Spraakkunst van het hedendaagsche Spaansch. Deel 2
(1937)–Johan Brouwer– Auteursrecht onbekend
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vijf en twintigste les
|
Este señor, este caballo | deze heer, dit paard |
Estos señores, estos caballos | deze heren, deze paarden |
Esta mujer, esta casa | deze vrouw, dit huis |
Estas mujeres, estas casas | deze vrouwen, deze huizen |
Ese sombrero, esa pluma | die hoed, die pen van u (of waar de toegesprokene pas over heeft gesproken) |
Esos sombreros, esas plumas | die hoeden, die pennen |
Aquel árbol, aquella muchacha | die boom (daarginds), dat meisje |
Aquellos árboles, aquellas muchachas | die bomen, die meisjes |
Indien het aanw. vrnw. zelfstandig wordt gebruikt krijgt het een accentteken, éste, ése, aquél enz. De vormen voor het onzijdig zijn esto, eso, aquello, zonder accenttekens omdat er geen onzijdige bijvoeglijke vormen zijn.
Voorbeelden van het zelfstandig gebruikte aanw. vrnw.:
Curioso caso es éste, ése, aquél | een merkwaardig geval is dit (van mij), (van u), dat, het gindse (van een derde) |
En esto consiste mi trabajo | hierin bestaat mijn werk |
Het zelfstandig gebruikte aanw. vrnw. richt zich als het onderwerp is in geslacht en getal gewoonlijk naar het naamwoordelijk deel van het gezegde.
Éste es mi hijo | dit is mijn zoon |
¿Son ésos los libros de usted? | zijn dat uw boeken? |
Aquella es nuestra casa | dat is ons huis |
Indien men verwijst naar een tevoren vermelde mededeling, handeling of feit, of naar een vaag, niet goed te onderscheiden voorwerp of gedaante wordt de onzijdige vorm van het aanw. vrnw. gebruikt. Bijv.:
Eso me parece una mentira | dat (wat u me verteld hebt) houd ik voor verzonnen |
Esto es la pura verdad | dit is waarheid |
Aquello será un árbol o una torre | dat daar ginds zal wel een boom of een toren zijn |
Betekenis en gebruik van de aanw. vrnw.
In het Spaans wordt steeds een nauwkeurig onderscheid gemaakt in de betekenis van de aanw. vrnw. Este enz. betreft den spreker, ese enz. den toegesprokene, aquel enz. hetgeen zowel van den spreker als van den toegesprokene verwijderd is. In verwijzingen is este het laatst genoemde, aquel het eerst genoemde, bijv.:
Juan y Pedro están de viaje, éste está en España, aquél está en Inglaterra | Jan en Piet zijn op reis, deze bevindt zich in Spanje, gene in Engeland |
Ese heeft vaak de bijbetekenis van ‘de u welbekende’, en dit in minder gunstige zin. Men gebruike het zo min mogelijk, en omschrijve het liever.
No trate usted a esa gente | Ga niet met die (= dat slag van) mensen om |
Hablan mucho ésas | die (u weet wel welke) vrouwen praten veel |
Éste en ése worden ook wel gebruikt om aan het betrokken woord een zekere onbepaaldheid van betekenis te geven. Het zelfst. nw. staat dan gewoonlijk in het meervoud, een zgn. extensief meervoud (plural extensivo). Bijv.:
Ando sin rumbo por estos mundos | ik dwaal doelloos rond in deze wijde wereld |
¿Qué buscas en estas tierras? | wat zoek je in deze streek? |
¿Qué busca en esas mares? | wat zoekt hij op die wijde zee? |
De uitroep ¡a ése! ¡a ése! betekent ‘houd den dief!’
Een zeer veel voorkomende uitdrukking is eso es, of alleen eso, eso, al. eso (dat wat u gezegd hebt) es cierto, dus ‘natuurlijk’, ‘het spreekt van zelf’.
Con todo eso | met dat al, ondanks dit alles |
Por eso | daarom, deshalf |
Verschil in gebruik van het Nederl. aanw. vrnw. en net Spaanse. In het Spaans heeft het lidwoord nog veel van zijn oorspronkelijke betekenis van aanw. vrnw. behouden. Vandaar dat in het Spaans wel het lidwoord wordt gebruikt waar in het Nederlands het aanw. vrnw. staat, bijv. waar dit in de plaats treedt van een reeds genoemd zelfst. nw. Bijv.:
Mi bicicleta y la de mi amigo | mijn fiets en die van mijn vriend |
Mis libros y los de mi hermana | mijn boeken en die van mijn zuster |
Ons ‘zo'n’ wordt in het Spaans vaak uitgedrukt met het zelfst. aanw. vrnw. ese, bijv.:
Un libro de ésos, voluminosos | zo'n dik boek |
Ons ‘daarvan’ enz. kan of door het betrokken aanw. vrnw. met een voorzetsel worden weergegeven, of door het pers. vrnw. (zie les XIII).
En ésta betekent hier ter stede, en ésa, daar ter stede, ten uwent. Esta mañana, -tarde, -noche betekent hedenmorgen, -middag, -avond. Eso de met onbep. wijs betekent ‘dat wat u (men) zegt van.... Bijv.:
Eso de ser amigo de Pedro no es verdad | dat hij een vriend zou zijn van P. is niet waar. |
Het gebruik van het aanw. vrnw. mismo wijkt enigszins af van ons aanw. vrnw. ‘zelf’. Het kan vóór en achter het betr. zelfst. nw. staan, met verschillende betekenis, nl. ook in die van ons bijwoord ‘zelfs’, al naar gelang van het verband. Bijv.:
Yo mismo, ella misma | ik zelf, zij zelf |
Mi padre mismo | mijn vader zelf |
Ahora mismo (bijwoord) | nu terstond |
Los mismos estudiantes | de studenten zelf |
Mi mismo padreGa naar voetnoot1) | zelfs mijn vader |
En España mismo | zelfs in Spanje |
Esta misma noche | van avond nog |
Met het lidwoord is mismo ook bepalingaankondigend vrnw. Bijv.:
El mismo, los mismos | dezelfde, dezelfden |
Onregelmatige werkwoorden
Andar gaan (zonder bepaalde richting of doel).
Onregelmatig zijn het pret. def. anduve enz. (als estuve), de subj. impref. anduviera en anduviese enz. (als estuviera, estuviese) en de subj. fut. anduviere enz. (als estuviere).
Caber passen in, plaats vinden in, ergens in of door kunnen.
Onregelmatig zijn de eerste pers. sing. indic. presente, quepo, de gehele subj. pres., quepa, quepas, quepa, quepamos, quepáis, quepan; de gehele pret. def., cupe enz. (als estuve), de subj. imperf. cupiera en cupiese (als estuviera en estuviese), de subj. fut. cupiere (als estuviere), en de fut. en de condic., cabré enz., cabría, enz.
Caer vallen (in dezelfde ruime betekenis). Onregelmatig zijn de eerste pers. sing. indic. pres. caigo, de gehele subj. pres. caiga, caigas, enz. Verder wordt als bij leer en dgl. de onbetoonde i van de uitgang y, bijv. cayera.
Dar geven. Onregelmatig zijn de eerste pers. sing. indic. pres. doy, de gehele pret. def. dí, diste, dió, dimos, disteis, dieron, en de gehele subj. imperf. en fut. diera, diese, diere enz. (als recibiera enz.).
Decir zeggen. Onregelmatig zijn de volgende vormen. Van de ind. pres. digo, dices, dice, dicen. De subj. pres. diga, digas, diga, digamos, digáis, digan. Het pret. def. dije, dijiste, dijo, dijimos, dijisteis, dijeron. De subj. imperf. en fut. dijira enz., dijese, enz., dijere. De fut. diré, dirás, enz., de cond. diría, dirías, enz. Imp. di (tú), diga (usted), digan (ustedes). Het gerundio diciendo, het participio pasado dicho.
De samenstellingen contradecir tegenspreken, desdecirse herroepen, predecir voorspellen, wijken in de volgende vorm van decir af: in de imperat. is de tú vorm, contradice.
De samenstellingen bendecir zegenen en maldecir vervloeken hebben een regelmatig futuro en cond. bendeciré, bendeciría, dezelfde imperat. vorm als contradecir, bendice, en het verleden deelwoord is regelmatig bendecido, maldecido.
Als bijvoeglijk nw. is er de vorm bendito, maldito gezegend, vervloekt.
Het werkwoord caber betekent ‘ergens inpassen’, ‘ergens inkunnen’. Bijv.:
Los libros no caben en este cajón | de boeken kunnen niet in deze kist |
En este coche caben siete personas | in deze auto kunnen zeven personen zitten |
No caber en sí de orgullo, de alegría | ‘barsten’ van hoogmoed, ‘buiten zichzelf zijn’ van vreugde |
No cabe duda | er is geen twijfel aan |
Het werkwoord dar wordt in allerlei betekenissen gebiuikt, verbonden met zelfst. nw. en een voorzetsel. In de woordenlijsten zullen de belangrijkste betekenissen vermeld worden, verder verwijzen wij naar het woordenboek van de Spaanse AcademieGa naar voetnoot1).
Woordenlijst
dar un abrazo | omhelzen |
dar el alma, el espíritu | de geest geven |
dar a | uitzien, uitkomen op |
dar con uno | iemand treffen, ontmoeten |
dar contra algo | tegen iets stoten |
dar al fiado | op crediet geven, |
dar crédita a | crediet geven aan, geloof schenken aan |
dar en | op iets komen |
dar en la cuenta | (eindelijk) iets begrijpen |
dar en el blanco | de roos raken, een juiste opmerking maken |
dar los buenos días | goeden dag wensen |
dar a entender | ten verstaan geven |
no darse por entendido | doen of men iets niet bemerkt of begrijpt |
dar por escrito | schriftelijk verklaren |
esto me da gusto | dit staat me aan |
dar lástima | medelijden inboezemen |
a mí me da lo | het is mij één en |
mismo | hetzelfde |
dar palmadas | in de handen klappen (om kellner te roepen bijv.) |
desdecirse de algo | iets herroepen |
andar a pie | te voet gaan |
andar en coche | rijden |
anaar con cuidado | voorzichtig te werk gaan |
desierto | verlaten, eenzaam |
desde chico | van kind (jongen) af |
al fin y al cabo | per slot van rekening |
aquí mismo | hier op deze plaats |
hoy mismo | vandaag nog |
ahora mismo | nu onmiddellijk |
el plomo | het lood |
fatigar | vermoeien |
a la larga | op den duur |
la criatura | het schepsel, het kleine kind, het wicht |
asombrar | zeer verbazen, in verbazing brengen |
la habilidad | de begaafdheid, behendigheid |
alto | hoog; van mensen, groot |
fornido | stevig gebouwd |
montado a caballo | te paard |
la seña | het kenteken |
las señas | het adres |
da la casualidad | het toeval wil, het treft toevallig |
dar la vuelta | de hoek omslaan |
dar una vuelta | een ‘ommetje’ maken, een wandeling maken |
el edificio | het gebouw |
invariable | onveranderlijk |
indestructible | onvernietigbaar |
dar con una piedra | { met een steen raken, treffen, slaan op |
el bofetón | de kaakslag |
caer de espaldas | achterover vallen |
caer de bruces | voorover vallen |
dar en el capricho | de gril krijgen om |
me da el corazón | ik heb het gevoel |
el oficio | de plicht, het ambt, de zaak |
el despacho | de studeerkamer, het bureau |
propio | eigen, persoonlijk |
mi propia casa | mijn eigen huis |
la Noche Buena | de Kerstavond, Kerstnacht (vóór K.) |
inocente | onschuldig, onnozel, idioot |
la cima | de top (v.e. berg) |
sensato | bezonnen, verstandig |
el semblante | het gelaat |
travieso | ondeugend |
la feria | de kermis |
el brinco | de sprong |
el encanto | de bekoring |
rendido | doodmoe |
los párpados | de oogleden |
desandar lo andado | } de afgelegde weg teruggaan |
janda! | kom aan! |
dar risa | de lachlust opwekken |
dar cuerda | opwinden |
es decir | dat wil zeggen |
ancho | ruim |
la época | het tijdperk |
el vaso | het drinkglas |
la copa | het glaasje |
el agua gaseosa | het spuitwater |
despacio (bijw.) | langzaam |
de prisa | vlug |
romántica | romantisch |
resbaladizo | glad |
el cine(ma) | de bioscoop |
la película | de film |
sentimental | sentimenteel |
¿cómo se dice? | hoe zegt men, wat zegt men voor.... |
el autobús | de autobus |
el litro | de liter |
el estilo florido | de bloemrijke stijl |
en frente de | tegenover |
delante de | voor |
reflejar | weerspiegelen |
caer de un extremo en otro | van het ene uiterste in het andere vallen |
no me cabe duda de | bij mij is geen twijfel mogelijk aangaande |
ni por pienso | in de verste verte niet, het komt niet bij me op |
el (autor)dramático | de toneelschrijver |
¿por dónde andas? | waar ben je, waar zit je? |
tener la vuelta | ‘terug hebben’, d.i. wisselgeld. |
la franqueza | de openhartigheid |
con franqueza | openhartig |
dar la razón | gelijk geven |
dar razón | inlichtingen verstrekken |
la botella | de fles |
lo mismo como | evenals |
el tiesto (de flores) | de bloempot |
jugar al balompie, al futbol | voetballen |
darse de cachetes con | ‘vloeken’ met |
Oefening A
Se sintió en aquellos patios desiertos un reposo absoluto. ¡Qué hermoso poema el de la resignación! Aquella muchacha se había distinguido desde chica por su imaginación y su sentido práctico. Este sabio tiene una biblioteca de ésas, voluminosas. Sí, eso es cierto. Al fin y al cabo, lo mismo da ser pobre que (= als) ser rico. ¿A dónde conduce este camino? En aquel momento comenzó a llover. Esta tarde comienzan los exámenes. Una noche de ésas llegó nuestro tío. Nos da lo mismo marcharnos esta mañana que otro día. Aquí mismo le espero a usted. ¿No se lo han dicho? La misma palabra pesaba con una fuerza de plomo sobre su corazón. ¡Qué tiempos aquéllos cuando vivíamos tranquilos! No te doy detalles, mi amigo te los dará. El mismo radicalismo de sus teorías fatigaba a la larga. De niño (= als kind) este músico fué de esas criaturas que asombran a todo el mundo por su habilidad. ¿Qué ideal es ese tuyo tan (= zo) grande? En esto llegó un joven alto y fornido, montado a caballo. La niña dió las señas de su casa. ¿Qué de cosas se dirían aquéllos! Ha dado la casualidad que cuando usted llega yo me marcho. Dieron la vuelta al edificio. Si se lo dijera a ellos no cabrían en sí de alegría. Yo creo, le dijo el poeta al pintor, que hay en todas las cosas, en esa hierba, en ese pajaro, en ese bosque, algo invariable, indestructible. Tenemos otro armario como éste (= nog zo'n kast als deze) en el desván. La camisa se da de cachetes con el traje. ¿Qué es eso que llevas en la botella? Le habia dado con
la piedra en la cabeza. Cayó de espaldas, de bruces. No caí en la cuenta de que ellos estaban en un error. La puerte cae a la derecha (= ligt rechts). Esta ventana da a la calle, aquélla da al jardín. Le dió un bofetón. Dieron en la locura de gastar su dinero en cosas de lujo. Me dió el corazón que aquella noticia era falsa. Dió consigo en el suelo (= hij viel op de grond). Dieron por concluído el asunto. Se dieron a conocer. El confía en si mismo. Mucha gente de esa que no teme ni a Dios ni al diablo. Este es oficio de paciencia. ¿Quién le ha enseñado a discurrir de esa manera? A la misma puerta de su despacho se dió cuenta de la catástrofe. Esto es lo que los hombres no comprendemos (= wij mannen, zie les XIII). En aquel instante se abrió la puerta. Algunas (= sommige) casas tienen fisonomía propia, y aquélla la tenía. Anduvo buscando a su hijo. Le dijeron que la Noche Buena caería en Sábado. Eres inocente, pero por esto mismo eres bueno. ¿Pero aquello es la cima de una montaña? Esta era toda la técnica que poseía Juan. ¿Es ésta la ciencia del bien y del mal? Dígale a Pedro que sí (= van ja), que (= dat) lo compro. La niña dijo que no con la cabeza (= knikte van neen). A nosotros nos gustan los hombres serios, de ésos, sensatos, dijo el banquero. Por el semblante parecía un chico travieso, de ésos que no entran en clase (= de school verzuimen). Éstas no son horas para estar en cama. Llévese usted un banco de éstos para descansar. Me siento bien, y eso que anoche estuve en la feria. Dió un brinco. Este es el encanto de aquella música primitiva, es, como si dijéramos (vrij vertaald: als het ware), una música mágica. Todo aquello pertenece al pasado. Rendido de tanto (= zoveel) andar se me cayeron los párpados (vrij vertaald: vielen mijn ogen dicht). El advenedizo (= de parvenu) reñía con todo aquel (= al wie) a quien no necesitaba. ¿Qué adelantará usted con eso? Esta es la verdad, la pura verdad, dijo el muchacho. Ande usted con cuidado en ese asunto. No andes con rodeos. ¡Anda, hombre! no me digas eso. Desanduvieron lo andado. Eso me da risa. Para llamar al camarero en España se da palmadas. No le dieron los buenos días. No se dió por entendido. Dile que lo déGa naar voetnoot1) por escrito. El sol me da (= schijnt) en la cara. Se me ha parado el reloj, no le he dado cuerda. Este señor gordo no cabrá por la puerta. Se dice que el diputado llegará esta noche. Bendito sea el día en que nos conocimos. Dime con quién andas y te diré quién eres. Lo dicho, dicho (= eens gezegd, blijft gezegd). El ha bendecido a sus bienhechores. Bendecid a los que os maldicen. No la contradiga usted. Su tía de usted cayó enferma (= werd ziek) en Burgos, digo (= ik wil zeggen, ik bedoel)
en Madrid. No le (of la) cae bien la nueva falda. Este libro es el que te dí. Aquel señor tiene cara de ser pesimista. Eso de ser pesimista es cosa aburrida para sus amigos. No digas de esa agua no beberé, es decir, esas faltas no cometeré, que (= want) todos somos hombres y caemos a veces. No se fijó en lo que le dijeron. No me dijeron lo que se daba en el teatro. En el quiosco (= kiosk) se da razón acerca (= betreffende) la casa que está para vender.
Oefening B
Ik ken die gewoonten (van u) niet. Die man die in de straat loopt ziet er uit of hij honger heeft. Wat is dit voor een gebouw? Wat zijn dat voor huizen? Wat zijn dit voor mannen? In dat huis daar ginds woont de burgemeester en in dat daar naast staat woont de dokter. Dit plein is heel ruim. Wat hebt u in dat glas? Hetzelfde als u, vermouth (= vermut) met spuitwater. Uw broer heeft net zo'n jas (= dezelfde) als ik. Vanmorgen hebben wij een stuk gelezen in het boek dat u ons hebt gegeven. Zij liepen langzaam, wij liepen haastig. Voorzichtig, valt u niet mevrouw, de straat is glad. Ik zou mijn leven geven voor het uwe, zei de romantische jongeman. Geef mij een van die sigaretten van je, zei het moderne jongemeisje. Wat wordt er gegeven in de bioscoop? Zo'n sentimentele film. Hij valt steeds van het ene uiterste in het andere. Ik begrijp het, bij hem is er geen twijfel aanwezig of ik het gezegd heb. Heb je het dan (= pues, voor aan de zin) niet gezegd? Ik zeg je van neen, in de verste verte niet. Morgen zal dat stuk (= pieza) gegeven worden waar u me over gesproken heeft. Dat stuk van dien Engelsen toneelschrijver of dat van dien Fransen? Jan, waar zit je? Ik ben op zolder, ik loop een van die oude boeken te zoeken die ik nodig heb. Loop rond, man, ik geloof niet wat je zegt. Zou dat waar zijn? Hier ter stede beweert men dat die journalist zijn woorden heeft ingetrokken, wat zegt men ten uwent? Dit is het schilderij dat uw oom mij heeft gegeven. Is dit uw fiets? Ja, dit is de mijne. Zijn dat uw koffers? Dat zijn mijn koffers niet, ik heb ze aan een kruier gegeven. Welke, dien groten of dien kleinen? Dien kleinen met die boina op, je weet wel. Ik heb niet terug, mijnheer, ik zal het u dadelijk geven. Die man boezemde ons medelijden in. Gaat u voorzichtig te werk. Indien u voorzichtig te werk ging zou u het gewenste resultaat verkrijgen (= obtener). Zij gingen te voet. Zeg mij uw mening openhartig, zonder omwegen. Ik zal ze u zeggen. Ik heb ze u gezegd. Indien ik ze u zeide zou u mij niet geloven. Wat zegt u? Hoe zegt u dit in het Spaans? Het is mogelijk dat u er bij kan (subj.), in deze autobus is plaats voor dertig personen. Zij konden niet in de auto. Als u niet in
de auto zou kunnen, zou u te voet moeten gaan. Hoeveel liters gaan er in deze fles? Val niet. Ik val. Ik geef u gelijk. Als u ons gelijk gaf zou u uzelf niet tegenspreken. In verheven stijl zegt men ‘het lot heeft u gezegend’, ‘vervloekt of gezegend zij mijn lot’, ‘mijn zoon, ik zal u zegenen’. Deze zinnen halen wij aan om voorbeelden te geven van de onregelmatigheden van het werkwoord decir en zijn samenstellingen (= compuesto). Zelfs een Spanjaard vergist zich af en toe evenals een Nederlander in zijn eigen taal. Wanneer zul je me die lijst van adressen geven? Vandaag nog. Nu dadelijk? Zijn horloge liep niet goed (= bien). Zeg den dokter dat Jan niet goed is. Waar woont de dokter? Sla de hoek om links en het huis tegenover dat van den notaris (= notario) is het huis van den dokter. Zo'n hoog huis met bloempotten voor de ramen? Zou u niet een groot schrijver willen zijn (met gustar vertalen), zo'n schrijver die een tijdperk weerspiegelt? Zij gaven den werklozen te eten. Waar heb je hem getroffen? Op dat plein waar de jongens voetballen. Let u op hetgeen zij u hebben gezegd.
- voetnoot1)
- Ter vermijding van misverstand wordt zonodig het voegwoord hasta gebruikt. Zie les XXVII.
- voetnoot1)
- Voor gewoon gebruik is zeer geschikt de verkorte uitgave, genaamd Diccionario manual e ilustrado de la Lengua EspaƱola, uitgave van Espasa-Calpe, Madrid.
- voetnoot1)
- Men schrijft het accentteken ter onderscheiding van het voorzetsel.