VI. Hoe Uilenspiegel een handje hielp bij het planten van den vrijheidsboom.
Jan Pot woonde in een klein, laag, smal huisje, op den hoek van de afhellende straat, die nevens het Vleeschhuis naar den doorgang onder dit gebouw leidde.
Hij was de eigenaar van den poesjenellenkelder, aldaar gelegen, en de dagen dat hij geene vertooningen in zijn schouwburg te besturen had, lapte hij de schoenen van de menschen uit de buurt, en dreef tevens handel in al wat men hem te koop wilde bieden.
De buren zeiden dat Jan Pot er warmpjes inzat.
Hoe het gekomen was, wist niemand te zeggen, maar ieder was het bekend dat Pot de vriend der Franschen was, sinds zij in de stad waren.
Dreef hij handel met de citoyens?
Bewees hij hun diensten?
Wat er ook van zij, Jan was een der kloeke burgers, die bij den smid Claes dagelijks vergaderden en middelen beraamden om het geweld der Sansculotten te keer te gaan.
Het was in zijn huis, dat Nele, Uilenspiegel en zijne moeder voorloopig hun intrek hadden genomen, of liever zich verstoken hadden, om aan de opzoekingen en de wraak der verlossers te ontsnappen.
- Bij mij, zei Pot, komen er te veel Fransche ratten, zoodat ze niet op de gedachte kunnen komen hier vijanden der een en onverdeelbare republiek te zoeken. Houdt u maar stil, kinderen, en ge komt er nog heelhuids van af!
Eenen Januari-avond kwam Jan thuis en begaf zich naar de van ieder onbekende kamer, die hij zijne schatkamer noemde, en die zich ruim en breed onder den straatweg uitstrekte.
- Wilt ge nu eens iets weten, kinderen, sprak hij. Weet ge wat de bult nu heeft uitgevonden? Hij gaat toekomenden Zondag den Vrijheidsboom planten op de Groote Markt.
- Ze moesten er den schurk aan opknoopen, zei Claes.
- Dat is waar, maar dat zal nu niet gebeuren.
- Ze zullen er eerder de vrijheid aanhangen, sprak Lamme.