Binnen eenige oogenblikken kunt ge allen rustig henen gaan. Ik vind het niet eerlijk, dat degene, die de twaalf gulden ontvangen heeft, niet betalen wil, maar dat zal hem later toch ongeluk brengen en ik laat ze hem behouden.
Hij keerde terug bij Lamme en fluisterde hem toe:
- Ik ga naar den pastoor.
- Moet ik hier blijven?
- Zie Lamme, dat heb ik van u niet verwacht. Ge vreest dat ik niet terugkeeren en u in den steek laten zal.
- Hoe geraken wij hier deze maal uit?
- Laat mij begaan: alles zal op wieltjes loopen. Drink nog een pot bruine, om den tijd te dooden.
Uilenspiegel begaf zich naar het huis van den dorpspastoor en zei tot de meid, dat hij dringend den herder wenschte te spreken over eene belangrijke zaak.
De pastoor, die een paar collega's aan tafel had genoodigd, verzocht Tijl kort en bondig zijn geval uit te leggen.
- Ge kent den baas uit het ‘Wit Zwijn’? zei Uilenspiegel.
- Ja, verder. Wat is er met hem gebeurd?
- Ho, hij is niet dood, verre van daar.
- Wat moet ik voor hem doen! Is hij erg ziek?
- Ziek is hij eigenlijk niet.
- Wat verlangt ge dan voor hem?
- Hij is ziek en toch niet ziek.
- Vriendje, ik zal op die wijze mijn geduld verliezen.
- Dan gaat ge weer veel tijd noodig hebben, mijnheer pastoor, om het terug te vinden.
- Komt ge me soms voor den gek houden?
- Ik verzoek u, mijnheer pastoor, het mij niet euvel te duiden.
- Wilt ge me nu zeggen, wat de baas uit het ‘Wit Zwijn’ van mij verlangt?
- Niets, mijnheer pastoor.
- Wat komt ge dan hier doen?
- 't Is zijne vrouw, die u doet roepen.
- Is zij ziek, is haar iets overkomen?
- Zij is zoo gezond als een blieksken in het water. Het is eigenlijk haar man die krank is.
De pastoor kon zijn ongeduld niet meer bedwingen en kreet:
- Maak dat ge wegkomt!
- Zij laat u roepen, zei Uilenspiegel uiterst kalm, om-