Tijl Uilenspiegel in Vlaanderen
(1904)–Jan Bruylants Jz.– Auteursrecht onbekend
[pagina 320]
| |
XIV. Uilenspiegel op onze-lieve-vrouwetoren.- Ge weet wat er vandaag moet gebeuren, sprak Nele, toen zij den morgen van den 31en October het ontbijt nuttigden. - Neen, zei Tijl, maar 't zal toch geen goeds wezen, want als er hier tegenwoordig iets moet gebeuren... - Dan ruikt het naar Frankrijk en 't beteekent niets, sneed Lamme hem het woord af. - Wees toch voorzichtig in uwe woorden, kinderen, zei moeder Anna vermanend. Ik heb dezen morgen hooren vertellen, dat er reeds zestig rijke burgers in de gevangenis opgesloten, zitten. - Ja, die zitten daar als gijzelaars voor de achterstallige brandschatting van tien millioen. Zoolang de som niet is bijeengebracht, mogen ze er niet uit. - Dan kunnen ze er nog lang zitten, zei Nele, want het gemunt geld is zoo raar in de stad als de witte raven. - En assignaten willen ze te Parijs niet! kreet Lamme. - Natuurlijk niet, sprak Uilenspiegel, ze maken ze er zelf! Zeg, Nele, wat gaat er nu vandaag weer plaats hebben? - De vrijheidsboom wordt op de Markt herplant. - Spijtig dat wij het niet eerder wisten, zei Lamme. We hadden hem weer eens kunnen doen breken, zoo gelijk met het boompje van den bult! - Lamme, jongen, pas op uwe woorden, want ge kunt nooit weten of er geen Sansculot met zijn oor tegen 't sleutelgat ligt en ge zoudt uwe woorden duur betalen. - Als 't in assignaten is, kan 't geen kwaad, moeder Anna. - Gaan we niet kijken? vervolgde Lamme. - Zeker, zei Tijl, zulke plechtigheden mogen wij niet laten voorbijgaan, zonder onze verknochtheid aan de Republiek te betoonen! - Ik ga met u, sprak Nele. - Dat zal niet, kind. - Waarom niet? - Ik heb met Lamme nog iets te doen. | |
[pagina 321]
| |
- Ge gaat u toch weer niet aan eene gekke daad wagen, tegen de Franschen! kreet de moeder verschrikt. - Moeder, zulke woorden passen niet. Tegen de Franschen kunnen geene gekke daden verricht worden. - Sst! jongen! sst! zei de oude. - 't Is goed, Tijl, sprak Nele, ik zal met moeder naar de planting gaan kijken. Gij zijt man en weet wat ge te doen en te laten hebt. - Gij spreekt als een Vlaamsche vrouw, en dat doet me genoegen, Nele... Kom, Lamme, we gaan een wandeling doen tot aan de Werf en daar spreken we over de zaak. Omstreeks elf uur werd de stoet voor het planten van den vrijheidsboom ingericht. Men zag een groep juffers, waaronder zelfs van den eersten adel der stad, in 't wit gekleed en met een driekleurig lint versierd, daartoe bij brève van burgemeester de Haan aldus gedwongen: ‘viens en habit blanc, portant un bouquet sur ton coeur républicain et les couleurs nationales dans la coiffure’, zich aansluiten bij een getal ouderlingen. Zij vergaderden in het huis van mevrouw Roose, op de Meir, in gezelschap van knapen beneden de twaalf jaar. Acht en vijftig rijke juffers hadden echter hunne medewerking geweigerd, omdat hunne bloedverwanten als gijzelaars der brandschatting in de gevangenis zaten. Wat was die zonderlinge mengeling van zin? Een eikeboom, de roode muts in top en versierd met Fransche strikken, werd door hen in zegetocht naar de Groote Markt gevoerd, plechtstatig opgevolgd door het bestuur, terwijl het gelui van al de klokken en het spelen van den beiaard verkondigden, dat de vrijheidsboom, ditmaal voor goed, werd geplant.Ga naar voetnoot(1) Plotseling keek Dargonne, die aan het hoofd van het bestuur stapte, de wenkbrauwen fronsend den burgemeester aan dan blikte hij naar den toren op. De stadsbestuurders staarden insgelijks elkaar ondervragend in de oogen. De beiaard, die zijne zilveren tonen over de stad zond, had plots de ‘Marseillaise’ afgebroken, en helder galmden nu de tonen van het straatliedje, dat bij het eerste heengaan der | |
[pagina 322]
| |
Franschen gezongen werd, boven Antwerpen: God sy gedankt!
De Fransche luysen gaen verhuysen.
In den stoet en tusschen het volk hoorde men ook het ongewone spel van den beiaard en sommigen neurieden stil het liedje mede. Woedend beval Dargonne eenen officier te gaan zien wat er daarboven gebeurde. - Indien de beiaardspeler gek is, steek hem dan in het zothuis, kreet hij, en is hij het niet, duw hem dan in de gevangenis. Dat is wat al te straf! Spoedig! En uit den toren klonk het nog steeds over de stad: God sy gedankt!
De Fransche luysen gaen verhuysen.
Toen de stoet op de Groote Markt kwam, werd door den beiaard de ‘Marseillaise’ hernomen... Wat was er gebeurd op den toren? Toen onze vrienden aan de Werf wandelden, sprak Tijl tot zijnen makker: - Lamme, ik heb een plan om de feestelijkheden te storen. Nu we den vrijheidsboom niet kunnen doen vallen, moeten we toch iets doen, om de Franschen niet zonder onderbreken van hun plantings-plezier te laten genieten. We moeten den toren op. - Ik ben gereed. - En ge weet nog niet eens wat ik van plan ben op den toren te doen. - Dat is gelijk. Als gij iets ontwerpt, dan is het altijd een degelijk plan. Het ergste dat ge mij kunt voorstellen, is samen van den toren op de Groote Markt te springen, om de feestelijkheden te hinderen, en ik zou het doen. - Neen, zoover zullen wij het niet drijven. We gaan tot op de eerste galerij en wachten op de komst van den beiaardspeler. Is hij eens aan den gang, met ‘Marseillaisen’ en ‘Çaira's’, dan dwingen wij hem iets anders te spelen, een Oostenrijksch lied of van de ‘Fransche luysen...’, en ze zullen beneden aardig opkijken, als ze dat hooren. - Goed gevonden. Het is spijtig dat ik niet beneden en boven kan zijn tegelijkertijd, om de gezichten te zien die de Fransche ratten zullen trekken, als ze hooren dat lange Wapper het met hunne comedie niet eens is. - En nu naar boven. De twee mannen beklommen den toren. Zij werden er | |
[pagina 323]
| |
zonder moeite op toegelaten, daar de torenwachter een der burgers was, die 's avonds bij Uilenspiegel aan huis kwam en mede had gedaan aan het rooven van den wagen met schilderijen, die door luitenant Barbier naar Parijs werd gebracht. Uilenspiegel stond met Lamme op de vooruitstekende steenen naast het uurwerk, en liet zijne blikken over de stad gaan. - Daar ligt de koningin van het Noorden, sprak hij, vastgesnoerd aan de zilveren bron van overvloed, die door de overheerschers is uitgedroogd geworden. En hier beneden wriemelen honderden vreemdelingen, die niet zooals weleer handel en voorspoed aanbrengen, maar op de Scheldestad als een hoop kraaien zijn neergestreken, om ze niet meer te verlaten zoolang er een muntstuk, iets van waarde zal te vinden zijn. En de Sinjoren laten begaan. - En straks zullen de edelsten hunner dochters hulde brengen aan de vreemde uitzuigers! - Ik zou den toren willen afbreken, Lamme. - Den toren afbreken, Tijl? - Afbreken, steen voor steen, om ze neer te ploffen op die menigte hier beneden. - Er zijn vele Antwerpenaars bij. - Dat zou me niet weerhouden, want zij die alles laten begaan, verdienen met den vijand te sneuvelen. Ik zou gansch de stad onder het puin van den prachtigen toren willen begraven, want ze zijn niet meer waard te leven, ze verdienen niet naar dit pronkjuweel te mogen opblikken. - Ge zijt te streng, Tijl. - Geenszins. Ik zou die uurplaten met volle kracht naar beneden willen slingeren, om den kop te pletteren van dien Dargonne, die dood van armoede naar Antwerpen kwam afgezakt en hier thans heer en meester speelt. - Hij zou dan weten hoe laat het is! - Ik zou de torenspits in de vensters van het stadhuis willen werpen, om de kerels te treffen, die Sinjoor van geboorte zijn, en hun meesterschap over de stad misbruiken om de Fransche honden te dienen, hunne wenschen te voorkomen, de slaven te zijn van die lieden, welke zeggen naar hier te zijn gekomen om de slavernij af te schaffen! - Tijl, ik hoor iemand op de trap. - Verbergen wij ons. De beiaardspeler kwam hijgend te voorschijn uit de trapopening, ontsloot de deur van zijn speelkamertje en zette | |
[pagina 324]
| |
zich voor het klavier. De tonen der ‘Marseillaise’ klonken uit den toren. - Zie, zei Lamme, ginder op de Meir zet de stoet zich in beweging. - Dan is het tijd. - We moeten spoedig handelen. - Zonder aarzelen en alle middelen aanwenden. Ze slopen naar het speelkamertje. Uilenspiegel legde de hand op den schouder van den beiaardspeler, die verschrikt omkeek. - Het lied der Fransche luysen, zei Tijl. - Maar, ik... - Speel dat lied, zei Uilenspiegel, of ik dood u en doe ten minste den beiaard zwijgen. - Ik durf... - Speel! gebood Tijl. Speel, of ge zijt een man des doods. Dit tooneeltje had een paar seconden hoogstens geduurd. De beiaardier gaf toe. Met bevende hand en bevenden voet herbegon hij het spel, maar hij ook was Antwerpenaar en bij 't spelen der eerste maten herwon hij zijn tegenwoordigheid van geest en het lied der Fransche luizen vloog in zilveren tonen over de stad. Uilenspiegel had den arm van Lamme vastgeklemd, en met een vreugdeglans op het gelaat, sprak hij: - Lamme, zoo doen wij dat!... Plots spitste Goedzak de ooren. - Gerucht op de trap! sprak hij. - Dan is het tijd dat we weg komen! - Waarheen? - Naar boven. De twee mannen waren nauwelijks verdwenen, als een officier en twee soldaten te voorschijn traden en naar den beiaardspeler sprongen. De bevelhebber had zijnen degen getrokken. - De ‘Marseillaise’! kreet hij woest, de ‘Marseillaise’, of ik doorsteek u! En weer lieten de tonen van het Fransche volkslied zich uit den toren hooren. Toen de stoet op de Groote Markt verschenen was, moesten de klokken zwijgen. - Gij zult rekenschap geven over uwe daad, zei de officier tot den bevenden beiaardier. De smaad, dien gij de een | |
[pagina 325]
| |
Hij stak Tijl de hand toe. (Blz. 326)
en onverdeelbare republiek en het Fransche volk hebt aangedaan, zal niet ongestraft blijven. Gij hebt uw hoofd op het spel gezet en als ge er met verbanning van af komt, moogt ge uwe hand kussen. Volg me. De beiaardspeler had eindelijk zijne spraak teruggekre- | |
[pagina 326]
| |
gen, en zegde: - Men heeft mij gedwongen het lied tegen de Franschen te spelen. - Wie heeft dat gedaan? - Twee mannen die op den toren zijn gekomen, als ik nauwelijks de ‘Marseillaise’ had begonnen. - Waar zijn ze? - Ik weet het niet. Wellicht naar boven. - Dan zullen wij ze vinden, kreet de officier en snelde, gevolgd door zijne mannen, de trap naar de tweede galerij op. Van Lamme en Uilenspiegel was er geen spoor te zien. De Fransche bevelhebber beklom zelfs de ladder, die tot in de helft der torenspits leidt. Niets. - De kerel heeft mij bedrogen, sprak hij. Daar zal hij ook voor boeten. Ik laat mij niet voor den gek houden, zoomin als de republiek. De beiaardspeler werd door die soldaten gebonden en naar de gevangenis geleid. - Erg plezant is het hier niet, sprak Lamme, die aan den buitenkant van den toren, met den voet op een uitspringend stuk steen stond en zich met de hand aan eene steenen naald vastgeklampt hield. - Neen, ik heb reeds aangenamer oogenblikken in mijn leven gekend, antwoordde Tijl, die schrijlings op den steenen teen van de tweede galerij zat en zich met de twee handen aan het onderste gedeelte vastgeklemd hield. - Ik geloof dat ze naar beneden zijn. - Laat ons nog maar eenige oogenblikken wachten. - Ik kan het niet langer meer uithouden. - Vooruit dan maar. - Wees voorzichtig, Tijl, want gij zit daar nog gevaarlijker dan ik. - Als men ons van beneden bemerkt, zijn we verloren. - Ik zit tegen den toren aangedrukt. - Daal gij eerst. Ge kunt mij een handje helpen. - Ik ben er. En hij stak, over de galerij gebogen, Tijl de hand toe, die zich alzoo uit zijn neteligen toestand kon redden. Toen ze beiden beneden gekomen waren, en behoedzaam uit den toren geslopen, zei Uilenspiegel tot zijnen makker: - Dat gevaar is weeral achter den rug. - Ik beef en ril nog, antwoordde Lamme, als ik terug denk aan het oogenblik dat we daar als vleermuizen tegen den | |
[pagina 327]
| |
toren hingen. Indien de verwenschte Fransche soldenier ons had bemerkt, zouden we spoedig beneden zijn geweest. Een slag op onze vingers met zijn degen en Uilenspiegel en Goedzak vielen aan stukken en brokken op den grond. - Als de oude beiaardier spreekt zullen wij ook nog eenige plezante stonden beleven. - Kent hij u? - Neen. - Mij evenmin, zoodat we weinig te vreezen hebben langs dien kant. - Gaat ge mede den vrijheidsboom planten? - Dat is een gedacht. - We moeten trachten ons te doen opmerken door Dargonne, onzen beschermer. Komt er dan verraad, dan beroepen we ons op hem. - Naar de Markt! Ze kwamen juist ter Groote Markt, toen Dargonne zijne redevoering eindigde. Met behulp van ellebogen en schouders drongen zij door het volk en hoorden nog de laatste woorden van den Franschen commissaris: - Burgers, broeders, vrienden, zoo klonk het uit Dargonne's mond, het is uit den grond van onze harten, dat deze geheiligde boom onder ons wordt opgericht: het is het teeken van vereeniging, hetwelk wij aan de vrienden der vrijheid geven. Mochten uit zijnen boezem die beginsels van eeuwige waarheid voortkomen; mocht hare klaarheid alle menschen treffen, die onder 't juk der slavernij gebukt gaan. Frankrijk zag zich verplicht eerst de alleenheersching te vellen, en na haar tot republiek verheven te hebben, moesten hare legioenen vrije mannen de slaven tot verre op hun eigen grondgebied vervolgen tot zij volkomen vertrouwen in haar zouden stellen en in de legers die zij tot onze ondersteuning uitgezonden heeft. Brave Franschen, gij brengt ons dit kostelijk geschenk, de vrijheid en de gelijkheid. Het is aan u dat wij het verschuldigd zijn en dat geeft u een voortdurend recht op onze erkentenis. Wilt er ons het behoud van verzekeren, opdat onze harten aan de uwe verbonden zijnde, wij ook het onveranderlijk geluk der twee natiën kunnen vereenigen en in het vervolg maar één volk uitmaken. Leve de republiek! Die kreet werd door meest al de omstanders herhaald, doch zonder geestdrift, want ieder dacht aan de kostbaarhe- | |
[pagina 328]
| |
den, die hij voor de republiek had moeten inleveren, en die voor altijd verloren waren, verloren zonder de minste vergoeding. Dargonne bemerkte Tijl en zijnen makker en zond het tweetal een groet met de hand. - Dargonne heeft ons opgemerkt, zei Uilenspiegel. Nu hebben we van den toren niets te vreezen. - Hoe vindt ge die woordkramerij van onzen vriend? Ik begrijp niet hoe de Sinjoren bij zulke toespraak koud en onverschillig kunnen blijven. - 't Is al Fransche bombast! Een boom met een boezem die geplant is in den grond onzer harten en meer andere dingen, met kop noch staart, opgesausd met vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid, slavernij en gewikkeld in een ‘leve de Republiek!’ Wie luistert daar nog naar? Kom, we gaan Nele en moeder thuis gerust stellen. |
|