ze tot den dood.
- Ja, ja, kreten de boeren.
Daar trad een grijze priester vooruit.
- Dat God ons helpe! sprak hij. Mijne kinderen, ik wil u zegenen, alvorens gij den strijd aangaat.
Allen knielden.
De priester strekte zijne handen in hunne richting uit:
- Dat de Heer u geleide, sprak hij. Ik smeek Zijn zegen over u af.
Hij knielde insgelijks en prevelde een kort gebed.
Allen baden met hem, halfluid.
De priester stond op en zijn geweer nemende, dat hij aan Uilenspiegel had toevertrouwd, kreet hij:
- Moed, mannen, moed. Wij zullen overwinnen...
De bende werd in twee groepen verdeeld, waarvan eene werd aangevoerd door baron de Meer en de andere door een jongen boer, en langs twee uiteenloopende wegen begaven zij zich naar de abdij.
Eer de Fransche schildwacht die voor de poort stond, zich rekenschap kon geven van hetgeen er gebeurd was, lag hij gekoord en gebonden, met een prop in den mond.
Driemaal liet Uilenspiegel een langgerekt gehuil hooren, als dat van een jongen hond, en, dadelijk kwam hetzelfde langgerekt gehuil van achter de andere zijde der poort, die, tot de niet geringe verbazing der boeren, geopend werd.
Een Fransch onderofficier, een sterke kerel verscheen.
Uilenspiegel trad op hem toe.
- Alles in regel, Lamme?
- Ja en neen.
- Hoedat?
- Ge komt te laat.
- Te laat! Wat is er dan geschied?
- Niets, maar vele soldaten van onzen post zijn reeds ontwaakt.
- We kunnen ze toch onverwacht op het lijf vallen?
- Ja, als ge niet draalt.
- Beveel maar.
Eenige woorden werden met baron de Meer gewisseld.
De boeren slopen in de abdij.
Plots werd een luid geroep vernomen:
- Voor God en Vaderland!
De boeren stortten de kamers binnen.
Een paar schoten knalden.