De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Verjaar-groet Aan de Hoog-geëerde, Deugtrijke Juffer, Meejuffer. Barbera Sygers. 'K Heb bloem nog Mirthe-groen, nog telgen van Lauwrieren Om u (waar my de bandt van Eerbied toe verbind) Te kranssen, maar dewijl sig mijne Sang-nimf vindt Verbonden om u op u Iaarfeest op te cieren: Soo bid ik dat gy wilt (vvijl 'k anders niet kan schenken Als mijn geringen dienst geschakelt aan de gonst) Aanvaarden dese Gift, die u sal doen gedenken Dat het meer pligt verbeelt als schijn van eenich konst, Mijn lome Digtveer kan niet op de vvolken drijven Gelijk de pluymen van den braven Mantuaan, Se moet beneden by de logge Geesten blijven, En wijken voor de vlucht van Meles blanke Swaan, V rijp verstant sal licht dees kleynigheyt verschoonen, En stoffen noch op Niet: doch 'k ben daar mee te vreen Wijl dat u Geest u meer als mijn Gedicht kan kroonen Want waar de kennis woont daar rust een schat van reen. [pagina 197] [p. 197] 'K Wens dan dat dese dach van u gewenst Verjaren V toevoer sulk een schat die Kresus schat verdooft, En die een Heyl'ge rust mag in u rusten baren Wanneer men d'Eere-kroon sal stellen op u hooft. Ik sluyt: en sal in plaats van Somerloof, en bloemen V offeren mijn Hert: dat u van herten mint, En send voor dropen Goudt, een blijk van schralen Int, Dog sal soo lang ik leef van uwe Deugden roemen. Vorige Volgende