| |
| |
| |
Negen en twintigste les
Woordvorming. vervolg onregelmatige werkwoorden (salir, traer, valer, venir, ver)
Een van de kenmerkende eigenschappen van het Spaans is de ruime mogelijkheid tot het vormen van nieuwe woorden, hoofdzakelijk werkwoorden, zelfst. nmwr. en bijv. nmwr. Deze vorming geschiedt door samenstelling (composición) en afleiding (derivación).
| |
Werkwoorden
I. | Nieuwe ww. worden gevormdGa naar voetnoot1) door middel van voorvoegsels (prefijos). Bijv.: acortar, componer, decaer, desamarrar, disgustar, encerrar, entreabrir, inhabilitar (irrumpir), resentir, sobrevenir, predisponer. |
II. | Werkwoorden afgeleid van zelfstandige nmwr. Bijv.: evidenciar aantonen, estructurar samenstellen, progresar voortgaan, telefonear, fotografiar. |
III. | Werkwoorden afgeleid van bijvoegl. nmwr. Bijv.: sustantivar, profundizar, ridiculizar, naturalizar. |
IV. | Een afzonderlijke groep vormen de werkwoorden die door hun afleiding en bepaalde uitgang een herhaling of intensiteit van de handeling aangeven, de zgn. frecuentativos of iterativos. Bijv.: golpear slaan, kloppen, cojear kreupel lopen, pisotear trappelen, stampen, centellear flonkeren, saborear genieten van, smaken, deletrear spellen, lloviznar motregenen, ventiscar, ventisquear sneeuwen met stormvlagen. |
| |
Zelfstandige naamwoorden
Nieuwe zelfst. nmwr. worden gevormd door samenvoeging van twee andere zóó dat zij een eenheid vormen; door samenvoeging van een zelfst. nmwr. en bijv. nmwr.; door samenvoeging van ww. en zelfst. nmwr.; door middel van voorvoegsels en voorzetsels; door verbinding van ww., en door achtervoegsels.
| |
| |
I. | Samenvoeging van twee zelfst. nmwr. Bijv.: obramaestra meesterwerk, puntapié schop, trap, bocacalle ingang van een straat, puertaventana luik, blind, bocamanga mouwopening. Het meervoud wordt regelmatig gevormd: las bocacalles.
(Samenstellingen als de onze ‘dambord’, ‘armstoel’ worden in het Spaans gewoonlijk gevormd door twee zelfst. nmwr. verbonden door het voorzetsel de, bijv.: tablero de damas, silla de brazos, espina de pescado (vis)graat. Soms staan twee zelfst. nmwr. zonder voorzetsel naast elkaar, bijv. arco iris, café moca). |
II. | Samenvoeging van zelfst. nmwr. en bijv. nmwr. Hierbij kan het zelfst. nmwr. voorafgaan of volgen, bijv.: hierbabuena munt, nochebuena Kerstnacht, medianoche middernacht, gentilhombre kamerheer. Van het laatste woord, evenals van ricohombre vrijheer, en ricahembra vrijvrouw, wordt het meervoud van beide elementen gevormd: los gentileshombres. |
III | Samenvoeging van ww. en zelfst. nmwr. (Deze woorden zijn alle mannelijk). Bijv.: quitamaachas middel om vlekken te verwijderen, rompecabezas moeilijk probleem, sacacorchos kurkentrekker, limpiabotas schoenpoetser, salvavidas reddingsboei. Meervoud: los sacacorchos, enz. Als object dient soms een voornaamwoord bijv.: el pésame de betuiging van deelneming; los quehaceres de bezigheden, en dgl. Met het verouderde tegenwoordig deelwoord zijn o.a. de volgende samenstellingen gemaakt: terratenienteGa naar voetnoot1) grondbezitter, lugarteniente stadhouder, plaatsbekleder, aguardiente brandewijn. Meervoud: los terratenientes enz. Gaat dit deelwoord vooraf dan blijven de twee elementen los van elkaar en worden als zelfst. woorden beschouwd: teniente alcalde eerste wethouder; teniente coronel luitenant-kolonel. |
IV. | Vorming van zelfst. nmwr. door voorvoegsels en voorzetsels. Bijv.: encargo opdracht, disgusto verdrietelijkheid, condiscípulo, antecámara, entresuelo; el parabien, de gelukwens, un sinnúmero een groot aantal (un sinnúmero de veces, ontelbare malen). |
V. | Vorming van zelfst. nmwr. door verbinding van ww., al of niet met andere woorden. Bijv.: un duermevela een hazenslaap, un quitapón een hoofdstelversiering, el vaivén de schommeling, de wisselvalligheid, un hazmerreir een dwaas sujet, voorwerp van spot, un mátalascallando een geniepigerd, un sí es no es een ietsje. |
VI. | Vorming van zelfst. nmwr. door achtervoegsels (sufijos). De aldus gevormde zelfst. nmwr. zijn zeer talrijk. De vreemdeling
|
| |
| |
| onthoude zich er echter van zelf zulke woorden te vormen omdat de vorming daarvan niet willekeurig kan geschieden. Beroep, waardigheid, functie en ambt geven de volgende sufijos aan: labrador landbouwer, zapatero schoenmaker, bailarín, bailarina danser, danseres, maquinista machinist, contrabandista smokkelaar, consulado consulaat, vicariato vicariaat, almirantazgo, admiraalschap. (Buiten beschouwing blijven de algemene, uit Griekse en Latijnse elementen samengestelde cosmopolitische termen zoals metafísica, síntesis, programa e.a.) Een verzameling of geheel van iets wordt aangeduid door de volgende sufijos: pinar terrein beplant met pijnbomen, dineral ‘een bom duiten’, alameda plantsoen, populierenlaan, acebedo plek met hulst begroeid, docena, novena, dozijn, noveen. |
De herkomst of nationaliteit wordt aangeduid door de volgende sufijos: persa, belga, Pers, Belg; alemán, catalán, Duitser, Catalaan; valenciano; manchego, bewoner van La Mancha, chileno, Chileen, tarragonense, bewoner van Tarragona, madrileño; habanero, bewoner van Habana, cordobés; maltés, van Malta, maroquí, Marokkaan, granadino, argentino, bewoner van Granada, Argentijn; levantisco, LevantijnGa naar voetnootl).
Een maat, bestemming, instrument, wordt aangegeven door de volgende sufijos: una tonelada, cestada een ton, een mand vol, palomar duiventil, relicario reliekschrijn, granero graanzolder, comedor eetkamer, tenedor vork (tenedor de libros, boekhouder).
Een slag of stoot met iets wordt aangeduid met de volgende sufijos: bastonazo een slag met een stok, cuchillada een messteek, sabelhouw.
Er is een groot aantal sufijos dat een vergroting (aumentación) aangeeft, of dat een afkeurende zin of bespotting aanduidt. Bijv.: pajarraco lelijke vogel, vulgacho het gepeupel, hombrachón grote, onhebbelijke kerel, terminajo ongepaste term, antigualla oude rommel, medicastro prul van een dokter, madrastra stiefmoeder, nubarrón zwarte wolk, gatazo grote, lelijke kat, librejo lelijk boek, aldeorrio gehucht, librote groot, lelijk boek, frailuco slechte monnik, casucha lelijk huis, gentuza gepeupel, cabezota grote, lelijke kop, bellacón grote schelm, ladronazo onbeschaamde dief, el casarón, groot, somber huis (woorden met het achtervoegsel -ón, -ote zijn ml. ook al is het grondw. vr.), pintarrajo gekladder.
Een groot aantal sufijos geeft een verkleining (diminución) aan, of geeft de nuance van ‘lief, aardig’ aan het woord. Bijv.: lobato
| |
| |
jonge wolf, caseta landhuisje, librete boekje, osezno jonge beer, puertecilla deurtje, sombrerilla hoedje, Juanito Jantje, Perrico Pietje, banderín vlaggetje, plazuela pleintje, piececito voetje, perdigón jonge patrijs, aguilucho arendsjong, avecilla vogeltje, callejuela straatje, aldehuela dorp, gehucht, habichuelas boontjes.
Men zal al lezende bemerken dat vele woorden met een van de vermelde uitgangen een geheel andere betekenis dan het grondwoord hebben gekregen. Bijv.: een espadín is een staatsiedegen, een carreta is een bijzonder soort tweewielig karretje, en dgl.
| |
Bijvoeglijke naamwoorden
I. | Nieuwe bijv. nmwr. worden gevormd door samenstelling van zelfst. nmwr. met bijv. nmwr., soms verbonden door i als verbindingsklank. Bijv.: fidedigno betrouwbaar, ojinegro met zwarte ogen, puntiagudo spits, puntig.
Het tweede element van de samenstelling kan een deelwoord zijn, bijv.: caridoliente met bedroefd gezicht, barbihecho pas geschoren, maniroto spilziek. |
II. | Samenstelling van twee bijv. nmwr. Bijv.: claroscuro, todopoderoso. Wetenschappelijke termen, bijv.: hispanoamericano,
francoruso, médicolegal. |
III. | Samenstelling van deelwoord en bijwoord. Bijv.: maldiciente, bienaventurado voorspoedig, bienquisto gezien, bemind. |
IV. | Voorvoegsel met bijv. nmwr. of deelwoord. (In moderne of geleerde formaties gebruikt men veel Latijnse voorvoegsels. Bijv.: submarino onderzees, (revista) bisemanal twee maal per week verschijnend; yuxtapuesto naast (elkaar) geplaatst, nevengeschikt.) Sobresaliente uitmuntend, desfavorable ongunstig. |
V. | Algemene cosmopolitische bijv. nmwr. zoals sinóptico, herbívoro, homogéneo, antiséptico. |
VI. | Vorming van bijv. nmwr. van zelfst. nmwr. of verleden deelw. door sufijos. De volgende achtervoegsels duiden hoedanigheid, overeenkomst, neiging aan: rosado rooskleurig, herbaceo grasachtig, momentáneo ogenblikkelijk, gigantesco reusachtig, mujeriegoGa naar voetnoot1) als een vrouw, verzot op vrouwen, moreno donker, bruin, aguileño als een arend (bijv. nariz aguileña), mugriento vuil, vet, acerino (dichterlijk, gewoon acerado) stalen, staalachtig, tornadizo wispelturig, ilusorio bedrieglijk, engañoso bedrieglijk, misleidend; ovejuno schaap-(bijv. ganado ovejuno, schapenkudde), risueño vrolijk, opgewekt.
|
| |
| |
| De volgende sufijos duiden overvloed van, geschiktheid tot iets aan: peludo ruig, provechoso profijtelijk, voordelig, pagadero betaalbaar.
Voor nationaliteit enz. zie zelfst. nmwr. Hierbij voegen wij turquesco Turks, austríaco Oostenrijks. |
VII. | Er is een groot aantal sufijos dat vergroting of verkleining, verachting of prijzing aangeeft met vele nuancen van lomp, lelijk, lief, aardig, dwaas, bekoorlijk. De verschillende sufijos kunnen niet afzonderlijk naar betekenis worden gerangschikt, een achtervoegsel dat bij een bepaald woord de schakering grof, groot, lelijk geeft, geeft aan een ander woord de nuance van bekoorlijk, sierlijk. Men moet deze nuancen door het gebruik leren. Bijv.: listote aardig, pienter, grandote flink groot, ricacho heel rijk, bobarrón oliedom, negruzco lelijk zwart, parducho somber grijs, blanquizco een beetje wit, pequeñito klein(tjes), chiquetín heel klein, verdecillo een beetje groen, pequeñuelo klein, minnetjes, insolentazo onbeschaamd, onbeschoft, grandón lomp, fors. Als versterking dient wel eens een prefijo bijv. regordete dik, requeteguapo(te) heel knap, aardig. Combinaties van vergroting en verkleining komen voor, bijv.: grandoncito al aardig groot; evenals bij de zelfst. nmwr. bijv. hombroncillo een aardig flink ventje.
Diminutieven ook bij bijwoorden: lejitos aardig ver weg, en bij het gerundio: callandito stilletjes. |
| |
Vervolg onregelmatige werkwoorden
Salir uitgaan, vertrekken, te voorschijn komen, gelukken, slagen.
ind. pres. |
salgo, sales enz. |
subj. pres. |
salga, salgas, salga, salgamos, salgáis, salgan |
ind. imp. |
salía enz. |
subj. imp. |
saliera enz., saliese enz. |
ind. pret. |
saí enz. |
ind. fut. |
saldré, saldrás enz. |
subj. fut. |
saliere enz. |
condic. |
saldría enz. |
imp. |
sal (tú), salga (usted), salid, salgan (ustedes). no salgas |
part pas. |
salido, gerundio, saliendo |
Evenals salir wordt vervoegd sobresalir overtreffen, en valer waard zijn.
Traer |
brengen, dragen. |
ind. pres. |
traigo, traes enz. |
subj. pres. |
traiga, traigas, traiga, traigamos, traigáis, traigan |
| |
| |
ind. imp. |
traía enz. |
subj. imp. |
trajera enz., trajese enz. |
ind. pret. |
traje, trajiste, trajo, trajimos, trajisteis, trajeron |
ind. fut. |
traeré enz. |
condic. |
traería enz. |
subj. fut. |
trajere enz. |
imp. |
trae (tú), traiga (usted), traed (vosotros), traigan (ustedes), no traigas |
part. pas. |
traído. gerundio, trayendo |
Traer betekent dragen in de richting waar de spreker zich bevindt. Het kan ook als hulpww. dienst doen, bijv. ella trae puesto su nuevo abrigo, zij heeft haar nieuwe jas aan.
Evenas traer worden vervoegd:
atraer |
aantrekken, bekoren |
contraer |
samentrekken |
distraer |
verstrooien, afleiden |
extraer |
uittrekken, onttrekken |
sustraer |
onttrekken |
Venir komen, in de richting waar de spreker zich bevindt.
ind. pres. |
vengo, vienes, viene, venimos, venís, vienen |
subj. pres. |
venga, vengas, venga, vengamos, vengáis, vengan |
ind. imp. |
venía enz. |
subj. imp. |
viniera enz., viniese enz. |
ind. pret. |
vine, viniste, vino, vinimos, vinisteis, vinieron |
ind. fut. |
vendré, vendrás enz. |
condic. |
vendría, vendrías enz. |
subj. fut. |
viniere enz. |
imp. |
ven (tú), venga (usted), venid (vosotros), vengan (ustedes) |
part. pas. |
venido gerundio viniendo |
Evenals venir worden vervoegd:
avenirse |
overeenstemmen, het eens worden |
convenir |
passen, betamen |
(convenir en |
het eens worden betreffende, overeenstemmen in) |
intervenir |
ingrijpen, tussen beiden treden |
prevenir |
voorbereiden, waarschuwen |
provenir |
herkomstig zijn van |
reconvenir |
verwijten |
sobrevenir |
onverwachts komen |
| |
| |
Ver zien.
ind. pres. |
veo, ves enz. |
subj. pres. |
vea, veas, vea, veamos, veáis, vean |
ind. imp. |
veía, veías enz. |
subj. imp. |
viera enz., viese enz. |
subj. fut. |
viere enz. |
ind. pret. |
ví, viste enz. |
ind. fut. |
veré enz. |
cond. |
verfa enz. |
imp. |
ve (tú), vea (usted) enz. |
part. pas. |
visto gerundio viendo |
Evenals ver gaan de volgende samenstellingen:
entrever |
enigszins onderscheiden |
prever |
voor(uit) zien |
Men merke op dat proveer voorzien (in behoeften) geheel als creer wordt vervoegd, behalve dat het verleden deelw. gewoonlijk provisto is.
| |
Woordenlijst
salir a ver |
naar buiten gaan om te zien, kijken |
salir caro |
duur te staan komen |
salir bien, mal |
het er goed, slecht afbrengen |
salir a luz |
verschijnen (boek) |
salir a |
gelijken op |
salir a lo mismo |
op hetzelfde neerkomen |
salirse con la suya |
zijn zin krijgen, doordrijven |
a ver |
laat eens zien |
¡hay que ver! |
neen maar! |
ir a ver |
gaan opzoeken |
ya se ve |
het is duidelijk |
a su modo de ver |
zoals hij de zaak ziet |
tener que ver con |
te maken hebben met |
no tener nada |
niets te maken, |
que ver con |
uitstaande, hebben met |
vale más escribir que |
het is beter te schrijven, dan |
más vale tarde que nunca |
beter laat dan nooit |
vale poco |
is weinig waard |
valerse de |
zich bedienen van |
no vale la pena de |
het is niet de moeite waard |
contraer deudas |
schulden maken |
contraer la obligación de |
de verplichting op zich nemen om |
los guardias de asalto |
de stormpolitie, ‘overvalspolitie’ |
| |
| |
limar |
vijlen |
ensanchar |
verruimen, groter, wijder maken |
venirse a tierra (abajo) |
in elkaar storten |
venir a costar |
te staan komen op, kosten |
venir a menos |
achteruitgaan, verminderen |
venir a manos de |
in handen komen van |
conviene saber, -que se sepa |
men dient te weten |
venir por |
komen om |
venir a las manos |
handgemeen worden |
¡venga el café! |
kom op met de koffie |
una manta a cuadros |
een geruite deken |
dar taconazos |
met de hakken stampen |
el aljibe |
(hier:) de regenbak |
(re)cubierto |
bedekt |
la cal |
de kalk |
ir a dar |
terecht komen |
la cañería |
de goot |
el tejado |
het dak |
el adobe |
de baksteen |
el farol |
de lamp |
el cerro |
de heuvel |
el cerrajero |
de slotenmaker |
el grifo |
de kraan |
la calentura |
de koorts |
el apodo |
de bijnaam |
el geniecillo |
het humeur(tje), lastig humeurtje |
el encargo |
de bestelling |
la bujía |
de kaars |
el frasco |
de fles |
vacío |
leeg |
graznar |
krijsen |
la escasez |
de schaarste |
me cae como de perlas |
het komt mij uitstekend uit |
empapelar |
behangen |
pintarrajear |
bont beschilderen |
la vajilla |
het vaatwerk |
melindroso |
aanstellerig |
salir, ser aprobado |
slagen (examen) |
la carta de vinos |
de wijnkaart |
llevar dinero consigo, encima |
geld bij zich hebben |
salir de un apuro |
zich uit een verlegenheid redden |
la necesidad |
de behoefte |
picotear |
pikken |
veranear |
de zomer(vacantie) doorbrengen |
pordiosear |
bedelen |
revolotear |
fladderen |
palmotear |
in de handen klappen |
apedrear |
met stenen begooien, stenigen |
regatear |
afdingen |
la oficina de la prensa |
het persbureau |
volver a ver |
terugzien |
imprudente |
onvoorzichtig |
abiertamente |
openlijk |
el primer venido |
de eerste de beste |
asuntos urgentes |
dringende zaken |
dar una vuelta |
een eindje omlopen |
| |
| |
todo derecho |
steeds rechtuit |
verse obligado a |
zich genoodzaakt zien om |
pasar las vacaciones de verano |
de zomervacantie doorbrengen |
a tiempo |
tijdig |
| |
Oefening A
Juan, sal a ver si llega ya tu hermano. Le traemos a usted un regalo. A ver, lo que dice la carta. ¡Que vengan los guardias de asalto! Desde allá se veía la ciudad envuelta en nieblas. Los invitaba a ensanchar sus horizontes, a adquirir ideas de dondequiera que vengan. Es evidente que muchos ídolos se vienen abajo y que nada bueno ha de salir de todo aquello, dijo el anciano. El hombre estaba envuelto hasta la cabeza en una manta a cuadros, como si saliera del baño. Comenzó a dar taconazos en el suelo y notó que el suelo se hundió bajo sus pies. En un extremo del patio se veía un aljibe recubierto de cal a donde iba a dar el agua de todas las cañerías del tejado. ¡Vete! no quiero oirte. ¡Hay que ver! Iba a salir a la calle cuando se encontró con dos amigos. El pintor vino aquí hace ocho años y no quiso ir a vivir a la ciudad. En todo el pueblo no he visto más que casas bajas de adobe cuyas ventanucas estaban iluminadas con tristes farolillos de aceite. Por encima de un cerro iba apareciendo una luna enorme, rojiza, verdaderamente amanezadora. El poblachón estaba silencioso. Desde allá se veía el lugarón iluminado por la luna. Le he visto limar hierro y lo hace igual que un cerrajero. Soltó los grifos del baño y el ruido del agua le distrajo de sus pensamientos. Estaba muy débil, un vientecillo le derribaba (= zou hem kunnen
omwerpen). Los puñetazos de este boxeador producen millones. Tiró la revista donde venía (= stond) el retrato de la joven. Salió a comprar pitillos en una tiendecilla. El herido pasó la noche con un calenturón terrible. Le pusieron el apodo de diablejo por su geniecillo. Iban poco a poco viniendo los encargos. Pedro y Juan trajeron entre los dos una mesita, la pusieron en el centro y encima colocaron dos bujías metidas en dos frascos vacíos. Mientras traía a la imaginación sus recuerdos lejanos caminaba por las calles obscuras. Se puso las botas y salió a la calle. La niã salió con la suya. El tren trae retraso. Empieza a salir (= opkomen) el trigo. ¿A cuánto salen estos guantes? ¿Adónde salgo por aquí? preguntó Fernando. De pronto vió en la carretera una cosa blanca y negra que se movía. Las nubes pasaban por entre los picachos de un monte formado por pedruscos. Una bandada de cuervos pasaba graznando por el aire. Ocultábase entre aquel bosquecillo una aldehuela de pocas casas. Una súbita escasez de trigo le vino a caer como de perlas. Había en el aire matinal un olorcillo a paja muy agradable. El comedor era un cuartucho empapelado con papel
| |
| |
amarillo, con unas banquetas de percahna roja. A media noche se detuvo a descansar en un lugarón miserable. En el fondo del comedor estaban dos armarios grandes y pesadotes llenos de vajilla pintarrajeada. La patrona era una mujer gruesa, frescotaGa naar voetnootl). ¡Ya saldrá de la duda! Esta niña sale a su madre. Ese insulto le saldrá muy caro. Al salir (= opkomen) el sol se marcharon. Salga lo que saliere (= gebeure wat er wil) yo me atendré a mi promesa. Oiga, Don Ricardo, ¡no me salga usted ahora con eso (= komt u me nu niet daarmee aan). Dicen que salió muy bien. ¿Qué te trae (= voert) por aquí? Este asunto me trae (= maakt) inquieto. El portero me trajo una carta. ¿Qué se trae (= beoogt) ese señor con tantas cartas que me escribe? Vengamos al caso, ¿vendrás a verme mañana? No, mañana no, ni pasado, quizá la semana que viene. En mi vida las he visto más gordas (gemeenzaam = zo iets heb ik nog nooit beleefd). Dice que pagará manaña. Allá veremos (= dat zal nog moeten blijken). Vale más no aguardarle aquí. Más vale tarde que nunca. Si se valiera de sus relaciones llegaría a ser diputado o alcalde.
¿Cuánto vale ahora un duro? Un vecino de Valladolid se llama valisoletano. San Crispín es el patrono de los zapateros. Nombre usted algunos sustantivos con sufijo aumentativo. Picaronazo, cucharón, mujeracha, palabrota, peñasco. ¿Cuáles son las terminaciones más corrientes para los despectivos? Latinajo, gentualla, vulgacho, beatuco, animalejo, calducho, libraco, amigote. La niña era muy melindrosa y siempre hablaba en diminutivos, decía por ejemplo armarito, sillita, reyezuelo, pececito, ciriecito, lucecita. Decía que vivia lejitos, que se madre se pasaba la vida callandito. Los sustantivos que siguen son palabras derivadas: arboleda, gentío, carretada, cucharada, cornada, sablazo, carretero, cartera, salero, el carlista, el pesimista, el obispado, llanura, la condesa, el poblachón, el comedor. No pudo dormir por ser el colchón muy durito. La niña está muy alegre con sus zapatos nuevecitos. Dame la manita, no seas cobardeGa naar voetnoot2). Ya es
grandecita y muy aplicadilla en la escuela. A mi no me gustan las bebidas dulzarronas. La jovencita le ofreció al anciano un ramillete de flores. Siempre está en el café con sus amigotes. ¿Conoce usted algunos verbos llamados frecuentativos o iterativos? Sí señor, conozco, por ejemplo picotear, veranear, pordiosear, revolotear, palmotear, bombardear, apedr ear, regatear, y el sustantivo correspondiente es: el picateo, el regateo, y otros por el estilo. Ya se ve, no hay más remedio que resignarse. Este periódico sale tres veces al día. Mandó traer (= hij liet halen) la comida.
| |
| |
| |
Oefening A
Wanneer komt u ons eens opzoeken? Ik weet het nog niet. Morgen ga ik mijn vrienden die hier pas zijn komen wonen opzoeken. Zeg (vertaal: hoor) Piet, wat heeft je broer te maken met dat nieuwe persbureau? Toen wij er gisteren waren kwam hij om de directie te spreken. Zullen wij elkaar terugzien? Dat hangt er van af, laten wij eens zien, hoe lang blijft u in Engeland? Het zal niet de moeite waard zijn naar die film te gaan. Hoor eens, waarde vriend, dat zal je duur te staan komen. Zijn boek zal de volgende maand uitkomen. Die onvoorzichtige opmerking is hem duur te staan gekomen. Er zijn Spaanse kranten die vijfmaal per dag uitkomen. 's Avonds heel laat kwam hij om zijn jas die hij had vergeten. Herinner je je die grappige woordspeling uit die toespraak: ‘omdat zij het niet eens konden worden, werden zij handgemeen’? Het hele plan stortte in elkaar. De verschillende landen verklaarden openlijk dat zij zich niet in de burgeroorlog zouden mengen. De eerste de beste weet dat hij door dringende zaken niet heeft kunnen komen. Zij kwamen overeen om, kome wat er mocht komen, hun besluit te volvoeren. Gaat u met ons mee? Waar gaat u naar toe? Wij gaan Jan gelukwensen, hij is geslaagd. Kellner, breng mij de wijnkaart. Men zegt dat dit jongmens grote schulden heeft gemaakt. Wat voert u hierheen? Ik kom u een exemplaar van mijn boek brengen dat pas verschenen is. Zij had geen geld bij zich. Zij kwamen vragen of wij lust hadden om die Franse film te gaan zien. Laten wij naar huis gaan want om acht uur komt een vriend van ons om ons van zijn reis te vertellen. Het is koud, het is beter dat wij een eindje omlopen dan hier te wachten. Een jongetje van een jaar of tien zei ons dat wij steeds recht uit moesten lopen (= gaan). Hij zag zich genoodzaakt neen te zeggen. Zeg hun dat zij ons niet komen opzoeken. Wij vertrekken morgen naar San Sebastián waar wij onze zomervacantie willen doorbrengen. Wij gingen 's middags naar de bioscoop
om wat afleiding te hebben. Deze motor zal hem wel op achthonderd gulden te staan komen. Hoe heeft hij zich uit de verlegenheid gered? Dat moeilijke woord zal mij straks wel te binnen schieten. Ik weet niet hoe dit boek in haar handen is gekomen. Zijn vertrek heeft niets te maken met zijn ontslag. Zoals wij de zaak zien is het beter te berusten. Zij hebben de verplichting op zich genomen te voorzien in de behoeften van deze arme mensen. Ik zou wel wat dichter bij de stad willen wonen, dat zou mij beter uitkomen. Men dient wel rekening te houden met de slechte verbindingen in deze stad. Ik zal u tijdig waarschuwen. Kom op met die krant, wij willen weten of dat bericht er in staat.
|
-
voetnoot1)
- De ww. die heden ten dage gevormd worden zijn zonder uitzondering van de eerste conjugatie.
-
voetnoot1)
- De tweeklank van tierra is verloren gegaan doordat het accent verschoven is. Vgl. Cuenca, conquense en dgl. Soms blijft de tweeklank, bijv. vientecillo.
-
voetnootl)
- Van sommige plaatsen wordt de afleiding gemaakt van de Latijnse naam van de plaats, bijv. onubense (Onuba = Huelva), gaditano (Gades = Cádiz), complutense (Complutum = Alcalá de Henares), gerundense (Gerunda = Geronda).
-
voetnoot1)
-
A la mujeriega of a mujericgas te paard zittend als een vrouw.
-
voetnootl)
- De uitgangen - ote, - ete hebben in het vr. - ota, - eta.
-
voetnoot2)
- Betreffende kinderen gebruikt men het woord cobarde dikwijls in de zin van verlegen.
|