Tijl Uilenspiegel in Vlaanderen
(1904)–Jan Bruylants Jz.– Auteursrecht onbekendXV. Hoe Lamme Goedzak boos werd, toen hij de godin der rede zag.Uilenspiegel en Lamme werden niet verontrust wegens hun waagstuk op den toren. Meer dan een burger werd in hechtenis genomen, doch bij gebrek aan bewijzen weder vrijgelaten. Het einde der zaak was de bestraffing van den beiaardier, die eene zware boet in gemunt geld opliep. Zoodra Uilenspiegel zulks had vernomen, sprak hij tot Lamme: - We moeten dat dien ouden kerel vergoeden. - Dat zullen we, zei Lamme, als gij het noodige geld bezit. - Hier is het. Lamme nam de beurs, die Tijl hem reikte, en sprak: - Als gij het eerste deuntje op den toren hoort, heeft de man zijn geld. Goedzak beklom den toren en wachtte den beiaardier. Toen deze verscheen, trad Lamme op hem toe. | |
[pagina 329]
| |
Hij reikte den verbaasden man de beurs toe. (Blz. 329)
- Men heeft u gestraft, sprak hij, omdat ge bij de plechtige onthulling van den vrijheidsboom het lied der Fransche luysen over de stad hebt gezonden. - Ja, zei de beiaardspeler, en ik was zoo onschuldig als een lam. Men heeft mij gedwongen... - Uitleggingen zijn overbodig. Eenige Antwerpsche burgers hebben veel genoegen gevonden in het lied dat gij gespeeld hebt en eenig geld bijeengebracht, om u toe te laten de boet te betalen. Hij reikte den verbaasden man de beurs toe en was reeds langs de trapopening verdwenen, als de beiaardier van zijne verrassing bekwam... Den 30sten November was Antwerpen weêral in feest. | |
[pagina 330]
| |
De instelling van den Franschen rustdag of decadi (de Zondagen waren door de republiek afgeschaft en vervangen door een tiendaagschen rustdag) werd gevierd. Om 10 uur voornoen,Ga naar voetnoot(1) onder het gelui van klok- en beiaardspel, kwamen de leden der crimineele rechtbank uit het huis nr 25 der Lange Gasthuisstraat, dat door den eigenaar, den heer della Faille de Leverghem, verlaten was, al zingende voorafgegaan door hunne bedienden en een vaandeldrager. Achter volgde het schavot, waarop de pijnbank, de galg en het rad aangebracht waren. Te midden van het rad, hetwelk rondom met ketenen en boeien was behangen, stond eene pauselijke driedubbelkroon met portretten van vorsten en prinsen, waarnevens de Wereldbol, de kardinaalstaf, twee bisschoppelijke staven, twee keizers- of koningskronen. Aan de galg bengelde de keizerlijke schepter. Zoo vorderde de stoet langs de Meir naar de Schoenmarkt, tot voor den zetel van het comiteit van waakzaamheid, waar het portret van keizer Jozef aan de galg werd opgehangen en waar men de wapenschilden van de ridders van het Gulden Vlies, uit de hoofdkerk gestolen, aanstonds aan de galg nagelde en medevoerde. De schout Wouters had daags te voren in de volgende bewoordingen onze kunststukken in bezit gesteld van dit comiteit: ‘Ik zend u eenige schilderijen, voorstellende de beeltenis der vroegere en hedendaagsche dwingelanden, alsook eenige versierselen van hunne onzuivere hoofden. Ik wensch dat de vlammen, waartoe die voorwerpen gedoemd zijn, onze inwoners in het algemeen verlichten en hun den verdienden afschrik der slavernij inspreken mogen.’ De leden van hoogervermeld comiteit voegden zich bij den stoet. Deze werd vergezeld door een afdeeling ruiterij, gevolgd van dragers van driekleurige wimpels en van eenen wagen, waarop eene jonge vrouw de Rede verbeeldde. Deze zegekar was bespannen met zes paarden, versierd met smadelijke opschriften. Muzikanten en ruiters sloten dezen bespottelijken optocht, die, na de voornaamste straten der stad te hebben door- | |
[pagina 331]
| |
kruist, aan het stadhuis de stedelijke regeering ging afhalen, en dan voort optrok naar de Meir. Daar geschiedde alsdan een feit, dat wel geschikt was om den haat onzer burgerij jegens de republiek zoo mogelijk te doen aangroeien. De menigte oude gedenkstukken, schilderijen en portretten van onze beste meesters, die gediend hadden bij de inhuldiging en Blijde Inkomsten van onze vorsten en gouverneurs en sinds eeuwen bewaard en in eere gehouden werden, staken de republikeinen met den schavotwagen en wat er zich bij bevond, in brand, als eene offerande aan de Rede. En terwijl knetterend de vlammen ten hemel stegen, als jammerden zij, met hunne vurige tongen, over het vernielingswerk, dat zij plegen moesten, stond de overheid zich bij het vreugdevuur te vermaken of neurieden zij het ‘Ça ira’ der muziek. Redevoeringen werden uitgesproken en namens het magistraat, namens het bestuur der Scheldestad, werden de volgende woorden gezegd: - Ons volk heeft nog vooroordeelen; maar welk volk heeft er geene? O Franschen! voegt bij de weldaden, waarmede gij het wilt overladen, ook die van het te verlichten, opdat het waardig worde van de vereeniging die het betracht! Uilenspiegel stond met zijne moeder en Nele bij de toeschouwers. - Inderdaad, sprak hij stil, inderdaad. Ons volk bezat vooroordeelen en goud. De Franschen zijn reeds met het goud de baan op. Er blijft nu niets meer over dan de vooroordeelen, en aangezien een Franschman niets liggen laat, zal hij die ook wel medenemen. - Wees voorzichtig, Tijl, fluisterde de moeder. - Hebt ge Lamme nog niet bemerkt? - Neen, hij is met geene oogen meer te zien. - Ik begrijp het niet. Gij hebt hem zien heengaan, Nele? - Ja, ik heb het zeer wel bemerkt. Op de Schoenmarkt drong hij plots, zonder een woord te zeggen, door het volk en verdween. - 't Is zonderling. Zou hij zijne gade gezien hebben? Nadat de redevoeringen geëindigd waren en onze kunststukken door het vuur verslonden, reed de stoet naar den dusgenaamden ‘Tempel der Rede’, ingericht in het Karmelietenklooster, waar de godin der Rede op eenen troon werd ge- | |
[pagina 332]
| |
plaatst. Daar nam de schout Wouters het woord, en sprak onder meer onzin als volgt: - Het glinsterend licht der Rede dringt heden door de dikke duisternis der dweeperij. Eer de zon haren jaarlijkschen omloop nog eens heeft volbracht, moeten de dwingelanden verplet en de volkeren vrij zijn! Ontsteekt dan in onze harten het vuur van eenen vromen naijver, opdat wij, daardoor aangedreven, onze armen wapenen en met onze broeders deelachtig worden aan de lauwerkransen, welke er nog te plukken zijn! Uilenspiegel trad vooruit en vroeg de toelating, om als burger der stad en als Vlaming eenige woorden te mogen zeggen, wat hem gereedelijk werd toegestaan, daar de Franschen met genoegen zagen dat een Antwerpenaar - zoo dachten ze - en een Belg meê wilde doen aan hunne gekke comedie met de godin der Rede. En Tijl sprak met zijn krachtig orgaan, dat terzelfdertijd aangenaam en doeltreffend klonk: - Burgers en burgeressen, vandaag is wel het schoonste feest ingesteld, dat ooit te Antwerpen werd gevierd. Kan er op aarde iets schooner bestaan dan de Rede? En zijn er lieden meer te loven dan hare dienaars? Dargonne, die bij de plechtigheid aanwezig was en Tijl kende, had met verbazing Uilenspiegel om het woord hooren vragen en zijne verbazing bereikte het toppunt, toen hij het begin van de redevoering van onzen held vernam. - Daar schuilt iets achter, dacht hij. En Tijl sprak: - Burgers en burgeressen, huldigt de Rede, die u door de Republiek is aangebracht geworden. Gij weet het allen zoo goed als ik, dat er geen greintje rede in gansch de Scheldestad te vinden was, vooraleer de Fransche verlossers er hunne blijde intrede gedaan hadden. Thans zijt ge van redelooze Sinjoren, geestrijke Fransche onderdanen geworden! Huldigt de Republiek dus, die bron van rede! Stormachtige toejuichingen braken los. Ieder vroeg zich af wie deze Vlaming wel zijn kon, behalve Dargonne, die het hoofd schudde en dacht: - Tijl is in de hersens geraakt of iets van plan. Uilenspiegel vervolgde: - Burgers en burgeressen, ge zijt niet waardig dat de Franschen u uit de slavernij hebben verlost, want ge durft | |
[pagina 333]
| |
De schout sprak fluisterend met de officieren. (Blz. 334)
klagen, ik weet het, over het verbreken uwer boeien, ge durft opstaan tegen de mannen, die uwe verdrukkers verjaagd hebben. En welke redenen hebt gij daartoe? Dat men u assignaten geeft, die de waarde niet hebben van gemunt geld? Dat is een bewijs dat de rede nog niet geheel in u is doorgedrongen. Het is toch redelijk veel minder waarde te hechten aan papier dan aan goud en zilver! - Het spel begint, dacht Dargonne. De aanwezigen keken elkander ondervragend aan. Tijl vervolgde: | |
[pagina 334]
| |
- Gij klaagt omdat de republiek uw kostbaarheden heeft opgeëischt. Weer een bewijs dat gij niet redelijk zijt, want koken moet kosten, de republiek moet een leger onderhouden om vorsten en dwingelanden van hunne tronen te smijten, en 't is dus gewettigd dat degenen, die reeds van het juk bevrijd zijn, al geven wat ze bezitten, om hunne evennaasten insgelijks van het juk der verdrukkers te verlossen. Gijlie klaagt dat ge armoede lijdt, dat ge uwe levensmiddelen moet afstaan voor de vreemden in het leger. Gij hebt in geenen deele reden tot klagen. Zegt de gezonde rede u dan niet, dat in eene republiek, daar waar alleen nog vrijheid, broederlijkheid en gelijkheid heerschen, vooral gelijkheid, ieder het zijne moet bijdragen voor het nut, in het belang, ter schutting van het algemeen? Er worden vele ongelukkigen, vele hongerlijdenden tusschen onze verlossers aangetroffen, en het is dan ook aller plicht al wat ge bezit met hen te deelen. Zijlie zorgen voor het algemeen en dat gaat voor; persoonlijk mag ieder van armoede en honger doodvallen, als het algemeen maar leven blijft, er baat bij vindt. Als ge dat niet begrijpt, zijt ge waard van armoede te sterven! De schout sprak fluisterend met de Fransche officieren. - Die kerel mag niet verder spreken, zei hij. Hetgeen hij zegt is gevaarlijk, of het gemeend is of tot ophitsing onzer menschen moet dienen. - Weest dus waardige burgers eener eene en onverdeelbare republiek en als ge honger hebt, klaagt dan niet, want het is om haar recht te houden, dat ge u die opoffering moet getroosten. Denkt aan de volkeren der oude tijden, die alles opofferden om vrij te wezen, en denkt er aan dat het beter is vrij van honger te sterven dan gevoed in de slavernij te leven. - De kerel raakt immer de gevoelige snaar der Sinjoren aan, zei de schout, en spreekt alleen van honger en armoede. Wij moeten hem doen zwijgen. Uilenspiegel bemerkte dat de schout niets goed in den zin had en hij eindigde zijne toespraak in de volgende bewoordingen: - Burgers van Antwerpen, ge zijt lafaarden. Ge laat uw geboortegrond door vreemd gespuis verontreinigen, houdt dat gebroed in het leven, instede van het te verjagen of den nek om te wringen. Ge zijt lafaarden, den naam van Antwerpenaar niet langer waardig. Uilenspiegel sprong tusschen de menigte en zocht zich | |
[pagina 335]
| |
Aller blikken vielen op den troon. (Blz. 336)
een uitweg te banen. De Franschen en Franschgezinden brulden van razernij, en 't was met den degen of de pistool in de vuist, dat ze vooruit drongen, naar de plaats vanwaar Tijl het woord tot de vergadering had gericht. | |
[pagina 336]
| |
Onze held, die te midden van een groepje Franschgezinden terecht was gekomen, die hem den uitweg versperden en hem vastgrepen, ging een slecht oogenblik beleven, toen opeens de aandacht van hem afgewend werd en aller blikken op den troon vielen, waar de godin der Rede gezeten was. Deze laatste had een snijdenden kreet uitgestooten en met één sprong tusschen het volk de vlucht genomen, achtervolgd door een struischen kerel, die een knuppel zwaaide. De menigte, niet wetende wat er gebeurd was, liet de godin door, die naar den uitgang ijlde, en, als ieder van zijne verbazing bekomen was, waren vrouw en man verdwenen. Uilenspiegel was evenmin niet meer te vinden. Hij had van de gelegenheid gebruik gemaakt om naar den uitgang te sluipen en zich uit de voeten te maken. Wat was er met de godin der Rede geschied? Toen Lamme, die met Uilenspiegel en zijn gezin naar den stoet was gaan kijken, de zegekar met de godin der Rede had zien voonbijtrekken, had hij groote oogen opgezet en was, zonder iets tot zijne gezellen te zeggen, den wagen gevolgd. Hij kon zijne oogen van de godin niet afhouden en toen deze in den tempel der Rede werd binnengeleid, sloop hij achter haar in de zaal, en, als ze op haren troon gezeten was, riep hij halfluid: - Vrouw van Lamme Goedzak! De godin der Rede keek verschrikt op. - Zij is het, zei Lamme. Ik zal ze godin der Redenen! Hij greep een stok, een dik stuk paal, dat onder den troon lag, en was op het punt dien knuppel op den rug der godin te laten neerkomen, toen hij de stem van Uilenspiegel hoorde, die vroeg eenige woorden tot de vergadering te mogen spreken. - Halt, zei Lamme. Dat is Tijl, ik moet wachten, want mijn knuppel zou me beter te pas kunnen komen. Toen hij het slot van Uilenspiegel's rede gehoord had en zag in welken gevaarlijken toestand zijn makker verkeerde, sprong hij plots voor de godin en zijnen knuppel onder haren neus duwende kreet hij: - Hier uit, of ik sla u dood! - Lamme! - Ja, Lamme, die u de ‘Carmagnole’ gaat leeren dansen. Hier uit! De knuppel kwam op den schouder van de godin neder. Deze uitte een snijdenden gil en sprong van den troon, | |
[pagina 337]
| |
en, zooals we gezien hebben, vluchtte zij naar den uitgang, achtervolgd door Goedzak. Dit alles geschiedde op veel minder tijd dan er noodig is om het bondig te beschrijven. Na het korte oogenblik van algemeene verbazing, liep ieder naar buiten, om den ontheiliger van den tempel der Rede, die de godin van haren troon durfde verjagen, loon naar werken te geven, doch hoe men ook in alle richtingen zocht, er was geen spoor meer van Lamme en zijne vrouw te vinden. De godin der Rede woonde op een zolder in de Schuttershofstraat en zij was natuurlijk, zoo snel het hare beenen toelieten, naar hare woning geijld, zoodat ze op een omzien dien kleinen afstand had afgelegd. Als eene kat, die met een pak slaag bedreigd is, vloog zij als het ware de trap op, maar Lamme was zoo vlug als zijne vrouw en eer ze de deur van haar zolderkamertje kon sluiten, stond Goedzak in het vertrek. Een oogenblik bleven beiden bijna buiten adem, hijgend voor malkaar staan. De vrouw wierp zich op de knieën en kreet: - Sla me niet! Sla me niet! Daar barstte Lamme's woede in woorden los: - Ha! kreet hij, de echtgenoote van Lamme Goedzak onteert zijnen naam! Zij helpt de Fransche ratten in hun comediespel, om het volk te bedriegen! Ha, heks, dat zult ge bekoopen! Zijn oogen stonden wild. Nimmer had zij haren man aldus gezien. Ze smeekte: - Sla me niet, Lamme, in naam onzer liefde, dood me niet! Lamme hief den knuppel boven haar hoofd: - Gij zult boeten! De vrouw sprong op en hield met beide handen den arm tegen, die haar ging tuchtigen. - Lamme, ik heb het gedaan, omdat ik van honger sterven ging! Goedzak voelde zich kalmer worden. Hij keek haar aan. Vluchtig kruisten de gedachten zich in zijn brein. Was het dan zijne schuld niet? Had hij haar niet in 't gebrek gelaten, zonder zich om haar te bekommeren? Hij liet den knuppel op den vloer vallen. | |
[pagina 338]
| |
's Morgens werd een slapende drinkebroer op de straat ontdekt. (Blz. 338)
Een kreet van vreugde ontsnapte aan haren mond en zij wierp hare armen om zijnen hals. Lamme keek haar aan. Ze was schoon, met de kroon op het hoofd en in het blanke gewaad der godin. Hij drukte haar aan zijnen boezem... En terwijl de Franschen naar de godin der Rede zochten, beraamde deze middelen met Lamme Goedzak om ongemerkt de stad te verlaten, en, 's anderendaags 's morgens werd een slapende drinkebroer op de straat ontdekt, gehuld in het kleed van de godin en hare kroon op den kop. Waar hij die zonderlinge kleedij gehaald had, wist de man niet te zeggen. Lamme wist er meer van, doch, hij was nergens te ontdekken. Het huis van Uilenspiegel, in de Jodenstraat, werd aanhoudend door de Fransche speurhonden bewaakt, doch, geen mensch vertoonde zich van geheel het gezin. De meid, die alleen thuis was, wist niets te zeggen dan dat al de bewoners te zamen waren uitgegaan, om den stoet te zien en niet meer terug waren gekomen. Dargonne was kwaad en schold de speurhonden voor uilskuikens. Het was de eerste maal, sinds hij te Antwerpen afgevaardigde der Fransche Regeering was, dat iemand in het openbaar tegen hem durfde opstaan, zonder onmiddellijk te wor- | |
[pagina 339]
| |
den gestraft. En de Fransche deugniet wist dat Uilenspiegel eene sterke tegenpartij was en het wellicht nog meer zou gebeuren. |
|