II. Hoe Uilenspiegel gedoopt werd.
De jonggeborene werd te Damme gedoopt en Tijl geheeten, naar zijn peter, broer van Klaas, vischverkooper en een der plezantste mannen van den omtrek, grappenmaker en kluchtverteller als niet een.
Het ging er dan ook vreugdig toe, als na den doop vroedvrouw en kind, vader en peter en geheel het doopgeleide in ‘De Ton van Weelde’ gezeten waren, en het lekkere nat bijna zoo spoedig door 't keelgat ging als in den beker. En potten schuimend bier volgden op potten schuimend bier.
De peter was opgestaan en met den gevulden nap in de hand, sprak hij den lof van zijn petekind in de toekomst, toen eene der meiden van ‘De Ton van Weelde’ hem tegen den arm liep en de inhoud over den kleinen Tijl spatte.
- Dat is zijn tweede doopsel, lachte de vischverkooper.
En op dat tweede doopsel werd er nog een pot geledigd, zoodat allen in den hoppegaard des Heeren verkeerden, als ze terug naar de hut van Klaas gingen.
De lucht was met droeve, grijze wolken overtrokken, en het werd grauwer en grauwer, tot een hevige regenvlaag 't water met emmers naar beneden goot en de kleine Uilenspiegel, druipend van 't nat in de van 't water lekkende armen der vroedvrouw, aan 't huilen ging.
- Laat hem zingen, zei de peter, dat is zijn derde doopsel.
Langs het bosch liep er eene breede beek, waarover een paar boomstronken gelegd waren, die tot brug moesten dienen.
De regen had de schors glibberig gemaakt, en het was een heele kunst om er over te geraken.
De vroedvrouw, die niet gewoon was zoovele potten bier te ledigen en wier beenen zooiets niet verdragen konden, ging met schrik over de brug. Wie bevreesd is, ligt er 't eerst en zoo kwam ze met het kind in het water der beek terecht.
Alles verliep nog op zijn beste, en de beide drenkelingen stonden dra op 't droog.
- Dat's nu zijn vierde doopsel, kreet de vischverkoo-