Verspreide sermoenen
(1948)–Johannes Brugman– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
4 1Dit is Brugmans collacie 2ende spriect van .ix. edelheit der sielen3Sante Matheus scrijft in sijnen .xxij. capittel ende seecht: 4‘Wes is dit beelde ende sijn op-scrift?’Ga naar voetnoot4 5Nu, mijn alre-liefste, bi desen beelde verstaen wi die edel 6siel des menschen. Want gelikerwijs als dat lichaem al 7sijn scoente ontfanget van der tegenwoerdicheit der sielenGa naar voetnoot7 8ende van hoerre afscheidinge mysmaect ende lelick wort, 9alsoe dat geen mensche, hi is of geweest hevet in sijnenGa naar voetnoot9 10leven, nae sijnre doet van nyement mit lust of mit begeer- 11ten omhelst of gecust mach werden ende anders niet en is 12dan een sack van gelen leder vol slijcs ende onreinicheit: 13al des-gelijcs is een salige siele overmits tegenwoerdicheitGa naar voetnoot13 14der gracien Gods scoen ende suverlic verciert mit doech- 15den, mer overmits afscheidinge der gracien wort si lelick 16ende mysmaect. 17Ende dit geschiet, om-dat die siele overmits blinder on- 18wetenheit niet en merct hoer edelheit, daer si boven alle 19sterflike creatueren mede verciert is. Want Origenus 20seecht: ‘Onwetenheit ende onbekentheit der sielen ist fon- 21dament alre sunden.’ | |
[pagina 25]
| |
22Onbequaemheit ende mismaectheit des lichaems van butenGa naar voetnoot22 23en maect die siele niet onreyne, mer alleen die sunden. 24Want die bruyt seecht in der mynnen boeck: ‘En wilt myGa naar voetnoot24 25niet merken, dat ic van buten bleec ende bruyn ben, wantGa naar voetnoot25 26die sonne die hevet my gedaen.’Ga naar voetnoot26 27Salich is hi van ons allen, die van buten bleec ende onge-Ga naar voetnoot27 28daen is, ende van binnen scoen vermaelt. Mer wee hem,Ga naar voetnoot28 29die van buten scoen verciert is ende van binnen seer mis- 30maect.
31Het sijn .ix. edelheit der sielen, met welken si verciert is. 32Die ierste edelheit is, dat si niet gescapen en is nae ge- 33likenisse der engelen of eniger andere creatueren, mer al- 34leen nae den beelde Gods, als gescreven staet in der bi- 35belen: ‘God sprack: Laet ons maken den mensche totten 36beelde ende onser gelikenisse.’ Ende hier-mede hevet hi 37die siele geedelt ende verhoeget boven alle sterflike crea-Ga naar voetnoot37 38tueren. 39Mer leider, dit en heeft die mensche niet aen-gemerct, alsGa naar voetnoot39 40David seecht in den salter: ‘Doe die mensche in eerenGa naar voetnoot40 41was, en verstont hijs niet, mer hi is ghelijc geworden denGa naar voetnoot41 42onwijsen beesten:’ onredeliken ende beesteliken levende. 43Mer nochtan en mach niement alsoe sundich ende bees- 44telic sijn, sijn siele en blijft altoes een beelde der heiligerGa naar voetnoot44 45Drievoldicheit, mer overmits den sunden woerdet verduys- 46tert ende mismaect in der sielen. 47Salich is hi, die dat beelde Gods reyne ende onbevlect 48bewaert hevet. | |
[pagina 26]
| |
49Die ander edelheit der sielen is hoer grote weerdicheit ofGa naar voetnoot49 50costelicheit. Want hemel ende eerde ende al hoer cier-Ga naar voetnoot50 51heit, ende alle die lichamen van der werelt, alle engelen, 52ende dat lichaem der weerder moeder Gods sonder die 53siele: ja, hondert-dusent lichamen Cristi sonder sijn god- 54heit, en sijn niet alsoe weerdich noch soe duerbaer als eenGa naar voetnoot54 55salige siele. Want God en is niet gestorven om die enge- 56len, noch om die lichamen, mer alleen om die sielen te 57verloesen. 58Die siele is alsoe weerdich ende alsoe duerbaer ende van 59Gode soe seer gemynt, al weert dat Cristus alsoe menichGa naar voetnoot59 60lichaem had als daer sterren sijn aen den hemel, die wolde 61hi al geven in den doet, ende laten se alle-gader mishan- 62delen, als hi eens mishandelt is: eer [hi] bi sijnre scholtGa naar voetnoot62 63een siele verloren bleve.
64Die derde edelheit der sielen is dat op-scrift: als die hoge 65coninclike tittel der godliker mynnen. Want God die Va- 66der hevet den enigen Soen sijns vaderliken herten tot ons 67gesant in een teiken over-groter mynnen, ende hevet hemGa naar voetnoot67 68ons gegeven tot enen verloeser. Ende die enige Soen Gods 69hevet gelaten die negen ende negentich scape in den he- 70melschen bergen, ende is gecomen in eertrijcke om weder 71te sueken dat verloren scaepken des menscheliken ge- 72slechts, ende hevet daer-om laten schoeren ende wondenGa naar voetnoot72 73sijn heilige lichaem, ende hevet geleden die pijn des cru- | |
[pagina 27]
| |
74ces, om-dat hijt weder mocht bringen tot sijnen vaderli-Ga naar voetnoot74 75ken erve, daert overmits haet ende nijt des viants van ver-Ga naar voetnoot75 76dreven was. Wee der sielen, die ondancbaer ende ver- 77getende is deser groter waeldaden. 78Want oft geviel, dattet weer een edel ridder ende die hedGa naar voetnoot78 79een enige ghemynde dochter, ende die worde verwonnen 80van sijnen vianden, ende sijn enige dochter worde hem 81ontvuert ende worde ghesloten in enen donckeren kerker, 82ende niement en mocht se verloesen. Ende het weer eenGa naar voetnoot82 83mechtich rijc coninck, ende hed enen enigen lieven soen, 84die dese ellendige gevangen dochter boven-maten mynden 85ende begeerden se te hebben tot eenre bruyt, ende hem 86quaem te-voeren hoer gevangenisse, ende hi woerde mitGa naar voetnoot86 87ontfermhertghen medoegen op hoer beweecht, ende hi liet 88dat rijc sijns vaders ende alle eer ende dienst der knech- 89ten ende waellust ende genuechten, ende hi neme op, siGa naar voetnoot89 90te verloesen. Ende hi quaem in sijnre viande lande, daer 91sijn gemynde gevangen weer, ende hi begonde te strijden 92mit sijnen vianden, ende hi verwonse ende verloeste aldus 93sijn gemynde bruyt ende brecht se weder in sijns vader 94lant. Mer eer hijse mocht verloesen, waert hi daer-om 95doet-geslagen, ende waert weder levendich, ende toenden 96hoer dan sijn wonden, vloiende van bloede, ende seecht 97aldus tot hoer: ‘Siet, al dit heb ic om di gedaen.’ Mer 98onlange hier-nae, vergitse deser groter trouwen ende myn-Ga naar voetnoot98 99nen, die hoer bewijst weer, ende gevet hoer weder-om mitGa naar voetnoot99 100liefden tot hoeren iersten gemynden wedersaken ende keer-Ga naar voetnoot100 101den hoer aldus mit onwerden van des edelen conincs enigeGa naar voetnoot101 | |
[pagina 28]
| |
102soen. En weer dit niet wael een alre-snoetste ende onsche-Ga naar voetnoot102 103melste overspeelster? 104Nu die edel siele, die daer is een bruyt ende een vrin- 105dinne des enigen soen, die daer was gevangen in den ker- 106ker der hellen ende gebonden mitten banden der ewiger 107verdoemenissen, deser hevet ontfermt des conincs enigeGa naar voetnoot107 108soen Jhesus Cristus, hoer gemynde bruygom, ende is ne- 109der-gecomen uut sijns Vaders rijc in desen dael der on- 110salicheit, in midden sijnre vianden, ende is van hem ge- 111vangen ende mitten alre-swaersten ende schemelicste doetGa naar voetnoot111 112verdoemt. Ende aldus hevet hi sijn gevangen lieve bruyt 113verloest mit sijnen bitteren doet, ende is weder levendich 114gewoerden, ende heefse weder-gebracht tot hoere ierster 115weerdicheit, ende toent hoer dan sijn wonden, vloiende 116van bloede, ende seecht aldus dic tot hoer: ‘Siet, al ditGa naar voetnoot116 117heb ic om dijnen wille gheleden uut bornender mynnenGa naar voetnoot117 118om di te verloesen van der ewiger verdoemenisse.’ Mer 119leider, die onsalige siele, die niet aen-merken en wil dese 120grote mynne, mer hoer afkeert mit onweerden van hoeren 121gemynden brudegom, ende tot sijnre smaetheit hoer gieftGa naar voetnoot121 122tot mynnen sijn alre-wreetsten wedersaken: voerwaer, si 123is onsalich ende seer te bewenen, die hoer aldus maect een 124alre-vuylste ende onreynste overspeelsterse, die daer wasGa naar voetnoot124 125een uutvercoren bruit Gods. 126Hier-om, mijn alre-liefste, ‘gi sijt,’ als sante Paulus 127seecht, ‘gecocht mit enen groten schat; glorificeert ende 128draecht God in uwen herten.’
129Die vierde edelheit is, dat God den engelen bevolen he- 130vet die siele te bewaren ende weder tot hem te brengen. | |
[pagina 29]
| |
131Want als sante Bernaert seecht: ‘Die nederste, dat is die 132mensche, wort gebracht totten oversten, dat is tot God, 133ende dat geschiet overmits den middelsten: als overmitsGa naar voetnoot133 134den engelen.’ 135Hier-om solden wi hem billics grote eer ende weerdicheitGa naar voetnoot135 136bewijsen: want si sien ons ende sijn bi ons in allen stedenGa naar voetnoot136 137ende tijden, ende dienen ons, ende beschermen ons voer 138die bedriegenisse der viande. Want weert, dat den keiserGa naar voetnoot138 139of den here van den lande bevolen weer ons te bewaren, 140mit alre [ner] nernsticheit solden wi hem eer ende weer- 141dicheit bewijsen. Voel te meer sullen wi eren onsen engel, 142die hem verblijt als wi doechden doen ende hem bedroeft 143als wi sundigen, als wi merken moegen bi enen exempel. 144Het geviel op een tijt, dat een persoen, die niet en leefden 145als enen ghetrouwen kersten toe-behoerden, sach enen su-Ga naar voetnoot145 146verlicken jongelinc seer screien ende wenen. Ende hi vrae- 147geden hem ende seide: ‘Segt my, lieve jongelinc, wie gi 148sijt ende waer-om du aldus seer weenst.’ Die jongelinc 149antwoerde ende seide: ‘Ic bin dijn engel, ende heb te be- 150waren gehadt twe sielen, wan welken ic grote glorie endeGa naar voetnoot150 151eer gehadt ende vercregen heb. Mer nu, om-dat du di 152onwijseliken regierst, soe bedroevestu my ende daer-omGa naar voetnoot152 153ween ic. Want ic ontsie, dat ic eer noch vroude van diGa naar voetnoot153 154ontfaen en sal.’ Dese persoen antwoerde ende seide: 155‘Sijt gi mijn engel, soe en wilt niet meer wenen.’ Ende hi 156maecten een cruis voer sijn hoeft ende custent, ende loef-Ga naar voetnoot156 157den hem volcomeliken te beteren. Ende hi wandelden sijnGa naar voetnoot157 158leven ende waert een mynrebroeder, ende leefden alsoe, | |
[pagina 30]
| |
159dat te hopen is, dat sijn engel groet eer van hem hebben 160sal. 161Hier-om laet ons nacht ende dach voer hem eerberliken 162wanderen. Want het geschieden op een tijt, dat een devoteGa naar voetnoot162 163jonfrouwe quam, niet lichaemliken mer in den geest, op 164den dormter eens reguliers-cloesters. Ende si sach voerGa naar voetnoot164 165eens iegelics broeders slaepstede staen een engel mit enen 166suverliken claren aensicht, die mit alre vlijt ende sorch- 167voldicheit sijn broeder bewaerden; mer bi der slaepstedeGa naar voetnoot167 168des prioers sach si twe engelen staen, die hem bewaerden. 169Want een iegelick hevet enen engel, mer die-gene, die 170macht ende regement hebben, dien sijn twe engelen ge- 171set te bewaren. 172Nu, mijn alre-liefste, ist dat wi begeren, dat ons engelen 173stadeliken bi ons sijn, soe laet ons sorchvoldeliken wan-Ga naar voetnoot173 174deren, op-dat wi hoer mynlike aensicht niet en vertoernen. 175Want voerwaer, si sijn suverliken van aensicht ende heb- 176ben alte suete namen. Want gelijc dat der quader namenGa naar voetnoot176 177verveerlick ende wreet sijn, alsoe sijn oec der gueder en-Ga naar voetnoot177 178gelen namen suet ende genoechgelicken.
179Die vijfde edelheit der sielen is, dat hoer God sijnen eni- 180gen uutvercoren lieven Soen hevet gegheven tot eenre spij- 181sen ende tot enen drancke. Want alsoe edel ende ver-Ga naar voetnoot181 182weent is die edel siele, ist dat men hoer vraecht, of si eten 183wil roggen-broet of terwen-broet, si seecht: ‘Neen,’ mer 184si wil vleis eten. Vraeget men hoer, of si eten wil ossen- 185vleis, versche lams-vleis of hoenre-vleisken, si seecht: 186‘Neen.’ Ende wat sal dan eten dese verweende? Ende si | |
[pagina 31]
| |
187seecht: ‘Ic wil eten dat vleische des reynen, onbevlecten 188ende onnoeselen lemkens Jhesus.’ Ende niet een deel 189daer-van, mer geheel ende al wil si hem op-eten. O, wieGa naar voetnoot189 190verweent is mijn siele, hoe verweent is si, die niet en wil 191ghespijst wesen dan van desen sueten ende alre-edelsten 192voetsel. 193Ende wat sal nu dit saerte edel sielken drincken: mal-Ga naar voetnoot193 194mesie, romenye, luterdranck of edelen sueten rijnschenGa naar voetnoot194 195wijn? Ende si seecht: ‘Neen, mer den sueten balsem des 196weerdigen duerbaren bloets, den dat suete lemken om mij- 197nen wille soe mildeliken gestort hevet, wil ic drincken.’ 198Wee der sielen, die dese edel spijse ende dranck onweer- 199deliken etet ende drinckt, want het weer hem beter .vijm.Ga naar voetnoot199 200duvelen tontfangen dan met eenre doetliker sunden te gaen 201totten heiligen Sacrament. Want alsoe voel gracien ende 202genaden als si ontfangen, die daer weerdeliken toe-gaen, 203alsoe voel verdoemenissen verdienen si, diet onweerdeliken 204ontfangen. O barmhertige God, wat onrechts lij-di al 205van Adams kijnderen! Och, ondancber siel, waer-om ver-Ga naar voetnoot205 206metestu-di te gaen tot desen heiligen Sacrament mit eenre 207bevlecter consciencien? En weetstu niet, dat die-ghene, den 208du ontfanges, is coninc der coningen ende here der heren? 209Daer die heilige Johannes Baptista voer beefden, doe hi 210hem rueren solde, ende den Petrus, die prince der apos-Ga naar voetnoot210 211telen, badt, dat hi van hem ginc, seggende: ‘Here, gancGa naar voetnoot211 212van my, want ic bin een sunder.’ Aensiet, du ondancbaer 213siele, wie hi is ende wat hi voer di geleden hevet. Want 214hi is des ewigen hemelschen Vaders enigen Soen, ende is 215om dinen wil gevangen, gebonden, ghegeiselt, geslagen | |
[pagina 32]
| |
216ende seer gewont, over-al mit bloede beronnen, sijn heiligeGa naar voetnoot216 217hoeft mit doernen gequetst, sijn aensicht mit bloede ende 218mit spekel bevlect ende mit voel slagen gequelt, ende ten 219lesten is hi om dijnen wille gestorven ende aen den cruce 220vermoert. Ende noch en laetstu niet af, ondancbaer te we- 221sen ende hem dagelix te vertoernen? Ende, dat noch 222meerre is, du vermietes-di sijn heilige vleische te schoerenGa naar voetnoot222 223mit dijnen tanden, ende sijn heilige bloet te drincken, dat 224daer af-wasschet die sunden der werelt? 225Dat heilige Sacrament werct in den menschen in meniger- 226hande manieren, mer nochtant van der tijt dat dat heilige 227Sacrament ierst in-gesat waert, en hevet nie gewracht inGa naar voetnoot227 228den enen mensche als in den anderen. Want somige men- 229schen, als sijt ontfangen, werden mit groter vroelicheitGa naar voetnoot229 230ende blijtscappen des herten ende claerheit des verstants 231vervult, dat hem recht dunct, dat hoer herte ende siele isGa naar voetnoot231 232als een onbedwongen vloiende water. Ende si sien ende 233bekennen die verborgen dingen des geloven claerlic, alsoeGa naar voetnoot233 234verre alst moegelic is in deser tijt. Ende si sijn in groter 235sekerheit der hopen ende in groten brande godliker myn- 236nen. Hier-tegen sijn somige anderen, die in der tijt mit 237overgroten anxt ende plompheit des verstants en<de>Ga naar voetnoot237 238haertheit des herten gequelt werden, dat hem recht dunct,Ga naar voetnoot238 239dat die hemel is van stael ende die eerde van ijseren. Mer 240die duet dat hi vermach, die en sal hier niet in bedroeftGa naar voetnoot240 241wesen, want dat hem nu ontogen wort, sal hem, als 242hi van hier scheit, overvloedeliken gegeve[ve]n werden. 243Want in den somer en kan men niet gemerken, wat orberGa naar voetnoot243 | |
[pagina 33]
| |
244die bijkens doen dan dat si onledich sijn ende vliegen 245van den enen bloemken op dat ander ende stadeliken ar- 246beiden. Mer inden winter, als si rusten, ende dat stroekaerGa naar voetnoot246 247af-gedaen wort, soe siet men dat honich in den was soe 248suverlick ghewracht, dat den menschen lusten mach teGa naar voetnoot248 249sien. Aldus sal geschien desen haerden gelatenden men-Ga naar voetnoot249 250schen, die vliteliken arbeiden om salicheit hoere sielen, en 251de nochtant den honich der devocien niet en crijgen. Want 252wanneer si af-legghen dat stroekorfken des lichaems, soe 253sal men sien wat dat bijken gevordert hevet. Want danGa naar voetnoot253 254sal die siel mit overvloediger sueticheit bestort werden, die 255hoer hier in der tijt ontogen wort, ende nochtan niet af en 256laet neernsteliken te arbeiden.
257Die sesde edelheit is, dat gheen dinck die siel versaden en 258mach dan God alleen. Want die groetheit des hemels ende 259die breitheit der werelt ende al hoer cierheit ende glorie 260en moegen niet versaden die menschelike siele. Al enge- 261len, al heiligen ende die gloriose moeder Gods, altoes 262jonfrouwe Maria, Cristus lichaem sonder sijn godheit, en 263moegen niet versaden die edel siele, mer God in sijnre 264godheit is die versader der sielen. 265Die alweldige ewige moegentheit des Vaders, die onge-Ga naar voetnoot265 266scapen wijsheit sijns enigen Soens, ende die oneyndelike 267guetheit hoerre beider heilige Geest: dese moegen vol- 268comelic versaden die verweende siele.
269Die sevende edelheit is, dat God alleen die siele besitten 270mach. Want menigerhande forme ende beelden mach dieGa naar voetnoot270 271siele in hoer ontfangen, mer van ghenen en mach si bese- | |
[pagina 34]
| |
272ten werden dan van Gode alleen. Want die siele is een 273geest, ende daer-om mach si alleen een geest besitten. 274Ende nu is die engel een geest ende die duvel is oec een 275geest, mer nochtan en moegen dese die siele niet besitten. 276Ende al ist, dat den duvel somtijt van Gode verhengetGa naar voetnoot276 277wort den menschen te besitten, nochtan wort hem alle 278macht in der sielen verboden: als wi lesen van Job, dat 279God gehengeden den duvel Jobs lichaem te quellen endeGa naar voetnoot279 280sijne guet te verderven, mer sijnre sielen en moest hi niet 281deren. Ende al weert, dat die mensche beseten weer mit 282dusent duvelen, si en mochten die siele niet besitten noch 283quellen. Mer een doetsunde hevet meerre macht in der 284sielen dan dusent duvelen. Want die duvelen en moegen 285die siel niet verdoemen, mer sie woert daer-van gereinichtGa naar voetnoot285 286overmits der pijnen, die si den lichaem aen-doen. Mer van 287alsulker macht is een doetlike sunde, dat si siel ende li- 288chaem mach verderven ende brengen se totter ewiger ver- 289doemenisse. 290Ende nu, want die siele een geest is ende niet dan van 291den geest beseten en mach werden, soe ist kenlic endeGa naar voetnoot291 292openbaer, dat si alleen God besitten mach, die si gescha- 293pen hevet, die daer is een ewich geest ende eenvoldichGa naar voetnoot293 294sympel wesen. Ende wie die siele bloeter ende onbecom-Ga naar voetnoot294 295merder is van alre tijtlicheit ende sienliker genuechten, hoeGa naar voetnoot295 296si van Gode edeliker beseten mach werden, ende wie si dieGa naar voetnoot296 297suete tegenwoerdicheit Gods claerliker gevoelt, ende van 298sijnre sueticheit <ende> overvloedicheit der gracien som- 299tijt niet en acht op die crancheit des lichaems.Ga naar voetnoot299 | |
[pagina 35]
| |
300Want die siele is die vrouwe des lichaems, ende dat li-Ga naar voetnoot300 301chame is die dienst-maget der sielen. Ende Jhesus gewer- 302dicht hem te wesen een gast der sielen, mit hoer te wer-Ga naar voetnoot302 303scappen, als hi seecht in Apocalipsi: ‘Ic stae voer der 304doeren ende clop; weer yement die my in-liet, tot dien wilGa naar voetnoot304 305ic in-gaen ende eten mijn aventmael mit hem.’ Ende als 306dan Jhesus coemt totter sielen, soe brenget hi overvloedige 307gracie ende gaven mit hem, soe-dat die verweende sieleGa naar voetnoot307 308van sijnre tegenwoerdicheit droncken wort ende soe mylde,Ga naar voetnoot308 309dat si en kan behalden. Want als die gasten die weer-Ga naar voetnoot309 310dinne droncken moegen maken, dan gieft si kese ende bo-Ga naar voetnoot310 311ter te-voeren, ende al dat besloten was brenget si voert.Ga naar voetnoot311 312Mer der dienst-maghet en acht si niet, want si is soe blijde, 313dat si niet ghedenct, al is si droncken van wijn, dat hoer 314maget nochtan nuchteren is. Aldus ist oec mitter sielen: 315als Jhesus tegenwoerdich is ende si mit sijnre sueticheit 316overstort wort, soe vergit si des lichaems, ende wil grote 317werken der doechden doen: als vasten, waken ende ander 318penitencie aen-nemen, ende en merct niet, al is si een on-Ga naar voetnoot318 319sterflick subtijl geest ende van der overster ingeistingeGa naar voetnoot319 320enen groten gueden wille ontfangen mach, dat dat li- 321chaem sterfliken ende cranc is ende gemaect van grover 322ende swaere materien ende hoer in allen niet en kan ge- 323volghen, ende si uutrect die crachten hoers lichaems dic- 324wijl boven sijn macht; ende wanttet hoer niet en mach 325volghen, soe moet si hoer weder geven te volghen derGa naar voetnoot325 326noettrofticheit hoers lichaems. Aldus geschiedent sante | |
[pagina 36]
| |
327Peter, doe hi was mit Jhesus ende mit sinte Johan ende 328sante Jacob opten berch van Tabor, ende Jhesus voer 329hem over-geformt waert, soe-dat sijn aensicht blinckten alsGa naar voetnoot329 330die sonne ende sijn cleider wit waren als snee: want die 331claerheit der gotheit waert gestort in die overste crachten 332der sielen, ende van den oversten crachten in die nederste 333crachten ende voert in die lichaemliken crachten, ende doe 334en mocht die claerheit niet verborgen blijven: si en dranck 335doer sijne lichame, ende soe voert doer sijn cleider. Ende 336van den liecht-blinckenden claren schijn waren die aposte- 337len verveert, ende vielen neder op die eerde in hoer aen- 338sicht. Ende doe si op-stonden van der eerden, was Petrus 339droncken van deser nyer vrouden ende blijtscappen, alsGa naar voetnoot339 340hi oec hier te-voeren was, doe hi seide: ‘Here, hier is ons 341guet wesen; laet ons hier, oftu wilst, .iij. tabernakelen ma-Ga naar voetnoot341 342ken: di een, Moyses een ende Helyas een.’ Ende vergat 343sijnre gesellen, die bi hem waren, ende sijns brueders 344Andries, die beneden den berch was; hi en gedacht sijns 345selfs niet van groter dronckenscap. Ende al was hi doe 346gheleit in den hoegen berge ende sach die glorie des Soens 347Gods ende hoerden die vaderlike stemme, nochtan moest 348hi neder-dalen ende geven hem tot menscheliken dingen 349te hantieren.
350Die achtende edelheit der sielen is voelheit der heren, die 351hoer tegen sullen comen, als si uut den lichame scheiden 352sal. Want ist sake, dat een here van den lande, die sijnGa naar voetnoot352 353dochter enen sterfliken brudegom te-huys bringen wil, ver- 354gadert sijn ridders ende edellingen, om-dat hi se mit gro-Ga naar voetnoot354 355ter vrouden ende mit groter geselschap overbrengen mach: | |
[pagina 37]
| |
356mit wat geselscap, waendi, sal dan die hemelsche conincGa naar voetnoot356 357sijn uutvercoren dochter ende lieve bruyt van hier laten 358halen ende tot hem bringen? Want die hoer tegen-comen 359sullen, der en sal niet wesen een of twe, mer ontelliken 360voel, ende sullen si ontfangen in hoer geselscap ende bren- 361gen se met vrouden in den hemelschen hof. 362Want in den rijck der hemelen sijn voel woeningen, als 363Jhesus seide tot sijnen apostelen: ‘In mijns Vaders huys 364sijn voel woningen.’ Welker woningen scoenheit onse 365grove verstant niet begripen en mach sonder gelikenisse 366deser sienliker dingen. Ende alsoe wi weten, dat in eensGa naar voetnoot366 367bisscops hof is een cappel, daer men in singt ende denGa naar voetnoot367 368dienst Gods in oeffent, ende een voersael, daer die heren 369mitten altsten ende eerbersten van den hove hem in plegen 370te vermaken ende vroelick te wesen; een raet-camer, daer 371men die grote saken in pleecht te vercallen; een wijn-Ga naar voetnoot371 372kelre, daer alle genuechheit van dranck in is; een eet-Ga naar voetnoot372 373camer, daer men in weerschapt ende hoveert; een prieel,Ga naar voetnoot373 374daer men onder die bloemen ende wijngaerden bi den ro- 375sen ende lelien sueteliken verblijt; een slaepcamer, daer 376men in danst ende singet ende vroelic in is: aldus, mijn 377alre-liefste, was in den hemelschen hove. 378Ten iersten was daer een cappel, in welken die engelen 379songen ende God loefden mit blijden stemmen. Want op 380den heiligen kersnacht, doe Cristus Jhesus, ghesontmaker 381der werelt, gheboren waert, doe was vroude ende blijt- 382scap in den hemel ende in der eerden: want die engelen 383songen, ende die heerdekens sprongen, Maria had vol-Ga naar voetnoot383 384hertelike blijtscap ende dat kijndeken screiden, liggende 385in der cribben, ende die engelen songen mit hogen love: | |
[pagina 38]
| |
386‘Glorie si Gode in den oversten, ende in der eerden vrede 387den menschen van gueden willen.’ Ende waren si doe soe 388blide, doe God, hoer schepper, hem soe seer vernedert 389had: voel te meer loven si hem nu mit volherteliker blijt- 390scappen, nu si sien sijn hoge godheit, verenicht mitter 391menscheit, verheven boven alle hemelen, segghende mit 392sueter stemmen: ‘Heilich, heilich, heilich, Here God der 393princen; vol sijn die hemelen ende die eerde dijnre glo- 394rien.’ 395In den voersael waren die wanden ende sitten mit schoe-Ga naar voetnoot395 396nen cleideren suverliken verciert. Ende daer sat onse Here 397Jhesu in onsprekeliker vrouden met sijnen lieven vrienden: 398als met Abraham, Isaac ende Jacob, ende mit al den an- 399deren alden saechtmoedigen patriarcken, die die engelen 400somwilen in menschen-gelike ter herberghen ontfingen;Ga naar voetnoot400 401ende hoer blijtscap was ondenckelicken groet, want die 402tijt was gecomen, daer Jhesus van seide totten Joden: 403‘Abraham verblijden hem, dat hi mijnen dach sien solde, 404ende hi heeften gesien ende is verblijt.’Ga naar voetnoot404 405In die raet-camer sat Jhesus als een geweeldich richterGa naar voetnoot405 406mitten apostelen, als mit sijnen borgemeisters, schepen en- 407de raet, die bi hem saten als die wijsten ende oversten 408van den hove, ende als die-ghene, die dat ordel mit hem 409gheven; ende niet en duet hi sonder hoeren raet, want doeGa naar voetnoot409 410hi met hem was in der werelt, loefden hi hem ende seide:Ga naar voetnoot410 411‘Ghi, die my gevolget sijt, in der andere gheboerten, als 412die soen des menschen sitten sal opten stuel sijnre moe- 413gentheit, dan sul-di oec sitten op die .xij. stuelen, ende 414ordelen die .xij. geslechten van Israhel ende die quaden 415totter ewiger pijnen.’ Daer in den raet waert geseecht, wie | |
[pagina 39]
| |
416si waren, die om hoere gueder werken wil ter blijtscappen 417ontfangen solden werden, ende wie om sijnre boesheit 418buten-gesloten solden werden. Oec waert daer in den raet 419geseecht ende uutgesat, wat heren ende princen die landenGa naar voetnoot419 420ende steden regieren sullen, ende wat pateren ende mate- 421ren die cloesteren ende conventen regieren sullen. Ende 422tot deser groter eren en heeft hi niet alleen vercoren die 423apostelen, mer oec alle die-ghene, die ghelijc den aposte- 424len om sijnen wil alle dinc gelaten hebben ende hem naectGa naar voetnoot424 425ende bloet in reynre williger armoeden, in versmadenisse 426ende in laster deser werelt gevolget sijn: dese sullen sijn 427sentencie prysen ende vestighen. Dit voersach David, doeGa naar voetnoot427 428hi seide uutten heiligen Gheest: ‘Wie is als onse Here 429God, die in den hoghen woent ende oetmoedighe dingen 430aensiet in den hemel ende in der eerden, weckende vanGa naar voetnoot430 431der eerden den behoevigen ende van den stubbe op-richtenGa naar voetnoot431 432hi den armen, op-dat hi se setten mitten vorsten ende mit- 433ten princen sijns volcks,’ dat is mitten apostelen. O kin- 434der, tot hoe hoegen staet sijn dese ongeachde versmade 435menschen verheven, dat si, die vreisen mochten selven ge- 436ordelt te werden, gheworden sijn bisitters ende raets-heren 437des richters, ordelers ende sentencie-ghevers over ander 438menschen. 439In den wijnkelre, daer verblijden hem met Jhesus die ver- 440beydende propheten, die mit groten dorst nae sijnre toe-Ga naar voetnoot440 441coemst lange gewacht hadden, ende nu droncken se over- 442vloedeliken uut vollen gatelen of toyten den alren-suetstenGa naar voetnoot442 443dranck: als malmesie, romenye, luterdrancke, edelen sue- 444ten rijnschen wijn, die als een overvloeiende vloeit neder- 445storten uut sijnen godliken aensicht op hem. Want Jhesus | |
[pagina 40]
| |
446was selve die schencker ende die dranck, van welken si 447overvloedeliken droncken worden; want dien si lange be- 448gheert hadden, die was hem nu overvloedeliken gegeven. 449O mit wie groten verlangen hadden sy sijnre verwacht, 450ende mit groter begeerten gheroepen: ‘Here, schoert den 451hemel ende coemt hier-neder.’ Ende wat is hem gheant- 452woert dan: ‘Verbeit.’ Ende weder: ‘Verbeit;’ dusent, 453twe-dusent jaer, drie-dusent. Ende ten lesten is hi geco- 454men ende heeft hoer begeerten vervolt, ende mit sijnre 455tegenwoerdicheit heeft hijse sueteliken verblijt. 456In die eet-camer, daer waren mit Jhesus die vermoeyde 457martelers: als die ridder sante Joris, die ghesteynde Stef- 458fanus ende die ghebraden Laurencius mit al hoeren lieven 459gesellen, die mit honger ende dorst ende mit voel tor- 460menten om sijnen wil menichsins waren gequelt, ende hoer 461bloet blijdeliken gestort. Ende dese woerden overvloede- 462liken versaedt van der alre-suetster spijsen, welke mijn 463Here Jhesus selve was, ende si aten ende droncken mit 464vollen monde; ende nummeer en werden si soe versaedt, 465hem en hongert ende dorst altoes meer ende meer nae de-Ga naar voetnoot465 466ser sueter spijsen ende dranc: van welken dranc si dron- 467cken werden ende onsprekeliken verblijt, altoes hongerich 468ende dorstich, ende altoes versaedt; want daer brustmenGa naar voetnoot468 469ende brastmen, daer werscaptmen ende hoveert men son-Ga naar voetnoot469 470der onderlaet. Jhesus was daer kock ende krouwel, op-Ga naar voetnoot470 471geschort ende voer-bi-lijdende dienden hi hem, ende siGa naar voetnoot471 472verblijden voer hem in onbegripeliker vrouden. Want een 473iegelic verblijden hem van eens anders blijtscap als van 474sijns selfs, ende hoer alre blijtscap is eens iegelics bi-sun- 475derlinge, ende eens iegelics bi-sonder is hoere alre gemey- | |
[pagina 41]
| |
476ne, ende hier-om en mach si nummermeer vermynren noch 477eynden. Want sante Bernaert seecht: ‘Dat loen der hei- 478ligen is soe groet, dat mens niet meten en mach; het is soeGa naar voetnoot478 479voel, datmens niet tellen en mach; het is soe overvloedich, 480dattet nummermeer eynde nemen en mach ; ende soe cos- 481telick, dat men daer niet tegen weerdighen en mach.’Ga naar voetnoot481 482In den prieel, daer was Jhesus onder schonen bomen ende 483wijngaerden bi den alre-suetsten rosen ende lelien, ende 484met hem in groter vrouden die saligen doctoren ende con- 485fessoren: als Gregorius, Ambrosius, Augustinus, Jheroni- 486mus ende Anthonius met al hoeren lieven geselscap, Fran- 487ciscus met sijnen broederen, Benedictus ende Bernardus 488met hoeren broederen, Clara mit hoeren claren ende Ely-Ga naar voetnoot488 489zabeth met hoeren susteren. Ende voert al die-ghene, die 490mitten sweerde niet ghedoet en sijn, mer met menigher 491sware abstinencien des vastens ende des wakens hem sel- 492ven gemartelijt hebben, ende oec die-ghene, die nuwelin-Ga naar voetnoot492 493ge gestorven sijn, dien met langer quellinghe ende swarenGa naar voetnoot493 494siecheiden hoer vleis verteert was ende hoer bloet ver-Ga naar voetnoot494 495droecht, ende met voel tribulacien seer gedruct worden 496ende met groter gedoechsamheit die tijt der doet ende hoerGa naar voetnoot496 497verloesinge verbeit hadden. Dese worden van Jhesus sue- 498teliken getroest ende verblijt. 499Ende doe hi al dese dingen gesien hadde, doe en had hiGa naar voetnoot499 500noch dat choer der meechden niet gesien, ende hi sach al 501om ende om ende en sach des nerghent. Ende hem ver- | |
[pagina 42]
| |
502wonderden alte seer, dat si ghelijc den anderen gheen sun-Ga naar voetnoot502 503derlinge sael en hadden, want hi haddese sien gaen dan- 504sen ende singen mitten doctoren ende confessoren. Ende 505hi vragedens. Ende doe hi dit gedacht ende gevraechtGa naar voetnoot505 506had, doe soe hoerden hi van veer een alte sueten geluyt 507van snaren-herpen ende seiden-spoel ende suete stemmenGa naar voetnoot507 508van lusteliken sange, ende hem verwonderden wat dit we- 509sen mocht. Ende hi quam daer naere, alsoe dat hi sachGa naar voetnoot509 510een alte suverlicken slaepcamer, blinckende van golde, mit 511versierden bedden ende schone gordynen. Ende hi sach, 512hoe dat hier die gemynden sueteliken gevoet worden on- 513der die lelien, als onder den meechden, welken waren 514Maria, Katherina, Agnes, Aghata, Ursula, Cecilia, Lu- 515cia, Petronilla ende al hoer lieve gesellen, ende die alle 516eertsche mynres ende sterflike bruydegom om Jhesus wilGa naar voetnoot516 517versmaet hebben, ende daer-om gebruyken si nu sijnreGa naar voetnoot517 518sueter mynnen ende sijns cuysschen omhelsens ende songen 519alte sueteliken: ‘Mijn gemynde my ende ic hem, die ge-Ga naar voetnoot519 520voet woert onder die lelien.’ Al hier was vroude ende 521blijtscap onghemeten, want hier sangemen, hier sprange- 522men, hier danstemen ende bancketmen, ende hier was ghe-Ga naar voetnoot522 523luyt van sueten melodien. Ende onse Here Jhesus Cristus, 524als een gesiert ende gemynt bruygom, leiden daer denGa naar voetnoot524 525danse mitter bruyt, sijnre liever moeder, ende al die an- 526deren volgeden hem ende songen mit blijden ende claren 527stemmen: ‘Jhesus, croen der meechden,
dien die moeder ontfangen heeft,
530die alleen jonfrouwe baerden:Ga naar voetnoot530
| |
[pagina 43]
| |
ontfanct guedertierlicke dese begeerlike loven.Ga naar voetnoot531
Die daer waertste gevoedt onder die lelien,
omringet mit dansen der joncfrouwen;
du versierste die bruyten mit glorien,
535ende weder-gheves den bruygom lof.
Soe waer du heyne-gaeste, daer volghen diGa naar voetnoot536
die jonfrouwen, ende mit love
loepen si di nae, al singende,
ende gheven gheluyt mit sueten sanghe.’
540Hier-in mocht hi sien, mer niet in-gaen, wan si en ontfan-Ga naar voetnoot540 541gen niement in hoer geselscap, dan die hem gelijc sijn.
542Die negende edelheit der sielen is die, dat gheen creatuer 543en is, die siel en hevet deel ende gelijcheit daer-mede.Ga naar voetnoot543 544‘Want si heeft wesen mitten steenen, leven mitten boe-Ga naar voetnoot544 545men, ende gevoelen mitten beesten, reden ende verstant 546mitten engelen.’ 547Welke verstant salichliken te gebruken ons verlenen moet 548Jhesus Cristus, die daer is een schepper der engelen ende 549alre creatueren.
550Deo gracias.
(gent, Universiteitsbibliotheek, hs. 1301, fol. 147r-161r) |
|