- Heer rector, nog heden verlaat ik uwen dienst. Ik heb er genoeg van.
- Wat is er dan gebeurd, Trui?
- Die domme knecht heeft mijne moeder beleedigd, die mij een bezoek bracht.
- Zoo! Dat is erg.
- Hij noemde haar een neus waar een oud wijf aanhing.
De rector beet zijne lippen bijna ten bloede, om niet te lachen.
- Hij hier buiten of ik, zei Trui besloten.
- Het kampt, zei harlekijn, maar hij lag onder, murmelde Tijl, als hij door den meester ontboden werd.
- Gij hebt Trui's moeder zwaar beleedigd, zei de rector op gestrengen toon. Waarom?
- Zij heeft toch zulk een verschrikkelijk uithangbord op haren gevel, zei Tijl.
- Ge hoort het nu zelf! kreet Trui.
- Ik gebied u met meer eerbied over de moeder van Trui te spreken.
- 't Is goed, sprak Uilenspiegel. Ik moet u doen opmerken, dat hare moeder een zeer klein neusje heeft.
- Zwijg, deugniet, riep de meid, en bespot de moeder uwer broeders!
- Is het nu nog niet voldoende, vroeg Tijl. Ook goed. Gelieve in aanmerking te nemen, heer rector, dat de moeder van Trui geen neus heeft.
- En dat laat ge toe! Ik ga hier dadelijk weg! Dat heb ik van u niet verwacht, heer rector. Moest ik u zoolang trouw en eerlijk dienen, om aldus bespot te worden in uwe tegenwoordigheid!
- Gij zult Trui verschooning vragen, sprak de rector tot Uilenspiegel. Onmiddellijk, hoort gij het!
- Met plezier, antwoordde Tijl.
En zich tot de meid wendende:
- Juffer Trui, ik heb gezegd dat uwe moeder een langen neus heeft: het is waar; ik vraag u om verschooning: ik heb ongelijk.
De rector kon bij dit snedig gezegde eenen glimlach niet bedwingen. Zulks maakte Trui nog woedender.
- Ik heb er genoeg van, kreet zij... Hij of ik!... Ik wil hem niet meer zien.
- 't Doet me spijt, zei de rector tot Tijl, maar ik houd