De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 195] [p. 195] Aan Juffer Mee-Juffer Sybille Bothenius. Op haar E. Verjaren. ICk werd genoopt haa Kroost van Themis Soon Met vrolijkheyt u jaardag op te singen, Dog breng geen Rose Telg nog Mirthe kroon Om uwe blonde Lok te doen omringen. Maar vlegt een Letterkrans: daar mijne schagt (Die kruypend' met de Tamarind langs d'aarde) In ijverlust, wil door haar kleyne magt Het Wierookgeur doen rooken voor u vvaarde. Neem dan dees plicht als gulde gunsten aan, Denk dat u Delos heeft met heyl'ge bladen Bepruykt, en op dees Feesttijt aangedaan Waar in u 't Iufferdom pronkt met cieraden. Maar waar ik Sappho 'k souw naar hooger wil V schrand're kruyn met goude veder slagen Beswieren, en O Groninger Sybil D'Orakels, van u wijse Lippen vragen. Daar staag een Hemelval koomt druypen af, En 't rijp verstant dat volle Nectar-stroomen Doet vloeyen, dat bereyt u kroon, en staf Om als door het geluk, tot staat te koomen. [pagina 196] [p. 196] Het geen ik wens: verschoon mijn moedigheyt Begaafde Maagt, leef lang in veel gelukken Tot Atrops u van hier naar't rustperk leyt Daar u de Nijt nooyt sal aan't herte drukken. Vorige Volgende