geen lust om gansch mijn leven boomen te vellen. Ik ga de wijde wereld in, om mijn brood te zoeken.
- Dat is gekheid, Tijl! zei de vader.
- Misschien. Ge moogt het mij echter niet beletten, vader, want dan ga ik toch den eenen of anderen dag op de vlucht. Ik wil hier weg zijn, naar Brugge, Gent, Antwerpen, Brussel gaan en mijn geluk overal beproeven.
- Maar, wat zult ge doen om aan den kost te komen?
- Al wat er te doen valt. Er zijn wel gekke menschen, maar geen zotte bedrijven.
De moeder en Nele zaten te weenen.
- Ween niet, moeder, sprak Tijl, het zal voor mijn geluk zijn. Daarbij, in de beurs der heks is er genoeg om geruimen tijd door de wereld te komen. De helft voor u en de helft voor mij. Gaat dat?
- En ik moet hier alleen blijven, snikte Nele. Ik dacht dat gij zooveel van mij hieldt. Het was dan eene leugen, die ge mij gisteren in het bosch verteld hebt.
- Nele, zei Uilenspiegel, ik heb u meer lief dan den appel mijner oogen. Het is ook voor uw geluk, dat ik hier weg moet. Ik wil iemand worden in de wereld. Zoodra het mogelijk is, kom ik u hier halen en we gaan regelrecht te Damme naar den pastoor. Dat beloof ik u plechtig...
De jonge Uilenspiegel was niet te weerhouden en 's anderendaags, in den vroegen morgen, als de vogeltjes pas hun kopje van onder de veeren te voorschijn hadden gebracht, reikte moeder Anna den reisvaardigen Tijl een groot pak met brood en ham toe. Hij omhelsde vurig moeder en Nele, drukte vader nog eens flink de hand en... trad de wijde wereld in.
De uil alleen vergezelde hem.
Waarheen ging hij?
Dat wist hij zelf niet, maar toch stapte hij snel voort.
Het was alsof eene geheimzinnige macht hem voortdreef, naar een doel, hetwelk hij niet kende, maar dat toch bestond, zich door een onverklaarbaren drang in hem openbaarde.
En daarom stapte hij verder, vol betrouwen in het lot...