keuken zou gaan, maar hij bleef rustig zitten. Herhaalde malen drong hij er op aan, dat zijne klanten zouden naar huis trekken, doch geen scheen daartoe lust te gevoelen.
- Ge kunt hier blijven, sprak de baas eindelijk; ik moet morgen vroeg uit het bed, om naar de markt te gaan, en haak naar rust. Goeden nacht, vrienden, ik zal Jan den knecht wekken, en dan kunt ge drinken tot morgen vroeg.
- Mislukt, zei de gemeentesecretaris, als de baas de herberg verlaten had.
- Geenszins, sprak Uilenspiegel. Laat mij maar doen.
Toen de knecht verscheen, met domme blikken, nog half ingeslapen, zegde Tijl:
- Jan, haal de hesp eens uit den haard.
De knecht gehoorzaamde, ging in de keuken, sloeg vuur, bemerkte den wolf, slaakte een kreet en ijlde langs de achterdeur naar buiten.
- Het spel gaat beginnen, juichte Tijl.
Zij wachtten eenige oogenblikken, doch de knecht keerde niet terug.
- De baas moet beneden komen, zei Uilenspiegel.
Hij begaf zich naar de trap en riep:
- Voor den duivel, krijgen we nu drinken, ja of neen?
- De knecht is beneden, antwoordde de waard.
- Dat is niet waar.
- De kerel zal terug in zijn bed gekropen zijn, dacht de herbergier.
En hij riep Tijl toe:
- Ik zal Lies, de meid, zenden.
- Dat is goed!
Het meisje kwam, zoo slaperig als Jan, naar beneden, en toen zij op verzoek van de drinkebroers licht in de keuken maakte, om de hesp uit den haard te nemen, zag ook zij den wolf, liet de kaars vallen en vluchtte gillend den kelder in.
De waard hoorde om hulp roepen. Hij kwam in de herberg geloopen en kreet woedend:
- Gaat dat nu ophouden?
- 't Is wel de moeite waard, zei Tijl. Omdat ik Liesken een kneep wil geven, huilt ze als een varken dat gekeeld wordt, en vlucht ze den kelder in.
- Ik verzoek u vriendelijk naar huis te gaan.
- Dat willen we doen, sprak Uilenspiegel, als we nog een pot bruinen en een snede hesp krijgen.