De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 202] [p. 202] Lijk-Gesangen, Lyk-klagt Op het haastigh Overlijden van de Hoog Edele Personen: voor de eerste de Deugtminnende Heer mijn Heer Oene van Glinstra, ende daar naa de uytmuntende, wijse, en Eerwaardige Vrouw Mevrouw Eleonora Bouritius, anders Glinstra, Soon en Moeder. WAt Hecuba bejammert Polydoor, Wat Moeder siet m'om Faëton besterven, Om Memnon weer, verbleken een Auroor, Ag! ag! kan ook. Eleonora derven Haar Oene! haar Kroost haar jongen Benjamijn, Haar Stam'pijlaar daar soo veel heldedaden, Van Deugt uytblonken als een puyk Robijn Gestreeken op de Keur van pracht-cieraden. Dien Thetis ach! besweek op't kouwe Graf Van haar Achill, en golfde met'er tranen [pagina 203] [p. 203] (Eer haar de ziel glee van de lippen af) Gelijk een stroom, om soo de wech te banen. Maar ag! siet daar een Hector staat omgort Met Rouw, en weent om't sneven van sijn broeder, En op het Lijk een zee van tranen stort, Om 't sterven weer op nieu sijns waar de Moeder. Wiens luyster sal de lichten van de Maan Bereyken, en de glinsterende sterren, Het vlik'ren door haar Glinster doen vergaan, En ook de Lof straal in haar praal verwerren. Wat hert souw niet, al waar't van Mermersteen Versmelten, om haar beyder overlijden, En om soo'n zede Son, die elk bescheen Niet truyren, schoon haar zielen sig verblijden In't Lusthof van de saal'ge Eng'len schaar, Waar Elohim de heyl'ge Lauwerkronen Sal stellen op haar kruin, en quelen daar Het hemel-liet geset op Davids Toonen. O! Glinstra eenig Erf, van dese Suylen Sluyt toe de kranen van u Ooge Bron Haar staat: is voor u staten niet te ruylen, Sy wonen in't Paleys van Helion. Vorige Volgende