De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 236] [p. 236] Aan J. Purmerënt, en H. Vlaak, die mijn Bron-Swaan door de Druk-konst hebben aan den Dach gebracht. DVs moet Penceel, en Pen voor d'Eed'le Drukkonst swichten, En Koster prijken by een Vlaak, en Purmerënt Wijl by de Letter snee heeft in het hout geprent Daar 't Sparen noch pronkt met die eerst geboorne lichten. De werelt bromt, en sweeft op die doorgraven vlerken En groeyt, en bloeyt, en roemt op sulk een schoone vont, De Wijsheyt draagt het lof der Drukkonst in de mondt, En prijst de Oeffening van die befaamde werken. Geen Koningdom noch mag der vrye Republijken Kan sonder haar bestaan, Sy plant op't blanke witt De Heyl'ge vvetten door het vast aanklevend' gitt, En koomt het Heel-al met die Lettergaaf verrijken. 't Is dan geen wonder dat men van die konst gaat roemen En op die kennis stoft, terwijl het in der daadt Het grootste wonder is, van vvat sich vinden laat, Dies men het vvaarlijk met dien Tijtel mach benoemen. 'k Sal dan tot dankbaarheyt voort 't roemens waarde Drukken Van 't Swaantje u ter Eer beschenken voor die Konst. (Haa brave Helden) door de giften van mijn gonst, En voor u elk tot Lof, een LauwerTak afrukken. Vorige Volgende