekje opdisschen, dat ze langs den eenen kant met genoegen en langs den anderen kant met spijt zullen hooren.
De drie officieren, nog steeds gekoord, werden in de kamer gebracht.
- Ziet, zoo sprak Lamme, hier leg ik mijne pistool voor me op tafel en mijne twee makkers zullen hetzelfde doen.
Deze drie wapens zijn geladen en wij kunnen alle drie op korten afstand wonderwel doel raken.
Gij hebt geene wapens meer.
Nu gij dat alles weet, ga ik bevel geven uwe boeien los te maken, maar, ik verwittig u, dat, als ge de geringste beweging maakt om te vluchten, wij u door het hoofd branden.
Ge zult ook reeds vernomen hebben, dat al uwe soldaten werden ingepakt met sterke touwen en in verzekerde bewaring zijn gebracht... Op hen moet ge dus geenszins rekenen...
De koorden werden losgemaakt em de aanvoerder en zijne twee luitenanten strekten met welbehagen armen en beenen uit, die erg stijf onder de touwen geworden waren.
- Luistert nu eens goed naar hetgeen ik u zeggen ga, want ik verlang u zoo spoedig mogelijk op vrije voeten te stellen.
- Dat wilde ik eischen, sprak de kapitein.
| |
| |
- Eischen?... Ik zou zulke woorden hier liefst achterwege laten, beste hoofdman... Ge moogt niet vergeten, dat ge krijgsgevangene zijt en wij over uw leven beschikken.
- Ge zijt ons verraderlijk op het lijf gevallen!
- Dat hebben we geleerd, sinds we tegen uwe bende strijden... Laat ons nu niet redetwisten, want dat is alleen tijdverlies.
Ik zou hier een raad kunnen bijeenroepen, zooals wij gedaan hebben voor uwen makker, die ter dood veroordeeld werd en tegen den muur van den molen zijne misdaden heeft geboet.
- Dat is een moord! kreet de kapitein.
- Vindt ge dat?... Wat zoudt gijlie met een landverrader doen?
- Dat was hij niet. Hij diende de republiek, degenen, die over het land broederlijk regeeren, hier vrijheid en gelijkheid doen heerschen.
- Wat zoudt gijlie doen met een moordenaar, die koelbloedig een man heeft vermoord, die hem niets had misdaan!
De kapitein antwoordde niet.
- Ik bemerk dat wij het eens zijn, zei Lamme... Om tot onze schapen terug te keeren, die gij thans zijt, wil ik u dus doen inzien, dat ik u ter dood zou kunnen doen veroordeelen... Ik zal dat niet doen, maar ik wil de boeren, die door u moesten worden getuchtigd, een klein plezier verschaffen en ik hoop dat ge er u niet zult tegen verzetten. Mag ik u verzoeken u te ontkleeden?
De officieren keken hem aan.
Zij schenen niet te begrijpen wat Goedzak van hen verlangde.
- U ontkleeden, herhaalde deze... Uw uniform uittrekken en uw onderbroek en uw hemd, als ge zooiets aan hebt en uw botten uittrekken, en uw kousen als ge die bezit... Verstaat ge mij niet?
De officieren bleven besluitloos Lamme aankijken.
Wat was hij met hen van plan?
- Als ge niet goedschiks doet, wat ik wensch dat ge uitricht, zei onze held, dan zal ik een getal sterke jongens hier doen komen, en die zullen u op korten tijd wel dwingen te gehoorzamen en u desnoods een handje helpen om uw plunje uit te schieten!
Ik zal u zeggen, wat ik met u voorheb, en dan zult ge misschien wat sneller te werk gaan.
Hier in deze kuip is eiwit en dat ga ik met mijnen bor- | |
| |
Het waren zonderlinge dieren. (Blz. 548)
stel op uwe knokken strijken, van uwe voeten tot aan uw hoofd.
Dat zal u geene pijn doen!
Dan zullen we u eventjes door de pluimen rollen van de arme beestjes die door uwe soldaten werden gedood en verslonden.
Dat doet ook al geene pijn.
Daarna zet ik de deur van het gemeentehuis open en geef u een teen onder uwen rug.
Ik zal niet krachtig stampen.
| |
| |
Mijne mannen zullen op twee rijen op de Markt geschaard zijn en hoe sneller ge voortijlt, hoe minder gelegenheid ze zullen hebben u te zien en te bespotten.
Ik zal hun streng verbieden u leed aan te doen.
Ge zult als echte Sansculotten voorbij hen loopen en daarna vrij het veld of het bosch in.
Dat is toch beter dan gedood te worden.
Ik hoop dat ge mij dank zult weten voor mijne menschlievendheid en, als ge mij eens te pakken krijgt, mij ook als een vogel zult laten vliegen...
Mag ik u verzoeken te beginnen, kapitein?...
De avond begon te vallen; er heerschte eene zwakke schemering...
Op de Markt, van aan het gemeentehuis tot een heel eind op de baan, stonden de boeren in rang, de blikken naar het raadsgebouw gekeerd...
Daar werd de deur geopend en kort achter elkaar loopend, sprongen de drie Fransche vogels naar buiten en snelden, in vollen draf, langs de haag der boeren weg...
Het waren zonderlinge dieren, geheel met pluimen beplakt, waartusschen hier en daar eene rozige plek, door de huid gevormd, kwam kijken.
Gelach en gejuich begroetten hen en klonk nog over de Markt als ze reeds lang verdwenen waren.
Lamme Goedzak stond op den drempel van het gemeentehuis. Hij hield de handen te zamen op zijnen buik, als wilde hij dat lichaamsdeel weerhouden bij 't schokken vóór zijne voeten te rollen, en tranen van plezier liepen over zijne wangen.
- Ik gaf een vat gersten ten beste, zoo kraaide hij, als Uilenspiegel dat zien kon!... Burgemeester, zoo'n kermisvreugd hebt ge nog niet beleefd, hé? Smidje, smidje, de vogels hadden beenen! Ze liepen niet, ze vlogen waarachtig!...
|
|