| |
XVIII. Hoe Lamme het aan boord legde om Tijl te verlossen.
Toen de wacht met Uilenspiegel door de Gasthuisstraat ging, was Lamme Goedzak haar voorbijgetreden.
Hij had een oogslag op den gevangene geworpen en was verrast blijven staan.
- Dat is Tijl, mompelde hij.
Op korten afstand was hij de wacht gevolgd en had haar het kasteel met haren gevangene zien binnentrekken.
- Tijl in de gevangenis! Dat ziet er niet pluis uit, zei
| |
| |
Lamme. Zou hij eene nieuwe onvoorzichtigheid hebben begaan of heeft men hem geknipt voor zijne vroegere aanvallen op de Fransche rakkers?... Ik zou het wel willen weten... Maar hoe?... Daar blijven, mag mijn makker niet; hij moet uit dat vervloekt kasteel gehaald worden... Maar hoe?... Ja, zie, hier is goede raad duur!... Hoe?... Als Tijl hier was, hij zou er wel iets weten op te vinden... Als Tijl hier was?... Wel, dan zou het niet noodig zijn... Hoe?
Alhoewel het zeer koud was, ging hij bezijden de poort op een balk zitten, die de brug verbond met de besneeuwde helling der versterking.
Hij krabde in zijn haar en zag geene uitkomst, hoe hij er ook zijne hersenen voor samentrok.
- 't Is eene duivelsche geschiedenis, morde hij. Hoe?... Hoe?...
Daar werd de poort geopend en de wacht trad terug buiten.
Lamme bemerkte dat de onderofficier, die het bevel voerde, eenige woorden met een makker wisselde en een anderen kant opging dan de soldaten.
Lamme volgde hem dadelijk op.
Toen de serjant een honderdtal meters van zijne manschappen verwijderd was en de wacht uit het zicht verdwenen, haalde Lamme hem in, en, hem beleefd groetende, sprak hij:
- Serjant, ik moet u gelukwenschen.
De andere keek hem verbaasd aan.
- Mij? Waarom?
- Ik ben een der warmste voorstanders der Republiek.
- Daardoor bewijst ge een verstandig man te wezen.
- Ik zou al de vijanden der Republiek op het Kasteel willen zien gevangen zitten.
- Ik evenzoo, burger.
- Mag ik u een glas bier aanbieden, serjant?
- Bier? Slechte drank!
- Iets anders?
- Dat gaat me. Hier, in de ‘Roode Muts’.
- Mij is het gelijk.
Een paar oogenblikken later zaten ze aan de herbergtafel.
- Ge hebt me nog altijd niet gezegd, sprak de onderofficier, bij 't klinken, waarom ge mij gelukwenscht. Is het omdat ik de Republiek dien?
| |
| |
- Daarvoor, zeker, maar tevens omdat ge zulk een gevaarlijken kwaadddoener bij de lurven hebt gekregen.
- Gij hebt het gezien?
- Ik heb hem zien wegbrengen.
- De kerel was bij de brooduitdeeling tegen de republiek aan 't spreken.
- 't Is de eerste maal niet.
- Dat wist ik niet, maar, 't moet zoo wel zijn, want als ik hem op 't kasteel bracht, zei de kapitein: Serjant Nero, dat is eene goede vangst. Het is de kerel uit den tempel der Rede en van 't kabinet van citoyen Dargonne. Wat hij hiermede zeggen wilde, weet ik niet, maar het moet een erge kwaadddoener zijn, want ze hebben hem opgesloten in de doodencel.
- De doodencel? Wat is dat?
- Die daar in gevangen gezet worden, komen er slechts uit om door den kop te worden geschoten. Hij is de opvolger van pastoor Marcel, die zijne blauwe erwtjes reeds beet heeft.
- Zoo, zoo, zei Lamme, dan zal hij zijne verdiende straf niet ontloopen.
- Als er geen mirakel gebeurt, neen, en daar de Republiek de mirakels heeft afgeschaft, zal dat niet geschieden.
- Zooveel te beter, kameraad... Op uwe gezondheid, citoyen-serjant!? Nog eentje?
- Mij goed. Uwe beurs ziet er gespekt uit.
- Ja, 't zijn goede tijden tegenwoordig.
- Dat zeggen toch weinige burgers!
- Omdat ze er geen verstand van hebben. Ik mag u wel vertrouwen, hé?
- Wie voor de Republiek is, die is mijn vriend.
- Onder ons gezegd en gezwegen: ik koop 't een en ander op dat de burgers niet meer noodig hebben en dat daarom door de mannen der Republiek wordt medegenomen. Edelgesteenten, metalen, stoffen en wat al meer. Een handel die goed gaat tegenwoordig... Op uwe gezondheid... Baas, doe ze nog eens vol.
- Ha, zei de serjant, 't is goed om weten. Als ik u eens noodig heb...
- Pot, zei Lamme en gaf de woonst op van den opkooper aan 't Vleeschhuis... Om op 't Kasteel terug te komen, ze kunnen dien kerel toch niet verlossen, hé?
- Gij schijnt zooveel belang in hem te stellen?
- Toch niet, maar...
- Hebt ge soms edelgesteenten, metalen, stoffen en
| |
| |
‘Woont gij in dat kot?’ kreet de onderofficier. (Blz. 354)
wat al meer gekocht, die hem hebben toebehoord?
Lamme sloeg vertrouwelijk op de knie van den onderofficier en antwoordde met een grijnslach:
- Juist geraden, kameraad!
- Wees gerust, uit de gevangenis van het Kasteel geraakt ge zonder toestemming der overheid niet. Geen mensch, ik weet het al te best, want ik heb er reeds gevangen gezeten. Ge moet dus niet vreezen: de man in kwestie zal er slechts uitkomen om te worden neergeschoten.
- Het is een behendige kerel en het zou me niet verwonderen, dat hij toch middel vond om weg te geraken.
- Het is onmogelijk.
| |
| |
- En toch moet het gebeuren, dacht Lamme.
Er werden nog een paar potten geledigd, de serjant dronk wijn en als ze terug buiten kwamen, arm aan arm, gelijk twee ouwe, trouwe vrienden, wankelde de onderofficier op zijne beenen.
- Gaat ge mede naar mijn huis? vroeg Lamme. Ik heb daar een wijntje, dat ge nergens meer vindt.
- We zullen het proeven!
- Op de gezondheid van ons beiden.
- En op het heil der republiek.
De koude werkte hevig op den bedronken serjant, die schier op zijne beenen niet meer kon staan, als ze het huisje van Pot binnentraden.
- Woont ge in dat kot! kreet de onderofficier, moeilijk en met dubbele tong de woorden uit den mond krijgende. En is hier wijn?
- De beste van de Scheldestad.
- 'k Zal hem eens komen halen met mijne mannen... Schenk in...
Hij zonk op eenen stoel neder.
- Vul mijn glas, in naam der Republiek... Nog wijn!... Veel wijn!... Altijd wijn!...
Zijn hoofd zonk op zijnen schouder, zijne oogen sloten zich en een paar stonden later snorkte hij.
- Wat beteekent dat? vroeg Pot.
- Uilenspiegel zit op het Kasteel.
- Dat is erg.
- Des te erger dat men hem herkend heeft als den man uit den tempel der Rede. De kogel wacht hem. Maar, ik heb geenen tijd te verliezen. Help mij dien kerel te ontkleeden. Hij is wel wat dunner dan ik, maar zijn uniform zal me toch passen. Er zijn trouwens Sansculotten genoeg, die een uniform dragen, dat voor hen niet gemaakt is geweest.
Geholpen door Pot ontkleedde Lamme den serjant, die maar liet begaan en voortsnorkte.
- Wij gaan hem in een paar dekens wikkelen en in den kleinen kelder te slapen leggen. Hij mag vóór morgen vroeg niet op de straat komen.
- 't Is er koud.
- De koude zal hem goed doen. Ik geloof dat Tijl op het Kasteel ook wel koude zal lijden.
Zoo gezegd zoo gedaan en een paar oogenblikken later lag de serjant, in twee wollen dekens gedraaid, in een klein ver- | |
| |
Lamme trok het plunje van den onderofficier aan. (Blz. 355)
trek, onder de straat, zijn roes uit te slapen.
Lamme trok het plunje van den onderofficier aan en zei onder het kleeden tot Pot:
- Gij staat op goeden voet met de Fransche bandieten?
- Ja, met de meesten toch.
- Hebt ge goede vrienden op het stadhuis?
- Ja, een paar beambten, die met de Franschen meêdoen.
- Ge moet mij eene invrijheidstelling bezorgen, geteekend door Dargonne en op naam van Tijl Claes.
- Als het mogelijk is.
Goedzak dacht een oogenblik na.
- Neen, zei hij, eene invrijheidstelling zou wellicht argwaan verwekken en ons veel last berokkenen. Ik moet een
| |
| |
ander stuk hebben, dat den bevelhebber van het Kasteel onmiddellijk doet handelen.
En, na eenige oogenblikken:
- Dat is het!... Ge moet op het stadhuis een bevel zien te krijgen, op naam van Claes, waarbij aan den bevelhebber van het Kasteel wordt opgelegd twee manschappen en den gevangene te mijner beschikking te stellen, om laatstgenoemde te doen opladen voor Cayenne... Dat gebeurt dagelijks en niemand zal er iets tegen in te brengen hebben.
- Zal ik dat stuk machtig worden? Ge vraagt van mij geene kleine poging.
- Het moet, willen we Tijl nog levend terugzien.
- Ik zal het beproeven.
- Ga, ik zal intusschen de vrouwen geruststellen.
Als Nele den Sansculot bemerkte, die in den kelder trad, schrok ze erg.
Maar ze zag onmiddellijk dat ze Lamme voor zich had.
- Ge moet niet bang wezen, zei Goedzak, maar ik heb met Tijl weer een onderneming aan de hand, die de Franschen onplezierig zal doen opkijken, als ze lukt.
- Waar hebt ge Tijl ontmoet?
- Ik?... Ha, ja, dezen morgen, op de brooduitdeeling.
- En hij heeft ons vergeten?
- Vergeten? De zaak eischte spoed.
- En hij laat ons zonder brood.
- Zonder brood! kreet Goedzak. Is het hier zoover, ja? Daar ga ik voor zorgen, ik heb geld. Dat is Tijl niet vergeten. Wel, wel, als de zaken zoo staan, dan is het hoog tijd dat we Antwerpen verlaten. Zoohaast hij verlost is, dan zijn we...
- Als wie verlost is? vroeg Nele.
- Wie?... Wel een onzer vrienden, die door de Fransche deugnieten ingerekend is geworden.
- En gijlie gaat hem verlossen?
- Natuurlijk. Wie zou het anders doen? En het is onze plicht, Nele, dat we een makker uit de handen onzer vijanden halen.
- Op gevaar af zelf achter slot en grendel te geraken.
- Voor mij is dat niets, want ik ben alleen op de wereld en 'k zou het in de gevangenis toch ook wel gewend worden. En Tijl kan dat niet gebeuren.
- Waarom niet?
- Want hij zit er al in, dacht Lamme.
En luidop antwoordde hij:
| |
| |
- Omdat hij te behendig is om in handen der Franschen te vallen.
Lamme ging brood en vleesch koopen, dat aan iederen burger in de winkels zou geweigerd geworden zijn, maar aan hem werd verkocht tegen betaling met een assignaat, omdat aan een man in een Fransch uniform niets te weigeren was, op straf het huis geplunderd te zien en in de gevangenis te worden opgesloten.
Toen hij terugkeerde met de eetwaren, was Pot ook thuis en deze reikte Lamme een blad papier over.
- Hier is het stuk, zei hij. Het heeft me moeite gekost om het te verkrijgen. Men eischte dat ik het zou betalen en ik bezit geenen knop meer. Assignaten met gansche pakken, maar de rekels willen dat papieren geld niet aannemen! Eindelijk ontmoette ik een ambtenaar, die hier dikwijls zaakjes is komen drijven, met juweelen en stoffen die hem licht in de litsen zouden kunnen brengen. Ik heb dien kerel aangesproken op gebiedenden toon en hij heeft mij het stuk bezorgd.
- Wat staat er op?
- Dat de bevelhebber van het Kasteel verzocht is twee soldaten ter beschikking van den serjant Legras te stellen, om den gevangene Tijl Claes naar de Schelde te leiden, waar hij moet worden ingescheept voor Cayenne.
- Dat is het.
- En gezegeld en tweemaal onderteekend.
- Dan ga ik er op los. Zeg geen woord aan de vrouwen. Zij weten niets.
- Wees gerust.
- Gij kunt betrouwen stellen in den schipper, waarover ge mij daar straks spraakt?
- Zooals in mij zelven.
- Gij gaat met ons?
- Natuurlijk, want onze serjant zal het mij hoogst waarschijnlijk euvel opnemen, dat ik hem eene slaapplaats in mijnen kelder heb bezorgd. Ik ben er zeker van, dat hij met zijne mannen hier zal terugkeeren en er geen steen zal recht blijven van mijn huisje.
- Gij wacht me dan met de vrouwen in de boot, bezijden het Steen?
- Zooals afgesproken.
- En eens onder zeil, verliezen we geen half oogenblik.
- Wees gerust. Indien gij uw deel van het plan weet te volbrengen, zal mijn deel niets te wenschen overlaten en Uilen- | |
| |
spiegel is vrij.
- Als ik niet slaag, deel ik Uilenspiegel's lot.
Lamme begaf zich naar het Kasteel en bood zich bij den bevelhebber aan.
Hij vreesde slechts één ding. Hij kende geen Fransch: slechts eenige woorden, die hij slecht uitsprak en in de kroeg had geleerd. Indien de bevelhebber of een ander officier hem ondervroeg, viel zijne onderneming als 'n kaartenhuisje ineen!
Bij den bevelhebber gebracht, plaatste hij zich in militaire houding en langde den officier het papier.
Deze las het met aandacht en keek daarna den serjant doordringend aan.
Het hart van Lamme was geen boontje groot.
De bevelhebber richtte in de Fransche taal het woord tot Goedzak:
- Dit stuk komt van het stadhuis?
Lamme antwoordde met een enkel woord:
- Ja.
- Is de generaal dan op het stadhuis?
En weer antwoordde Goedzak in het Fransch:
- Ja.
- Het is zonderling, mompelde de officier, dat men een gevangene als die Claes zoo maar zonder andere pleegvormen naar Cayenne doet. De rechter zegde mij dezen namiddag nog, dat men nu eens een gevangene had, wiens veroordeeling en terechtstelling als een voorbeeld zou strekken voor alle vijanden der Republiek. En nu gaat men dien kerel zoo maar, zonder dat het iemand weet, inschepen, doen verdwijnen.
Hij herlas het stuk met aandacht.
- Het staat er nochtans klaar en duidelijk... Men kan redenen hebben, om een man zonder verdere pleegvormen te doen verdwijnen. Wie weet is hij niet onschuldig, heeft men geen verkeerde in de gevangenis geworpen? Het staat er, zwart op wit. Goed.
Hij verwijderde zich.
Dikke zweetdruppels, koud zweet, stonden op Lamme's voorhoofd.
Wat zou er gebeuren?
Zou de bevelhebber onmiddellijk bevelen dat Uilenspiegel aan den serjant moest worden toevertrouwd? Dan was het spel gelukt.
Maar, indien hij eens op het stadhuis liet vragen of men niet bij vergissing dien belangrijken gevangene wilde doen
| |
| |
‘Vaarwel, Scheldestad!’ sprak Tijl. (Blz. 361)
| |
| |
inschepen. Dan was alles verloren.
Stappen weerklonken en twee soldaten, den geboeiden Tijl in hun midden, verschenen in de kamer.
- Als de kerel tracht te ontsnappen, zei de bevelhebber, dan schiet ge hem neer!
Hij gaf Goedzak het stuk weder.
Deze groette en vertrok, gevolgd door de soldaten met Uilenspiegel.
Aan de poort van het Kasteel trok Lamme zijne sabel en het groepje sloeg den weg in naar de Schelde.
Uilenspiegel had zijnen vriend herkend in het uniform van den serjant.
- Een gewaagd stuk, dacht hij. Ik moet me goed houden. Maar, wat is er voor mij te doen? Weet Lamme een verderen uitweg of moet ik trachten mij uit de voeten te maken.
Hij richtte het woord tot den serjant:
- Kent ge Vlaamsch, overste?
- Ja.
- Is het waar dat men op mij zou schieten als ik de vlucht moest nemen?
- Zonder twijfel.
- Dan kan ik me zoo niet redden?
- Het zou niet het minste baten. Men waakt over u. Ga maar kalm mede, dat is beter.
- Ik zal het dan maar doen, zei Tijl.
- Ik raad het u aan.
Uilenspiegel wist nu wat hem te doen stond, en, ware een der soldaten op de hoogte der Vlaamsche taal geweest, uit deze woorden zou hij toch niets hebben kunnen afleiden, dat argwaan in hem kon opwekken.
Zoo kwamen zij zonder onraad aan de Schelde.
Een zucht ontsnapte aan den benepen boezem van Lamme toen hij Pot bemerkte, die zich op het dek van een zeilscheepje bevond, dat tegen het staketsel lag.
- C'est bon, zei hij tot de soldaten.
En tot Uilenspiegel:
- Stap in de boot.
Onmiddellijk werden de zeilen geheschen.
Het scheepje stak van wal en de soldaten verwijderden zich.
- Weer een die den dood gaat vinden, in verre streken, zeiden de Antwerpenaren, die het vertrek hadden bijgewoond. O, die Fransche moordenaars!...
| |
| |
Dien laatsten volzin spraken ze stil, en ze gingen naar huis, zelfs zonder luidop te durven morren.
- Vrienden, zei Tijl, dank, dank!... De vrouwen?
- Zijn aan boord verscholen. Er is voor haar gezorgd, Tijl, zooals er voor u gezorgd is geworden.
- Lamme, hoe zal ik u dat ooit vergelden?
- En 't plezantste van de zaak, zei Goedzak, met een van vreugde stralend gelaat, mijn wijf zit te Antwerpen te koekeloeren. Als ik op geene schuit stond, ik danste van plezier.
- Ik geloof dat ik eene domheid begaan heb, sprak Pot.
- Hoedat?
- Ik heb van den tijd, die mij overbleef, gebruik gemaakt om uwe vrouw op te zoeken en zij bevindt zich insgelijks hier aan boord.
Lamme's gelaat veranderde en drukte de grootste wanhoop uit.
- Pot, dat vergeef ik u nooit!...
Het zeilscheepje scheerde over het water.
Uilenspiegel stond op den voorsteven.
De stralen der winterzon verlichtten den toren, die pralend van tusschen de huizen oprees...
Daar klonken de tonen der ‘Marseillaise’ over de stad...
- Vaarwel, Scheldestad! sprak Tijl. Ik hoop u nog eens verlost terug te zien! Vaartwel, Sinjoren zonder moed noch bloed! Val om, toren, die door de Antwerpenaars zijt opgetrokken, en de ‘Marseillaise’ zingt, terwijl zij, door de Fransche bloedzuigers uitgeput, van honger omkomen; val om, en verplet de schurken met de lafaarden!...
|
|