| |
XIV. Hoe de edele jonker de Polchaveau kennis maakte met Lamme en wat het hem kostte.
Het noodlot zou den bedrieger in de handen van Goedzak leveren... Of, als ge dat verkiest, het stond geschreven dat de Polchaveau hier op het ondermaansche Lamme zou ontmoeten, om eene rechtmatige straf voor zijne euveldaden te vinden...
De menschen willen in 't algemeen hun ongelukken toeschrijven aan de niet te ontvluchten werking van het noodlot.
Dat is gemakkelijk, want dan kan er niet gezegd worden dat zij er bewust hebben aan medegeholpen om het onheil op hun hoofd te doen neerkomen.
Waar het bestaan hun in alle opzichten meêvalt, spreken
| |
| |
ze niet van het lot of het voorbedachte, maar beweren trots dat het aan hun verstand en hun ijver te danken is dat het geluk hen bedeelt.
Het noodlot dus...
Maar laat ons de gebeurtenissen niet vooruit loopen.
Lamme besloot met zijn vrouw zonder uitstel Herenthals te verlaten.
Hij vreesde er Uilenspiegel te ontmoeten en wist dat, ondanks alle beloften en eeden, hij zonder verder nadenken zijn gade aan heur lot zou overlaten, om weer met zijn ouden gezel lief en leed te deelen.
- Ik geloof, zoo sprak hij, dat wij in deze beroerde tijden nog het veiligst te Brussel zullen zijn, waar wij ook het gemakkelijkste ons bestaan zullen kunnen verzekeren...
Wij zullen samen moeten werken, vrouw, want de eenige stiel, dien ik ken, zal te weinig opbrengen om ons te laten leven en te veel om ons te nopen langs een eindje koord het tijdelijke met het eeuwige te verwisselen!
Als meid en knecht zullen we in de hoofdstad wel een heer en meester of eene mevrouw en meesteres vinden, die rijk genoeg is om aan de dienstboden toe te laten goed te leven en een appeltje voor den dorst weg te leggen, tot betere dagen voor ons vaderland zullen aangebroken zijn.
Had ik u niet teruggevonden, ik geloof dat een Fransche kogel mij voor altijd uit de ellende zou geholpen hebben, maar, nu gij zoo braaf zijt geworden en wij te zamen een gelukkig leven kunnen slijten, is de lust tot vechten er bij mij geheel uit... 't Is recht zonderling...
Hoe een liefhebbende vrouw een man gansch kan omkeeren!
- Ja, Lamme, zei moeder Goedzak ontroerd, ja, we zullen samen een gelukkig bestaan vinden.
Als we nu maar zonder tegenspoed te Brussel geraken, want de wegen zijn niet veilig...
- Het zal wel gaan, zei de moeder, en het kind had geen beenen... Wij zullen het beproeven en, slagen we er niet in, dan zullen wij iets anders moeten doen... Kom, we trekken er op af.
Ze verlieten de herberg en begaven zich op weg...
Er was geen middel om een rijtuig te bekomen, daar niemand zich met kar en paard op de baan dorst te wagen, want overal waren er Fransche soldeniers in den omtrek van Herenthals, die een trekdier en een voertuig konden gebruiken
| |
| |
en opeischten als ze er een op den weg ontmoetten...
Ze hadden een paar uren flink doorgestapt, als vrouw Goedzak vroeg wat te rusten en Lamme een droge keel begon te voelen.
Bezijden de baan, op een paar honderd meters tusschen de velden, bemerkten zij eene groote hoeve, waar ze wellicht rust en drinken zouden kunnen bekomen.
Nauwelijks hadden zij echter het wegeltje betreden dat naar de boerderij leidde, of twee Fransche soldaten kwamen te voorschijn uit het kreupelgewas, dat eene gracht bezoomde, en hielden Lamme en zijn vrouw staan.
- Wat komt gij hier doen?
- Wij gaan naar het pachthof.
- Dat zien wij wel, maar wat hebt ge daar verloren?
- Niets hebben wij daar verloren, zei Lamme, en we gaan er dan ook niets zoeken.
- Keert dan maar terug.
- Waarom?
- Geen uitleg... En avant, marche!
- Mogen de menschen nu hun familieleden niet meer gaan bezoeken?
- Familieleden?
- Heeft de republiek ze soms afgeschaft?
- Ik verbied u zulke gekke vragen te stellen!
- Ze heeft zooveel van die oude vodden doen verdwijnen, kameraad!... De pachter is een broeder van den eigen neef mijner moeder zaliger.
- Zalig? Dat is afgeschaft!
- Ziet ge wel... Mag ik nu verder gaan?
- Ik zal u bij mijn officier brengen.
- Wij volgen u.
De soldaat bracht Lamme en zijne vrouw naar de hoeve.
Ze werden, nadat de soldaat hun bevolen had buiten te wachten en hij alleen binnen was gegaan, bij den officier gebracht, die alleen aan de gedekte tafel zat en door de pachteres werd gediend.
De pachter zat aan den anderen kant van het vertrek, den rug naar den bevelhebber gekeerd en rookte rustig eene pijp.
Lamme trad op hem toe, klopte hem op den schouder en zei op blijden toon:
- Kozijn, hier zijn we.
De boer keek verrast op en staarde Goedzak verbaasd
| |
| |
‘Ge zijt hier welkom’, zei de pachter. (Blz. 474)
aan.
- Ja, kozijn, ik en mijn vrouw...
En met een spel van zijne oogen en wezenstrekken deed hij den pachter begrijpen dat hij maar moest meêdoen.
- Ge zijt hier welkom, zei deze laatste, die verstaan had dat de Franschen in den waan moesten verkeeren dat Lamme en zijne gade tot de familie behoorden.
De officier ondervroeg Goedzak, die zegde dat hij zijn kozijn maar eens kwam groeten, op de hoeve wenschte uit te rusten en een beker te drinken, om dan zijn weg voort te zetten.
Zij gingen zitten en de pachteres ging naar den kelder eene kruik bier halen.
Vrouw Goedzak zat bij het venster en keek naar buiten.
Plots ontsnapte een lichte kreet haren mond.
| |
| |
- Wat is er? vroeg Lamme.
Hij staarde ook door het raam en bemerkte eenen onderofficier, die rookend op het voorhof op en neer wandelde.
- Ik heb blaren op de planken van mijn voeten, was het antwoord, en ze steken.
- Ja, we hebben al goed doorgestapt... Ge moet er aan gewoon worden, beste wijf... Rust nog maar wat uit, we hebben al den tijd... En 't bier van kozijn is niet slecht!...
- Nog een beker? vroeg de pachteres.
- Met plezier!
Ze spraken nog over het een en ander...
De officier had zijn maal geeindigd en zonder een woord te uiten verliet hij het vertrek.
- De historie van de blaren? vroeg Lamme.
- Ge hebt dien onder-officier gezien?
- Ja.
- Weet ge wie hij is?
- Hoe zou ik dat weten!
- De bedrieger.
- De edele heer de Polchaveau?
- Hij is het.
- Wel, wel... Ge ziet het, boomen ontmoeten elkaar niet, maar menschen wel.
En tot de pachteres:
- Is die officier met zijne bende hier ingekwartierd?
- Toch niet, maar waarschijnlijk krijgt hij niet veel te eten waar hij verblijft, want dagelijks komt hij hier een noenmaal en soms een avondmaal eischen... De onder-officier woont hier sedert eenige dagen...
- Alleen?
- Ja... Soms slapen er soldaten in de schuur.
- Hij brengt hier den nacht door?
- Ja, hij slaapt in ons bed en wij moeten naar den zolder.
- Is daar geene plaats voor ons?... Alles wel ingezien zou ik liever hier blijven en morgen vroeg mijne reis voortzetten.
- Als een bussel stroo u bevalt?
- Och, we hebben er nog op vernacht...
- Mij goed, zei de pachteres.
En tot den boer:
- Hoe denkt gij er over, Sus?
| |
| |
- Als de sergeant er vrede bij heeft, dan heb ik er niets tegen.
- Moet ge hem de toelating vragen?
- Ja.
- Dat is erger, want hij kent ons en we zouden in een smal straatje kunnen geraken.
- Zijt ge bij het boerenleger?
- Op goed valle het uit, dacht Goedzak, die natuurlijk niet wist of de pachter Franschgezind was of niet.
En hij antwoordde:
- Ik ben een leider...
- Dan, zei de boer, kunt ge over mijne woning beschikken... De Fransche rat is nu naar het dorp en keert slechts tegen den avond terug... Wilt ge wat eten?
- Daarop heb ik nog nooit ‘neen’ gezegd!
- Spek met eieren?
- Het kan niet beter... En nog een kruiksken bier ook, kozijn.
- Daarna kunt ge naar den zolder trekken en morgen slechts beneden komen als de sergeant weg is... Zoo weet hij er niets van...
- Ik zou maar liever weer terug de baan op gaan, zei vrouw Goedzak.
- Geen woord van, sprak Lamme... We zouden op den weg nog andere vrienden kunnen ontmoeten... We gaan eten en dan kruipen we naar onzen zolder...
Hij keek eens rond in het vertrek en vroeg:
- Daar in de alkoof slaapt de kerel?
- Zooals ge zegt.
- Ja, die Fransche schobbejakken nemen het beste en onze menschen moeten maar zien dat ze zich behelpen!
De eierkoek werd door de pachteres opgediend, met eene versche kruik bruinen!
Lamme liet het zich goed smaken, het aandeel zijner vrouw er bij, die het eten niet door de keel kon krijgen.
Ze keek gedurig door het raam, want ze vreesde dat de Polchaveau zou terugkeeren en er niet veel goeds zou gebeuren, als Goedzak vóór den booswicht mocht staan.
- Ja, antwoordde de pachter op het gezegde van Lamme, ja, de deugnieten nemen het beste, wat vertel ik, ze nemen alles en laten voor ons niets over.
Komen ze op eene hoeve, waar de menschen er nog redelijk goed voorzitten, dan doen ze er hun ledigen buik een
| |
| |
zielmis houden en als ze weg moeten laten zij het weten aan hun kornuiten, die op hunne beurt hun magere pens komen vullen.
Als 't zoo voortgaat zullen we binnen eenige weken zelf geen eten meer bezitten.
Overmorgen gaan ze hier feesten.
- Feesten, zegt ge!
- Ja... De officier heeft ons varken in 't oog gekregen en gezien dat het dier vet genoeg is om geslacht te worden.
Het doodvonnis van het beest was dadelijk geveld, want als ze hunne maag, die in Frankrijk niet veel moet gekregen hebben, kunnen vullen, aarzelen ze geen oogenblik, vooral niet als het hun niets kost...
De eene kan niet verdragen dat de andere iets heeft, want de officier heeft ons opgelegd niets aan den sergeant te zeggen, die morgen zeer vroeg moet vertrekken, om voor eenige dagen elders zijn werk te doen... Hoe vindt ge dat?
- Opperbest, zei Lamme. Het kan niet beter!... De kerel weet dus niet dat het varken er aan moet?
- Niets weet hij er van... Wij hebben echter geen slachter... Die van ons dorp zit gevangen. Hij wordt beticht een Franschen soldaat gekeeld te hebben... Naar het schijnt mocht hij dat niet doen!
We hebben er geen ander kunnen vinden, maar morgen vroeg zal er een Fransch soldaat komen, die het stieltje kent, om ons varken dood te doen.
Overmorgen zal de officier met eenige zijner vrienden, die hij heeft uitgenoodigd, de beste brokken komen binnenspelen.
Hij zal het maal betalen; hij heeft den prijs willen kennen en mij van te voren alles dubbel en dik vergoed.
- Wat brave vent!
- Ja, maar zijn geld deugt niet. Ik heb een pak assignaten ontvangen.
- Dat moest ge niet zeggen!
Lamme had den laatsten beet gedaan en met het laatste slokje der kruik doorgespoeld, en zat een oogenblik in diepe gepeinzen verzonken.
Een glimlach speelde op zijne lippen en toen hij uit zijn mijmering opschoot fonkelde de guitigheid in zijne oogen.
- Morgen vroeg wordt het varken gekeeld, zei hij. Hewel, dat doet me plezier!... Ja, zeer veel plezier...
Kom, wijf, naar den zolder, want morgen is het voor ons
| |
| |
vroeg dag... Ik bedank u voor uwe gastvrijheid, pachter, en u voor uw lekker maal, pachteres... Ge bewijst ons een grooten dienst...
- Ginder komt de sergeant.
Vrouw Goedzak vloog de trap op.
Lamme sprak nog een woord van dank en de zolderval viel toe vóór de onder-officier binnentrad...
- Wijf, wijf, fluisterde Goedzak haar toe, als ze op den zolder naast elkaar op een bussel stroo zaten, ik geloof dat ge me niet alles verteld hebt en de Polchaveau nog 't een en ander weet dat ik niet mag hooren.
- Waarom?
- Wel, ge vlucht op zijn zicht als kwam de duivel naar u toe!
- Die man heeft me niets dan ongeluk gebracht, telkens ik hem ontmoet heb, en daarom schuw ik dien kerel als de pest!
- Hadt ge daarmede te Brussel maar een begin gemaakt! Maar, 't is het oogenblik niet daarover te praten. We moeten nu alleen denken aan de vergelding.
- Wat wilt ge zeggen?
- Dat ik het plan reeds heb opgemaakt om de Polchaveau loon naar werken te geven en dat ik, naar het voorbeeld van Uilenspiegel, het vandaag nog zal uitvoeren. Zoodra het plan is opgevat, zegt Tijl, moet het zonder uitstel worden verwezenlijkt...
- Och, Lamme, wees toch voorzichtig. Wie weet wat groot gevaar we loopen!
- Daar wil ik niet eens aan denken!... De Voorzienigheid levert den kerel in mijn handen en hij moet boeten.
- Gij wilt hem toch niet dooden?
- Hij zou het dubbel en dik verdienen, niet alleen omdat hij u heeft beetgenomen, maar omdat hij een schurk is, die met de wolven in 't bosch huilt, dan met de Oostenrijkers en dan met de Franschen en misschien bestendig met alle twee...
Neen, ik denk er niet aan hem te dooden, want Uilenspiegel heeft het mij immer voorgehouden: geen oorlog, geen bloed...
Open eens terdege uwe twee ooren en ik zal u kort en bondig vertellen wat ik van plan ben met de Polchaveau te doen...
Luister goed, want gij moet mij helpen.
| |
| |
Het moest niets vreeselijks zijn dat hij met den schurk voor had, want onder zijn gefluister helderde het gelaat van vrouw Goedzak op, en verdween hare vrees als bij tooverslag.
Zelfs speelde een glimlach op hare lippen en als Lamme haar alles had uitgelegd, sprak ze:
- Lamme, Lamme, ge zijt een oolijke kerel. Ik zal er mijn gansch leven plezier van hebben.
- Dat heb ik wel gedacht, want in 't menschenplagen hebt gij altijd veel genot gevonden... Ik weet er iets van!... Neen, niet kwaad worden!...
- Dat ben ik niet van plan... Ik denk er alleen aan dat vijfhonderd kronen toch een hooge prijs is voor dat plezier.
- Ja, 't is te duur betaald, maar hij heeft zelf den prijs vastgesteld... Ik geloof, als het afloopt naar onzen wensch, dat hij het nog te weinig betaald zal vinden.
- Spijtig dat we 't heele spel niet zullen kunnen bijwonen!
- Ja, dat zouden we er wel mogen voor hebben... Ik stel mij toch voor hoe 't varken het morgen vroeg zal maken!
- Lamme, ge zijt een aardige guit! Waar haalt ge toch zoo iets vandaan?
- Als ge zoo lang met Uilenspiegel hebt rondgeloopen ed de menschen in 't oken gehouden, dan wordt ge zoo vindingrijk, dat ge er zelf verbaasd over zijt...!
Nu gaan we trachten een oogje toe te doen, beste wijf, want we zullen dezen nacht uitgeslapen moeten zijn en vroeg wakker op den koop toe...
Eenige oogenblikken later ronkte Lamme dat het een aard had, terwijl zijne vrouw met open oogen lag na te denken over al wat ze door Lamme had meêgemaakt en wat er wellicht haar nog wachtte...
Rond middernacht wekte Goedzak zijne gade, die nog lang was ingesluimerd, en fluisterde haar toe:
- We gaan er meê beginnen, wijf... Opgepast is de boodschap... Als de val of de trap kraakt, zijn we bakvisch...
Ik zal eerst naar beneden gaan... Wacht hier tot ik u roep.
Omzichtig opende hij de val en ging behoedzaam de trap af...
Alleen het getiktak eener klok en het licht gesnork van den onder-officier stoorden de stilte in het vertrek...
De maan stond helder aan den zuiveren hemel en wierp voldoende licht in de kamer.
| |
| |
Op de tafel stond eene kaarsepan en de tondeldoos er naast.
Lamme, die als over den vloer gleed, naderde de alkoof.
- Ik heb het voorzien, dacht Goedzak, dat mij alles zou meêvallen... De pistolen van de Polchaveau liggen met zijn kleeren op den stoel naast zijn bed...
Ja, 't valt mêe, als de kerel niet ontwaakt vóór ik den stoel bereikt heb... Hij heeft de hand maar uit te steken, een pistool te grijpen en Lamme heeft een blauwe erwt in zijn ribbenkast!
Hij liet zich op de knieën zakken en kroop naar den stoel...
Zijn hart, dat geen boontje groot was, klopte hoorbaar en het angstzweet parelde op zijn voorhoofd, in dat beslissend oogenblik...
Zoo geraakte hij tot bij den stoel en kon de pistolen machtig worden.
Een diepe zucht ontlastte zijn benepen boezem toen hij oprees...
Weer schoof hij over den vloer tot bij de tafel, deed een solferstek ontvlammen en stak de kaars aan...
- Hebt gij de koorden? vroeg hij met ingehouden stem, als hij de trap genaderd was... Kom naar beneden... Spoed u, 't is niet meer noodig op 't kraken te letten... Sluit de val...
In de eene hand de kaars en in de andere een der pistolen, ging hij naar de alkoof.
De onderofficier sliep als een man met een gerust geweten of zonder geweten, want naar het schijnt genieten de menschen, die hun geweten hebben kwijtgespeeld, ook eene zoete rust.
Wat er ook van zij, het licht der kaars, dat op zijn gelaat viel, deed hem niet ontwaken...
Vrouw Goedzak stond nevens haar man.
- Ge zijt toch zeker dat hij het is? vroeg Lamme.
- Ik ken hem maar al te goed... Ge moet er geen oogenblik aan twijfelen.
- Geef hem dan maar een goeden opstomper tegen zijn kin.
- Wat zegt ge?
- Een kollenboks tegen de tanden... Een van vijfhonderd kronen... Aarzelt ge? Als ik in uwe plaats ware, na hetgeen hij u heeft gelapt, zou hij er meer dan een op zijn boevengelaat krijgen!...
| |
| |
- Ik durf niet.
- Wel, hebt ge van uw leven!...
En de stem verheffend:
- In naam van vrouw Goedzak.
Met volle vuist klopte hij den onder-officier op de kin...
Half bedwelmd, zonder zich rekenschap te kunnen geven van hetgeen er gebeurde, scharrelde de Polchaveau naar zijn pistolen...
Lamme had de koorden uit de handen zijner vrouw genomen en, door haar geholpen, bond hij armen en beenen van den man, die, door den schrik aangegrepen, zich bijna niet verweerde.
Op een oogwenk lag hij zoo stevig gekoord dat hij geene beweging kon maken.
Goedzak drukte den loop der pistool op den slaap van de Polchaveau en sprak:
- Als ge een enkelen kreet laat hooren, brand ik u door den kop!...
Begrepen?... Antwoord me!...
De tanden van den toegesprokene klapperden, zoo had de vrees hem overmand, en met moeite kon hij uitbrengen:
- Ja... ja...
- Ik zie met genoegen, zei Lamme, dat ge uw zinnen weer bijeen krijgt, en ge verstaat wat ik u vraag...
Als uw ooren zoo goed openstaan als het met uw oogen het geval is, kan ik mij aan u voorstellen... Edele heer de Polchaveau, ik ben zeer vereerd uwe kennis te mogen maken...
Lamme Goedzak, om u te dienen...
Ge kent mij toch wel, van naam... Ja, ik zie het aan uw blikken dat het u plezier doet mij te zien.
Eindelijk hebt ge uw woord gehouden: gij hebt mij ontdekt!
Mevrouw Goedzak, hier, is er u ten uiterste dankbaar voor...
Niet waar, beste wijf?
- Genade, stamelde de onder-officier, die nu begreep dag het oogenblik was aangebroken om voor zijn gedrag te boeten.
- Ja, dat roepen al de vogels van uw slag, als ze in het net zitten!
Ik heb eene kleine rekening met u te regelen... Ik verzoek u mij zeshonderd kronen af te tellen, die gij vrouw
| |
| |
Goedzak schuldig zijt, die gij haar te Brussel en op het Berkenhof hebt ont... ik zal maar zeggen... ontleend.
- Ik heb ze niet...
- Ge kunt toch zeker wel afkorten? Wijf, doorzoek de zakken van den edelen heer...
Vrouw Goedzak deed wat haar gezegd werd en haalde eenige koperen muntstukken te voorschijn.
- Is dat al? vroeg Lamme... 't Is een mager beestje... De zaken moeten maar slecht gaan... Ik ben niet op het geschikte uur gekomen...
Tot mijn groote spijt, edele heer de Polchaveau, moet ik dan uwe kleeren maar in beslag nemen en uw persoon er bij... Uw uniform is niet veel waard en uw edel lichaam nog minder... Maar, waar er niets is, verliest de koning zijn recht, en, wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft...
Twee spreekwoorden die, zooals de meeste, hoegenaamd niets beteekenen, want als er niets is, en de koning heeft wat te eischen, gaat de schuldenaar gewoonlijk de gevangenis in en, wie geeft wat hij heeft, sterft gewoonlijk van honger...
Ja, wijf, het is waar, ik verlies hier mijnen tijd met te sjauwelen als een ekster en met dat dralen zou er een witte of een zwarte kunnen tusschenkomen en dan belet men mij nog den edelen heer de Polchaveau naar de andere wereld te zenden.
Ge moet niet zuchten, beste heer... Ge hebt nog een tijdje te leven, want ik zelf ben niet van plan u naar het Pierenland te doen verhuizen... Neen, daar zullen andere lieden voor zorgen, die morgen vroeg het vonnis zullen uitvoeren.
Ik wil u het noodige uitstel verleenen om u toe te laten uw geweten te onderzoeken en door uw berouw den oppersten rechter te vermurwen...
Wijf, help mij uw schuldenaar eens opladen...
Hij ziet er niet zwaar uit... Ik zal hem op mijn schouders kunnen meedragen...
Zie zoo... Schuif hem nog wat naar voren... Ik heb er hooger in rang opgetild en meegevoerd... Den bult Verrières zaliger gedachtenis...
Neem de twee pistolen mede, wijf lief, en blaas de kaars uit...
Wacht een oogenblik... Stop het uniform maar onder het bed...
Nu kunnen we voort...
Hij deed een paar stappen naar de deur...
- Vrouw van Lamme Goedzak, uw geheugen laat u in
| |
| |
Ze brachten hem bij den varkensstal. (Blz. 484)
den steek... 'k Heb u nochtans van naaldeken tot dradeken uitgelegd wat uw deel van 't werk is!...
Ge Moet onzen kameraad toch blinddoeken...
Geen kik, edele heer, of ik laat u kennis maken met de kogels uwer pistolen...
De vrouw bond een doek voor de oogen van den onder-officier, die zijn gelaat bijna geheel bedekte, over voorhoofd en neus, zoodat alleen mond en kin vrij bleven...
| |
| |
Lamme verliet met zijn last het vertrek, door zijne gade gevolgd, en legde den onder-officier op het voorhof neder.
- Houd nu de wacht, vrouw, en, als de edele heer het kleinste gerucht maakt, schiet ge hem door het hoofd.
En hij plaatste den loop der pistool achter het oor van den bibberenden man.
Haastig begaf Goedzak zich naar den varkensstal, aan den rechter kant van de boerderij gelegen en liet het zwijn los, dat knorrend naar den mesthoop liep...
Hij kwam terug bij zijne vrouw en zei:
- Vat hem bij de beenen, ik zal hem bij de schouders dragen... Hop!
Ze brachten hem bij den varkensstal.
- We schuiven hem in den oven...
De onder-officier werd in het hok geborgen.
Alvorens de deur te sluiten, zei Lamme:
- Edele heer de Polchaveau, hier kunt ge rustig blijven liggen, om u met uwen Schepper te verzoenen.
Hij keek naar alle kanten uit.
- Ik blijf hier de wacht houden, tot de makkers komen, die het doodvonnis moeten voltrekken...
- Genade...
Lamme sloot de deur...
- Hadt ge nog koorden over? vroeg hij.
- Ja, antwoordde de vrouw... Ze liggen op de tafel in de boerderij.
- Haal ze, want het is niet noodig dat de Fransche ratten zich te goed doen aan dat lekker dier... De boer zal er niet kwaad om zijn, als wij het medenemen... Het was toch voor vreemde magen bestemd...
Hij legde een stevigen strop rond den nek van het varken en met eenige stampen onder het staartje joeg hij het dier voor zich uit, dat wel knorde, maar toch voortliep...
- Hoe verder we kunnen komen eer het dag wordt, hoe beter, zei Goedzak, want ik denk wel dat ze naar ons zullen zoeken...
Spijtig dat we hier niet kunnen blijven, maar een mensch mag alles van het leven niet willen... Vooruit er mede...
En het drietal vertrok, naar den steenweg op, en was spoedig uit het zicht verdwenen...
Toen de dag in de lucht kwam, werd er op de deur der hoeve luid aangeklopt.
De pachter en zijne vrouw hadden op den zolder geslapen, naast dien waar het echtpaar Goedzak had vernacht...
| |
| |
Ze hadden niets gehoord van hetgeen beneden had plaats gegrepen, daar Lamme door zijne gade de val had doen sluiten.
Als de boer op het geklop uit het stroo kroop en naar de trap ging, bemerkte hij dat zijne gasten er niet meer waren.
- Die zijn waarschijnlijk al de baan op, zoo dacht hij, om den onder-officier niet te ontmoeten, want ze schenen er niet aan te houden met hem in aanraking te komen...
Toen hij beneden in de woonkamer kwam, zag hij dat de alkoof verlaten was en er geen uniform op den stoel lag.
- De Fransche rat is ook al weg...
Hij opende de deur en stond voor den officier, die ook vroeg uit de veeren was gekomen, daar hij het dooden van het varken wenschte bij te wonen, meest om na te gaan of zijn slachter niet met de beste brokken naar den soepketel der soldaten zou terugkeeren.
- Is de sergeant al te been?
- Hij is reeds weg.
- Des te beter, want dien kerel betrouw ik nog het minst van al... Schiet er iets over na het feest, dan kunt ge 't hem geven... Ge moogt het zelf opeten ook al.
- Dank u vriendelijk.
- Wijs nu mijn man den weg.
Hij floot een soldatensein en twee soldeniers kwamen langs het met kreupelgewas begroeide zijpad te voorschijn.
Een hunner droeg een zak onder den arm, waaruit hij messen en ander gerief te voorschijn haalde.
Door de drie mannen gevolgd ging de pachter naar het hok van het varken.
De slachter opende de deur en riep op vroolijken toon, zich in 't Fransch uitdrukkend:
- Kom er maar uit, gezel van Sint-Antonius!...
Een zwakke, bevende stem liet zich in het hok hooren:
- Genade! zoo klonk het duidelijk.
De vier mannen bleven als aan den grond genageld staan, met een gelaat waarop verbazing en schrik zich afteekenden.
- Het varken spreekt Fransch! kreet de slachter.
En het dier voegde er bij, van uit het hok:
- Ik ben een landgenoot!...
De soldaat stootte een gil uit en zette het op een loopen, gevolgd door zijn makkers, om in een oogwenk het zijpad achter den rug te hebben en langs den steenweg te verdwijnen...
De pachter en de officier deinsden.
| |
| |
Deze laatste herwon echter dadelijk zijne koelbloedigheid.
Hij trok zijne pistool uit den gordel en zei tot den boer:
- Wat beteekent dat?
- Ik weet het niet.
- Haal het varken er uit.
- Ik durf niet.
- Genade! liet het beest zich weer hooren.
De officier naderde het hok en vroeg:
- Wie zijt gij?
- Ik ben sergeant de Polchaveau.
- Wat doet gij daar?
- Ik lig hier!...
- Kom er uit!
- Ik kan niet... Ik lig gebonden...
- Haal den man er uit, zei de officier tot den pachter.
Deze laatste bukte zich, kreeg den sergeant bij de beenen te pakken en trok hem uit het kot.
De blinddoek werd voor het gelaat van den nog bibberenden Franschman weggenomen en de koorden losgemaakt.
Zijn gelaat had een grauwe kleur gekregen, welke het zijn gansch leven zou behouden, en zijne mooie zwarte haren waren wit geworden.
Men moest hem naar de woonkamer schier dragen, want zijne beenen weigerden te bewegen.
Het duurde geruimen tijd eer hij weer denken en spreken kon.
Toen vertelde hij zijnen overste wat er met hem gebeurd was...
Onmiddellijk werden er soldaten uitgezonden om Goedzak op te speuren, maar nergens waren Lamme en zijne vrouw te vinden.
Het varken al evenmin en de Fransche officieren konden geen feestmaal inrichten op de pachthoeve...
|
|