De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op het Verjaren van de Deugdenrijke, en geestige Juffer Elisabeth Joly. MEn sond wel eer Minerva Offerbloemen, En hield' een vierdag om haar naam te roemen T' Athenen in den Tempel daar die pracht Door Maagden wiert volbracht, Sy strengden, en beslingden de pijlaren Met Lovergroen, en op de Lof-altaren Daar sag men niet dan kost'lijk land cieraat Gewrogt op Sang, en maat, Souw dan Elisabeth een Pallas wijken Neen, Sy kan door haar konst de Lauwren strijken, Waarom dan niet met kranssen op het hooft Haar Jaardag ook gelooft? Haar gaven noden my met Herse te tonen, 'tBorduyrde Veldtapeet op Somer-tronen [pagina 198] [p. 198] Waar haar de tijdt in d'ingank van August Met saal'ge lippen kust. JOLY, u aardigheyt, u deugt, en zeden Verlokken Roedrig als gy door u reden 't Vertoog bereykt in driederhande Taal, Dog soo ik meer verhaal Van't geen u treft, mijn pen souw d'adem geven Die van de doodt ontfangt het tweede leven, Maar weest vernoegt dat u mijn Liersnaar bindt Die sig verpligtig vindt. Vorige Volgende