De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op de Af-beeldinge van de hoog Ed. Geb. V.M.V. Titia Ruffelart A.B.V.M. WAnneer ik sie U schildery, en weten O! hert vrindin, soo denk ik hoe voor desen De vrintschap bloeyden als een Cederboom Die nu verloopt gelijk een waterstroom. Hoewel aan mijne kant stantvast sal blijven Schoon dat gy neffens my niet koont beklijven, [pagina 180] [p. 180] U goetheyt staag getoont vergeet ik niet, Maar sal (hoewel gy my niet by U siet) Altoos soo lang mijn aders sullen tukken U in het hert, en mijn geheugen drukken, Ik sal tot blijk al spuwt de Nijt haar gal U Eer en Roem Trompetten over al, Want gy verdient veel meer als ik kan uyten Doch sal u in de Rang der wijsen sluyten Wijl nimmermeer de deugt, in kennis slijt Maar sulk een kost'lijkheyt duyrt voor altijt, Dies laat dan toe dat sonder my te roemen 'k U voor als naa, noch mijn Vrindin mag noemen. Vorige Volgende